ECLI:NL:RBMNE:2021:3443

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
21/1964
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing proceskostenvergoeding na intrekking beroep wegens toekenning WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin werd bepaald dat hij niet in aanmerking kwam voor een WW-uitkering. Na een eerdere afwijzing van zijn bezwaar, heeft verweerder op 7 mei 2021 een nieuw besluit genomen, waarbij verzoeker een WIA-uitkering is toegekend. Hierdoor had verzoeker geen belang meer bij de WW-uitkering en trok hij zijn beroep in. Verzoeker vroeg vervolgens om vergoeding van zijn proceskosten.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank overwoog dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. In dit geval was het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard door de toekenning van de WIA-uitkering, wat betekende dat verweerder geheel aan verzoeker tegemoet was gekomen.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 748,- aan proceskosten aan verzoeker, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast moet verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- terugbetalen. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar ingediend tegen verweerders besluit van 29 september 2020. Met dit besluit heeft verweerder bepaald dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een
WW-uitkering. Verweerder heeft op 17 maart 2021 een besluit op dit bezwaar genomen en beslist dat het bezwaar ongegrond is. Verzoeker is hiertegen bij de rechtbank in beroep gegaan.
Op 7 mei 2021 heeft verweerder een nieuw besluit genomen waarin hij een WIA-uitkering heeft toegekend (bekend onder zaaknummer; UTR 19/5070) waardoor verzoeker geen belang (meer) heeft bij een WW-uitkering. Verzoeker heeft daarna zijn beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten. In zijn reactie van 29 juni 2021 heeft verweerder medegedeeld dat hij akkoord gaat met een veroordeling in de proceskosten zoals ook aangegeven in het verweerschrift van 8 juni 2021.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoeker) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift (dus van verzoeker) moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Met het besluit van 7 mei 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard en hem een WIA-uitkering toegekend waardoor verzoeker niet langer belang heeft bij deze beroepsprocedure. Daarmee is verweerder geheel aan verzoeker tegemoet gekomen. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet dit bedrag aan verzoeker betalen.
4. Verweerder moet uit eigen beweging ook het door verzoeker betaalde griffierecht van
€ 49,- aan hem terugbetalen. Dat volgt uit artikel 8:41, zevende lid van de Awb. Verzoeker zal hierover dus verweerder moeten benaderen.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 748,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.