ECLI:NL:RBMNE:2021:3482
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, de eigenaar van een vrijstaande woning in [woonplaats 1], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht vastgestelde WOZ-waarde van € 859.000,- voor het belastingjaar 2020, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Na het bezwaar van eiser werd de waarde verlaagd naar € 824.000,-, maar eiser ging hier niet mee akkoord en stelde beroep in.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 juli 2021, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer moet zijn, en dat verweerder de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Verweerder heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin vergelijkingen zijn gemaakt met referentiewoningen.
De rechtbank concludeert dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die een lagere waarde bepleitte, niet overtuigend geacht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.