Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Minister van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door de plv. Hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen. De zaak betreft een ontslag van de eiser op grond van artikel 98b, eerste lid, aanhef en onder a, van het ARAR. In een eerdere tussenuitspraak van 8 maart 2021 had de rechtbank de verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop een aanvullende motivering ingediend, waarop eiser een schriftelijke zienswijze heeft gegeven. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was.
De rechtbank oordeelt dat verweerder bevoegd was om het strafontslag van eiser te verlenen, maar dat in het bestreden besluit geen belangenafweging was gemaakt. In de aanvullende motivering heeft verweerder alsnog een belangenafweging gemaakt, waarbij het dienstbelang het strafontslag vereiste. Eiser heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat zijn belangen niet zijn meegenomen in deze afweging. De rechtbank stelt vast dat verweerder veel vrijheid heeft in de inrichting van de politieorganisatie en dat hij van eiser mocht verwachten dat hij meewerkte aan zijn re-integratie. Eiser had herhaaldelijk de kans gekregen om mee te werken aan een onderzoek, maar weigerde dit.
De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot strafontslag. Het beroep van eiser is gegrond verklaard, en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, omdat verweerder het gebrek heeft hersteld. Eiser krijgt het betaalde griffierecht vergoed en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.870,-.