ECLI:NL:RBMNE:2021:3479

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/290
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-aanvraag wegens gebrek aan verzekering op eerste arbeidsongeschiktheidsdag

In deze zaak heeft eiseres, die voor het laatst bij een stichting werkte, een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte. De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) omdat eiseres op de door haar opgegeven eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 25 januari 2017, niet verzekerd was voor de WIA. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het UWV voldoende heeft gemotiveerd waarom de datum van 25 januari 2017 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag wordt aangemerkt. Eiseres had geen eerdere datum genoemd en er waren geen aanwijzingen dat zij eerder arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het UWV geen medisch onderzoek hoefde te verrichten, omdat er geen concrete gegevens waren die een eerdere arbeidsongeschiktheidsdatum onderbouwden. Eiseres had ook geen medische informatie overgelegd die haar standpunt kon ondersteunen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-aanvraag door het UWV terecht was. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De rechtbank heeft eiseres wel de mogelijkheid gegeven om in de toekomst een nieuwe aanvraag in te dienen als zij over nieuwe medische informatie beschikt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/290

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

Eiseres heeft voor het laatst gewerkt bij [stichting] voor 16 uur per week. Het dienstverband is op 1 maart 2016 beëindigd. Zij kreeg vervolgens een WW-uitkering tot 4 juli 2016. Eiseres ontvangt nu een uitkering op grond van de Participatiewet.
Op 11 september 2019 heeft eiseres bij verweerder een WIA-uitkering aangevraagd. In deze aanvraag heeft zij aangegeven dat zij sinds 25 januari 2017 niet meer kon werken wegens ziekte.
In het primaire besluit van 21 september 2020 heeft verweerder beslist dat eiseres geen WIA-uitkering krijgt, omdat zij op 25 januari 2017 niet verzekerd was voor de WIA.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 17 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 9 juni 2021 via Skype. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat het in deze zaak over?

1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat uit de beschikbare informatie niet is gebleken dat eiseres op 27 januari 2017 een dienstverband had of recht zou hebben gehad op een WW-uitkering.
2. Eiseres is het hier niet mee eens en stelt dat er wel degelijk sprake was van arbeidsongeschiktheid op een dag dat zij wel verzekerd was voor de WIA. Volgens eiseres heeft verweerder bij de beoordeling van de WIA-aanvraag ten onrechte geen medisch onderzoek verricht. Al bij haar aanvraag heeft eiseres aangegeven dat zij sinds de geboorte van haar zoon in 2009 lijdt aan de chronische aandoening LE wat zich later heeft ontwikkeld naar SLE. Eiseres is in stappen minder gaan werken vanwege de beperkingen die zij in toenemende mate ondervond als gevolg van deze aandoening. Haar laatste dienstverband was bij [stichting] waar zij nog maar 16 uur per week werkte, terwijl zij voor de geboorte van haar zoon daar nog fulltime werkte. Zij ontving toen een WAZO-uitkering en daarna een WW-uitkering in 2016. Uit wat eiseres bij haar aanvraag heeft vermeld, had het volgens haar voor verweerder duidelijk moeten zijn dat zij meende dat zij ook tijdens haar laatste dienstverband al (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was. Dat zij toen uit onwetendheid geen aanvraag heeft gedaan, maakt dat niet anders. Verweerder had daarom alsnog een medisch onderzoek moeten verrichten met een beoordeling of en in hoeverre eiseres arbeidsongeschikt was in de zin van de WIA en wat de datum zou zijn waarop de wachttijd is begonnen. Zij verwijst nog naar het eindrapport van Biga Groep en het medisch/arbeidskundig onderzoek in 2020 van Oreon. Alternatief zou volgens eiseres zijn dat de rechtbank een deskundige benoemd die de vraag kan beantwoorden wat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag zou moeten zijn.
3. In deze zaak zal de rechtbank dus beoordelen of verweerder de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht heeft vastgesteld op 25 januari 2017 toen eiseres niet verzekerd was voor de Wet WIA of dat de arbeidsongeschiktheid is ingetreden op een eerder moment tijdens een periode dat eiseres wel verzekerd was voor de Wet WIA.

Wat vindt de rechtbank er van?

4. Uitgangspunt voor verweerder is de datum die eiseres zelf heeft ingevuld op de aanvraag. Volgens verweerder bestond er geen indicatie om (medisch) onderzoek te doen naar de vraag welke eerste ziektedag moest worden aangenomen. Eerdere ziekmeldingen zijn bij verweerder niet bekend en ook is niet bekend dat eiseres in de loop der jaren minder is gaan werken wegens ziekte.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom voor eiseres de datum 25 januari 2017 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag voor de Wet WIA wordt aangemerkt. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat een duidelijke aanwijzing voor een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag ontbreekt. Bij haar aanvraag heeft eiseres geen eerdere arbeidsongeschiktheidsdatum dan 25 januari 2017 genoemd en verweerder heeft in het kader van de bezwaarprocedure eiseres gevraagd naar een onderbouwing waaruit zou moeten blijken dat er al eerder sprake was van een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft daarop geen andere concrete datum genoemd en ook niet met schriftelijke stukken onderbouwd dat van een eerdere arbeidsongeschiktheidsdatum moet worden uitgegaan. Dit had wel op haar weg gelegen. In bezwaar heeft eiseres aangekondigd dat er medische informatie zou worden overgelegd, maar dit is uiteindelijk niet gebeurd. De in beroep ingebrachte stukken van Biga Groep en Oreon kunnen niet worden aangemerkt als een medische onderbouwing, omdat deze stukken niet op de datum in geding zien noch op de periode voorafgaand aan 25 januari 2017. Uit de enkele stelling dat zij om medische redenen minder uren bij haar laatste werkgever is gaan werken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat moet worden uitgegaan van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag, die valt binnen een periode waarin eiseres wel verzekerd was voor de Wet WIA. Verweerder heeft dan ook een medisch onderzoek naar een eerdere aanvang van de arbeidsongeschiktheid van eiseres achterwege kunnen laten.
6. Gezien het vorengaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Er is geen twijfel aan de door verweerder vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De rechtbank ziet verder geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunten. Het verzoek van eiseres wordt dan ook afgewezen.
7. De rechtbank wil eiseres nog meegeven, zoals verweerder heeft opgemerkt, dat wanneer zij wel over medische informatie beschikt, het haar vrij staat om een nieuwe aanvraag in te dienen met een andere datum van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie

8. Verweerder is dus terecht uitgegaan van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag 25 januari 2017. Eiseres heeft verder niet betwist dat zij op die datum niet verzekerd was voor de Wet WIA. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond. Omdat eiseres dus geen gelijk krijgt, hoeft verweerder de proceskosten die eiseres heeft gemaakt en het griffierecht dat zij heeft betaald, niet aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.