ECLI:NL:RBMNE:2021:3490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/4040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van verzoeker, die in beroep was gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verweerder had op 30 september 2020 een besluit op bezwaar genomen, waartegen verzoeker in beroep ging. Op 15 juni 2021 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van verzoeker gegrond werd verklaard. Verweerder heeft daarmee voldaan aan de wensen van verzoeker, die vervolgens zijn beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van proceskosten heeft verzocht. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder heeft aangegeven de proceskostenveroordeling te zullen respecteren.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aangezien verweerder geheel tegemoet is gekomen aan de beroepsgronden van verzoeker, heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding als gegrond toegewezen. De kosten zijn vastgesteld op € 748,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder erop gewezen dat hij op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker dient zich hiervoor tot verweerder te wenden. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van verzoeker veroordeeld tot een bedrag van € 748,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4040

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.A.M. Staal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 30 september 2020 een besluit op bezwaar genomen. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan.
Op 15 juni 2021 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond is verklaard. Daarbij heeft verweerder beslist dat verzoeker een Indicatie banenafspraak krijgt en dat hij in het doelgroepregister wordt opgenomen. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoeker wilde.
Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld de proceskostenveroordeling overeenkomstig
het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) tegemoet te zien.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Met het nieuwe besluit op bezwaar van 15 juni 2021 is verweerder geheel tegemoet gekomen aan de beroepsgronden van verzoeker. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.