ECLI:NL:RBMNE:2021:3432
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningurgentie zonder spoedeisend belang
In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2021, in de zaak met zaaknummer UTR 21/2844, is het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, dat haar verzoek om woningurgentie op 30 juni 2021 had afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had aangevoerd dat de spoedeisendheid voortkwam uit de gezondheid van haar zoon en de onveilige situatie in haar huidige woning, waar schimmel en vocht aanwezig waren. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. Bovendien was er geen sprake van dreigende dakloosheid of onomkeerbare gevolgen als verzoekster moest wachten op de beslissing op haar bezwaar.
De voorzieningenrechter benadrukte dat voor het treffen van een voorlopige voorziening niet alleen spoedeisend belang vereist is, maar ook dat het bestreden besluit evident onrechtmatig moet zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van de gemeente niet evident onrechtmatig was, en dat er geen redenen waren om de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Daarom werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. A. Wilpstra-Foppen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.