ECLI:NL:RBMNE:2021:3520

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/1831
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de aanwijzing van een gemeentelijk monument en de verlening van een sloop- en herbouwvergunning

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, vertegenwoordigd door R.W. van Manen en F. Hensch. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Dit besluit betrof de aanwijzing van een pand als gemeentelijk monument en de verlening van een sloop- en herbouwvergunning. In een eerdere tussenuitspraak van 20 april 2021 had de rechtbank verweerder de gelegenheid gegeven om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft echter in zijn aanvullende motivering van 4 juni 2021 niet voldaan aan de eisen die de rechtbank had gesteld. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het gehele pand als monumentwaardig werd aangemerkt, terwijl er ook een sloopvergunning was verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan verweerder was om de specifieke monumentale onderdelen aan te wijzen die behouden moesten blijven, en dat het niet voldoende was om het gehele pand als monument aan te wijzen zonder deze specificaties. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen in deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1831

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.S. Haakmeester),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: R.W. van Manen en F. Hensch).

Procesverloop

Voor het procesverloop verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 20 april 2021 (ECLI:NL:RBMNL:2021:1712).
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft op 4 juni 2021 een aanvullende motivering ingediend.
Eisers hebben op 28 juni 2021 een schriftelijke reactie ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Bij brief van
14 juli 2021 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat het onderzoek wordt gesloten en de rechtbank binnen zes weken uitspraak zal doen.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder – in het licht van de inmiddels verleende sloop-/herbouwvergunning – onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het pand in zijn geheel is aangewezen als gemeentelijk monument. Het had volgens de tussenuitspraak op de weg van verweerder gelegen om te motiveren welke onderdelen van het pand dusdanig beschermenswaardig zijn dat ze behouden moeten blijven, in tegenstelling tot het gedeelte van het pand dat gesloopt mag worden. Ook heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt waarom het opnemen van voorschriften in de omgevingsvergunning – al dan niet in combinatie met het beschermde stads- en dorpsgezicht – onvoldoende bescherming zou bieden om de monumentale waarden van het pand te waarborgen. Ten slotte heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen dat verweerder de mogelijkheden tot zinvol hergebruik onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de aanvullende motivering van
4 juni 2021 de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet heeft hersteld. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
2.2
In de aanvullende motivering heeft verweerder zich – onder meer – op het standpunt gesteld dat in principe altijd het gehele object is beschermd, tenzij onderdelen expliciet zijn uitgesloten of aantoonbaar geen monumentale waarden hebben. Pas op het moment dat er sprake is van wijziging of sloop wordt in detail gekeken naar de monumentale waarde van het desbetreffende onderdeel en hoe er mee om te gaan. Bij de sloop en reconstructie van de [adres] zal gekeken worden welke onderdelen gedemonteerd kunnen worden om zoveel mogelijk authentiek materiaal te behouden en te herplaatsen.
2.3
Eisers bestrijden dat het pand in zijn geheel monumentwaardig is en hebben hun standpunt onderbouwd met diverse rapporten (zie overweging 1 in de tussenuitspraak). In hun reactie op de aanvullende motivering van verweerder hebben eisers voorts toegelicht dat verweerder maximaal had kunnen en moeten volstaan met het aanwijzen van precieze monumentale onderdelen die nog resteren, zeker nu slechts enkele rudimentaire delen van het origineel zijn overgebleven, onder meer omdat een groot deel van het oorspronkelijke gebouw na een brand verloren is gegaan.
2.4
De rechtbank overweegt dat beide partijen deskundigenrapporten aan hun standpunt ten grondslag hebben gelegd. Echter, door naast de aanwijzing tot monument óók een sloop- en herbouwvergunning te verlenen, bevestigt verweerder in wezen het standpunt van eisers dat niet het gehele pand monumentwaardig is. Als verweerder een omgevingsvergunning verleent voor het slopen van het pand en daarbij aangeeft dat bepaalde elementen moeten worden behouden, is het aan verweerder om die elementen ook daadwerkelijk aan te wijzen. Het is immers zinledig om elementen aan te wijzen als monument als die elementen tegelijkertijd op grond van de omgevingsvergunning gesloopt mogen worden. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende dat verweerder enerzijds het gehele pand als monument aanwijst en zich tegelijkertijd op het standpunt stelt dat op het moment dat sloop en reconstructie daadwerkelijk plaatsvindt in detail zal worden beoordeeld welke elementen behouden moeten blijven welke elementen niet. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet heeft hersteld.
3. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
4.1
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.870,-.
4.2
Eisers hebben ook verzocht om een vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor het opstellen van de rapportages door de deskundigen. Zij hebben dit verzoek echter niet onderbouwd. Reeds daarom komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.