ECLI:NL:RBMNE:2021:3504

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
9029892
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over overhangende dakgoot en verbeurde dwangsommen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een burenconflict over een overhangende dakgoot. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft de gedaagde, een besloten vennootschap, aangeklaagd wegens het niet naleven van een eerder vonnis waarin de gedaagde werd veroordeeld om de dakgoot aan te passen of te verwijderen. De gedaagde heeft de dakgoot niet conform het vonnis aangepast, wat heeft geleid tot de vordering van de eiser om de verbeurde dwangsommen van € 10.000 te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in strijd met het vonnis heeft gehandeld, aangezien de dakgoot nog steeds over de kadastrale erfgrens hing. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de dwangsommen zijn verbeurd en heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 10.000, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering van de gedaagde in reconventie tot het verkrijgen van een erfdienstbaarheid afgewezen, omdat de technische noodzaak voor de overhang onvoldoende was onderbouwd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9029892 UC EXPL 21-1412 MS/1270
Vonnis van 28 juli 2021
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. F.B. Keulen,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.F.A. Vreeswijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de nadere producties van [gedaagde] .
1.2.
Op 15 juli 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [eiser] is verschenen met zijn gemachtigde mr. Keulen. Van de kant van [gedaagde] zijn verschenen de heer [A] , directeur-grootaandeelhouder van [gedaagde] , mr. Vreeswijk, de gemachtigde van [gedaagde] , en mr. [B] , kantoorgenoot van mr. Vreeswijk. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, waarbij de gemachtigde van [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. Partijen hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in deze zaak vonnis zal worden gewezen.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [gedaagde] is sinds 2011 eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] . De woning met garage is gebouwd in 1952. De dakgoot van
de garage stak over de kadastrale grens tussen haar perceel en het perceel van [eiser] heen.
[eiser] heeft zijn perceel in 2015 gekocht. Destijds stond er een oud gebouw van de [.]
op het perceel. Dat gebouw is daar in de jaren ’70 neergezet. [eiser] heeft dat gebouw gesloopt
en een nieuwe woning, met garage, op het perceel gebouwd.
2.2.
[eiser] heeft in een eerdere procedure bij deze rechtbank (zaaknummer NL19.6807) onder meer gevorderd [gedaagde] te veroordelen de dakgoot aan de schuur van haar garage te verwijderen of zodanig aan te passen dat deze niet meer over zijn perceel heen steekt en het water niet meer op zijn perceel afloopt, op straffe van een dwangsom.
2.3.
De rechtbank heeft in die procedure op 16 januari 2020 vonnis gewezen (hierna: het vonnis) en heeft ten aanzien van deze vordering het volgende overwogen en beslist:

Dakgoot en hemelwaterafvoer
2.15.
[eiser] heeft gevorderd om [gedaagde] te veroordelen om de dakgoot aan de schuur van de
garage van [gedaagde] te verwijderen of zodanig aan te passen dat deze niet meer over het
perceel heen steekt en het water niet meer op het perceel van [eiser] afloopt, op straffe van een
dwangsom.
2.16.
De goot mag niet over de kadastrale grens heen steken. Ook mag er niet worden
afgewaterd op het perceel van [eiser] . [gedaagde] zal daarom veroordeeld worden om de goot
ofwel te verwijderen, ofwel zodanig aan te passen dat deze niet meer over het perceel heen
steekt en het water niet meer op het perceel van [eiser] afloopt. Dit zal hij moeten doen binnen
twee maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
2.17.
Aan deze veroordeling zal een dwangsom worden gekoppeld van € 150,00 per dag
met een maximum van € 10.000,00.
2.18.
Deze veroordeling wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De reden
daarvoor is dat deze veroordeling mogelijkerwijs grote gevolgen heeft voor de garage van
[gedaagde] : als aanpassing van de goot niet kan, zal mogelijk de hele garage verwijderd moeten
worden. [gedaagde] wordt daardoor (zwaar) benadeeld. Wanneer er sprake zou zijn van
onevenredig zware benadeling, dan kan de eigenaar van het overhangende gebouw vorderen
dat aan hem een erfdienstbaarheid wordt verleend of een deel van het erf van de eigenaar
wordt overgedragen. Een dergelijke vordering heeft [gedaagde] niet ingesteld en de rechtbank
kan daarover inhoudelijk dan ook niet oordelen. Om te voorkomen dat het eventueel
instellen van een dergelijke vordering praktisch onmogelijk wordt gemaakt door de
veroordeling met dwangsom uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, wordt deze veroordeling
niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.19.
[eiser] moet toestaan dat [gedaagde] van zijn perceel gebruik maakt voor het uitvoeren
van de noodzakelijke werkzaamheden aan de dakgoot. [gedaagde] moet [eiser] daar wel vooraf van
in kennis stellen (artikel 5:56 BW). De vordering van [gedaagde] die daarop ziet (onder 7.)
wordt afgewezen, omdat deze verplichting van [eiser] al uit de wet voortvloeit.
(…)

3.De beslissing

(…)
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om de dakgoot aan de garage ofwel te verwijderen, ofwel
zodanig aan te passen dat deze niet meer over het perceel heen steekt en het water niet meer
op het perceel van [eiser] afloopt, binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van dit
vonnis,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 150,00 voor iedere
dag, een deel van een dag als een dag gerekend, dat hij niet aan de in 3.2. uitgesproken
veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
(…)
3.11.
verklaart dit vonnis tot zover, met uitzondering van 3.2. en 3.3., uitvoerbaar bij
voorraad;”.
2.4.
[gedaagde] heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend. Zij heeft [eiser] gedagvaard tegen 15 september 2020, maar heeft de dagvaarding uiteindelijk niet op deze datum op de rol aangebracht.
2.5.
[eiser] heeft het vonnis bij exploot van 6 november 2020 aan [gedaagde] laten betekenen en heeft [gedaagde] daarbij het bevel gedaan om op straffe van een dwangsom binnen 14 dagen aan de inhoud van nr. 3.2 van het vonnis te voldoen.
2.6.
Partijen hebben verschillende malen gecorrespondeerd over de tijdstippen waarop [gedaagde] deze werkzaamheden op het perceel van [eiser] kon laten verrichten. [eiser] heeft [gedaagde] daarbij onder meer verzocht inzicht te geven in - kort gezegd - het beoogde eindresultaat. [gedaagde] is niet op dit verzoek ingegaan.
2.7.
Eind december 2020 heeft een timmerman in opdracht van [gedaagde] op het perceel van [eiser] werkzaamheden uitgevoerd. Deze werkzaamheden zijn op 24 december 2020 voltooid. Daarbij is de oorspronkelijke dakgoot verwijderd en een dakgoot bovenop de muur van de garage van [gedaagde] aangebracht. Tegen de garagemuur is aan de bovenkant een boeiboord aangebracht. Aan de bovenzijde van het boeiboord is een lat bevestigd. Op de door [gedaagde] als productie 6b overgelegde foto is te zien dat zowel de dakgoot zelf als de bovenrand van het boeiboord en de bovenrand van eerdergenoemde lat met stroken bitumen zijn bekleed. Zowel het boeiboord als de lat steken over de kadastrale grens heen.
2.8.
[eiser] heeft [gedaagde] bij e-mail van 24 december 2020 gewezen op het feit dat het boeiboord enkele centimeters over de erfgrens hangt.
2.9.
Bij brief van 25 januari 2021 heeft [eiser] [gedaagde] onder meer meegedeeld dat op 24 januari 2021 de termijn is verstreken waarop de maximale dwangsom van € 10.000,-- is bereikt. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] op die datum niet aan het vonnis voldaan, omdat de dakgoot niet conform het vonnis op/boven het eigen perceel van [gedaagde] hangt. [eiser] heeft [gedaagde] gesommeerd het bedrag van € 10.000,-- binnen zeven werkdagen te voldoen.

3.Het geschil in conventie en de beoordeling daarvan

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan hem te betalen:
een bedrag van € 10.000,-- uit hoofde van verschuldigde dwangsom, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente;
een bedrag van € 6.532,50 aan schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente;
de proceskosten en de nakosten.
Zijn de dwangsommen verbeurd?
3.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] niet aan het vonnis heeft voldaan omdat de dakgoot nog steeds over de kadastrale erfgrens hangt. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] daarom het maximale bedrag van € 10.000,-- aan dwangsommen verbeurd.
3.3.
[eiser] heeft er daarbij op gewezen dat het vonnis als gevolg van het niet doorzetten van het ingestelde hoger beroep onherroepelijk is geworden. De kantonrechter heeft op de zitting te kennen gegeven dat het vonnis inderdaad in kracht van gewijsde is gegaan en dat hij begrijpt dat [eiser] hiermee een beroep wenst te doen op het gezag van gewijsde van dit vonnis. [eiser] heeft dit op de zitting niet weersproken. De gemachtigde van [gedaagde] heeft hierop gezegd dat hij dat zo niet in de dagvaarding had gelezen, maar daar gaat de kantonrechter aan voorbij omdat het beroep van [eiser] op het gezag van gewijsde van het vonnis besloten ligt in zijn overige stellingen en dus voor [gedaagde] redelijkerwijs kenbaar moet zijn geweest.
3.4.
Beoordeeld moet dus worden of [gedaagde] in strijd met het vonnis heeft gehandeld. Het staat de kantonrechter in verband met het gezag van gewijsde van dit vonnis niet vrij dit oordeel te nuanceren of aan te passen. De kantonrechter moet het vonnis wel uitleggen.
3.5.
In nr. 3.2 van het vonnis is [gedaagde] veroordeeld binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de dakgoot aan de garage ofwel te verwijderen, ofwel zodanig aan te passen dat deze niet meer over het perceel heen steekt en het water niet meer op het perceel van [eiser] afloopt. De kantonrechter stelt vast dat op de als productie 6b door [gedaagde] overgelegde foto duidelijk is te zien dat bovenop de muur van de garage een nieuwe dakgoot is aangebracht. Deze foto zal aan dit vonnis worden gehecht. Op de foto die door [eiser] als productie 11a in het geding is gebracht is duidelijk te zien dat over de gehele breedte van de muur van de garage van [gedaagde] een boeiboord is aangebracht. Uit de foto die [eiser] als productie 11b heeft overgelegd, blijkt dat dit boeiboord een dikte heeft van 3 cm aan de onderzijde. Verder is op foto 11a te zien dat bovenaan dat boeiboord nog een met bitumen beklede lat is aangebracht, welke blijkens foto 11d samen met het boeiboord 5 cm uitsteekt.
3.6.
Volgens [gedaagde] stond het haar vrij het boeiboord aan te brengen. Zij stelt in de eerste plaats dat het vonnis dat niet verbiedt en dat het vonnis een boeiboord in het geheel niet noemt. [eiser] wijst er echter er terecht op dat dit standpunt van [gedaagde] een woordenspel is: uit de foto blijkt duidelijk dat de nieuwe dakgoot één geheel vormt met het boeiboord en de eerdergenoemde lat. In zoverre is het feit dat het boeiboord en de lat over de erfgrens van [eiser] uitsteken dus in strijd met het vonnis.
3.7.
[gedaagde] stelt in de tweede plaats dat het technisch niet mogelijk is de door het verwijderen van de oorspronkelijke dakgoot blootgekomen muur waterdicht af te werken zonder het plaatsen van een boeiboord. [eiser] heeft die technische noodzaak van het aanbrengen van een boeiboord in zijn conclusie van antwoord in reconventie echter betwist. [gedaagde] heeft hier op de zitting slechts tegen ingebracht dat degene die de dakgoot heeft vernieuwd 45 jaar ervaring heeft, onder andere bij [bedrijfsnaam] , en dat de door hem gekozen bouwwijze een heel bekende constructie is.
3.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het echter geen feit van algemene bekendheid dat een dakgoot niet bovenop een zijmuur kan worden geplaatst zonder (enig) uitstekend gedeelte. Gelet op het verweer van [eiser] had het daarom op de weg van [gedaagde] gelegen een verklaring van een bouwkundige over te leggen waaruit de juistheid van haar standpunt blijkt of een aanbod tot getuigenbewijs of een verzoek om een deskundigenbericht te doen. Dit heeft zij echter niet gedaan. De kantonrechter gaat daarom aan dit verweer van [gedaagde] voorbij.
3.9.
Dit leidt tot de conclusie dat de uitvoering van de dakgoot in strijd is met het vonnis en dat de opgelegde dwangsommen zijn verbeurd. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot betaling van deze dwangsommen, omdat hij al een titel had om de dwangsommen te innen. Dit verweer gaat echter niet op. Bij onzekerheid of dwangsommen verbeurd zijn kan het zelfs de voorkeur hebben daarover (zoals hier) een bodemprocedure te voeren. Bovendien valt niet in te zien hoe [gedaagde] in enig redelijk belang is geschaad. In een bodemprocedure kan immers zo nodig nader feitenonderzoek plaatsvinden en in een executiegeschil (kort geding) niet. Het instellen van deze vordering in een bodemprocedure is dus ook in het belang van [gedaagde] . [gedaagde] heeft ter zitting nog aangevoerd dat dit hier anders ligt, omdat (naar de kantonrechter tenminste begrijpt) [eiser] hier een (blote) geldvordering heeft ingesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt echter duidelijk dat [eiser] hiermee betaling van dwangsommen vordert.
3.10.
Partijen hebben nog getwist over de vraag of sprake is van schuldeisersverzuim aan de kant van [eiser] . [gedaagde] stelt dat dit het geval is, omdat [eiser] aanvankelijk geweigerd zou hebben concrete data te noemen waarop de werkzaamheden op zijn perceel konden worden uitgevoerd. Dat is echter niet meer relevant, omdat ook na de uitvoering van de werkzaamheden op 24 december 2020 - welke werkzaamheden dus niet aan het vonnis voldoen - inmiddels meer dan € 10.000 : € 150 = 67 dagen zijn verstreken. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat zich hier wreekt dat [gedaagde] heeft geweigerd om vooraf inzage te geven in de wijze waarop zij de werkzaamheden wilde uitvoeren, ook al was zij hier op grond van het vonnis niet per se toe verplicht.
3.11.
Gezien het voorgaande zal het bedrag van € 10.000,-- aan verbeurde dwangsommen worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling.
De schadevergoeding van € 6.532,50
3.12.
[eiser] stelt ter onderbouwing van deze vordering dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar
verzoeken om de uitgevoerde werkzaamheden aan te passen zodat aan het vonnis wordt
voldaan en dat [gedaagde] daarom in verzuim verkeert. [gedaagde] dient daarom de kosten te betalen
die [eiser] moet maken om [gedaagde] te laten voldoen aan het vonnis. [eiser] stelt op basis van een
offerte die zij door een aannemer heeft laten opstellen dat de kosten voor herstel en
nakoming van het vonnis € 6.532,50 bedragen.
3.13.
[gedaagde] stelt terecht dat [eiser] slechts aanspraak kan maken op deze schadevergoeding
als op zijn minst vaststaat dat hij toestemming heeft om de werkzaamheden tot aanpassing
van het boeiboord en de daarop bevestigde overstekende lat op kosten van [gedaagde] uit te
voeren. In de stellingen van [gedaagde] ligt besloten dat [eiser] die toestemming echter niet van
[gedaagde] heeft gekregen en hij heeft de kantonrechter ook niet om die toestemming gevraagd.
3.14.
Naar aanleiding hiervan heeft [eiser] op de zitting verzocht zijn eis mondeling te mogen
vermeerderen met het vragen van deze toestemming. [gedaagde] heeft daar bezwaar tegen
gemaakt, onder andere omdat een dergelijke vordering een heel ander debat vereist. Dat
argument treft doel. De door [eiser] gewenste wijziging van de eis is in strijd met een goede
procesorde, omdat voor de vraag of [gedaagde] moet dulden dat de werkzaamheden aan de haar in eigendom toebehorende dakgoot door [eiser] worden gedaan, inderdaad een heel ander debat vereist dan het debat dat naar aanleiding van de dagvaarding aan de orde is gesteld. Dit betekent dat
deze vordering wordt afgewezen.
3.15.
Nu [gedaagde] ten aanzien van de eerste vordering van [eiser] in het ongelijk is gesteld en
[eiser] ten aanzien van zijn tweede vordering in het ongelijk is gesteld, zullen de proceskosten
tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

4.Het geschil in reconventie en de beoordeling daarvan

4.1.
[gedaagde] vordert in reconventie:
I. primair te verklaren voor recht dat [gedaagde] krachtens (bevrijdende) verjaring gerechtigd is tot het hebben van een boeiboord boven het perceel van [eiser] , subsidiair [eiser] te veroordelen om mee te werken aan het vestigen van een dergelijke erfdienstbaarheid ten behoeve van [gedaagde] ;
II. [eiser] op eerste verzoek van [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen alle medewerking te verlenen aan de inschrijving van het onder I bedoelde recht in de registers;
III. [eiser] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
Is een erfdienstbaarheid voor [gedaagde] ontstaan om iets over het perceel van [eiser] te laten
uitsteken?
4.2.
[gedaagde] stelt onder verwijzing naar foto’s en bouwtekeningen dat de originele dakgoot
al meer dan 20 jaar boven het perceel van [eiser] heeft gehangen en dat op grond hiervan
krachtens bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan om
ietsboven het perceel
van [eiser] te laten uitsteken. Volgens [gedaagde] is het dus niet van belang dat de uitstekende
dakgoot op grond van het vonnis moest worden verwijderd.
4.3.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in dit standpunt. Niet valt in te zien waarom deze
erfdienstbaarheid, die (mogelijk) ontstaan is doordat een dakgoot meer dan 20 jaar boven het
perceel van [eiser] heeft gehangen, ook meebrengt dat andere "uitsteeksels" van [gedaagde] zich
boven het perceel van [eiser] mogen bevinden. Of dit wel of niet zo is kan echter in het midden
blijven: zoals in voorgaande reeds is vastgesteld gaat het hier (opnieuw) om het hebben van
een dakgoot boven het perceel van [eiser] , en dat is nu juist iets wat de kantonrechter [gedaagde]
verboden heeft bij vonnis met gezag van gewijsde. Omdat de kantonrechter aan dat vonnis
gebonden is doet niet ter zake dat [gedaagde] (kennelijk) in die procedure geen beroep heeft
gedaan op deze verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring en kan de kantonrechter hierover
in deze procedure geen oordeel meer geven. Dit betekent dat de primaire vordering van [eiser]
wordt afgewezen.
Is de vordering van [gedaagde] tot verlening van een erfdienstbaarheid (artikel 5:54 BW)
toewijsbaar?
4.4.
Ook de subsidiaire vordering tot verlening van een erfdienstbaarheid is niet
toewijsbaar. In het kader van de beoordeling van deze vordering dient een belangenafweging
plaats te vinden. In het voorgaande is reeds geoordeeld dat [gedaagde] ten onrechte niet heeft
onderbouwd waarom het technisch niet mogelijk is een dakgoot aan te brengen zonder dat
een gedeelte daarvan boven het perceel van [eiser] uitsteekt. Zij heeft haar belang daarom
onvoldoende onderbouwd, zodat het belang van [eiser] dat de dakgoot niet boven de kadastrale
erfgrens uitsteekt de doorslag dient te krijgen.
4.5.
Aangezien de primaire en subsidiaire vorderingen onder I niet toewijsbaar zijn, kan
ook de vordering onder II niet worden toegewezen.
4.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 124,-- (2 punten x tarief € 124,-- x 0,5).
4.7.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 10.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 12 februari 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 124,-- aan salaris gemachtigde;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 62,-- aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.