ECLI:NL:RBMNE:2021:3416

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/854
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermoeden van ongeschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig na meldingen van lachgasgebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.R. Rommy, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het CBR waarin haar werd opgelegd een medisch onderzoek te ondergaan naar haar geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. Dit besluit volgde op een melding van de politie na een ongeval op 9 september 2020, waarbij twijfels waren gerezen over de rijgeschiktheid van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR op goede gronden heeft geconcludeerd dat er een vermoeden van ongeschiktheid bestond, gebaseerd op het proces-verbaal van de politie en eerdere meldingen over lachgasgebruik. Eiseres heeft betoogd dat de informatie in het proces-verbaal onjuist was en dat de meldingen voortkwamen uit een conflict met haar bovenbuurvrouw. De rechtbank oordeelde echter dat het CBR terecht de informatie van de politie heeft meegenomen in zijn besluitvorming. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat de meldingen onjuist waren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het CBR terecht een medisch onderzoek heeft opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L.R. Rommy),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

In het besluit van 16 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiseres haar medewerking dient te verlenen aan het medische onderzoek naar haar geschiktheid om een motorrijtuig te besturen.
In het besluit van 5 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021 via een online beeldverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten en omstandigheden
Op 9 september 2020 kreeg de politie een melding om naar de afrit van een snelweg te gaan, omdat eiseres als bestuurder van een auto onwel zou zijn geworden. Eiseres bleek te zijn opgetrokken bij groen licht maar plotseling tot stilstand te zijn gekomen. De bestuurder die achter haar reed, heeft de auto van eiseres geraakt. Er kwamen twee ambulances ter plaatse en eiseres is naar het ziekenhuis gebracht. Ter plaatse is door de politie onderzoek gedaan.
Uit een door de politie opgemaakt proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de auto van eiseres ongeveer drie meter voor de stopstreep bij de verkeerslichten stilstond. Een getuige heeft verklaard dat eiseres hevig aan het trillen was en vermoedde dat sprake was van een epileptische aanval. De getuige verklaarde verder dat eiseres aanspreekbaar was, dat zij moeilijk kon ademen en dat zij aangaf dat deze aanval waarschijnlijk een bijwerking was van het afkicken van lachgasgebruik. De verbalisant ter plaatse vernam van een collega ambtshalve dat eiseres na het ongeval aangaf dat zij sinds drie weken geen lachgas meer had gebruikt en dat haar huidige toestand daarmee te maken had. De verbalisant zag verder dat eiseres bleek in haar gezicht was, dat zij versuft overkwam en dat zij onvast ter been was. Ook constateerde de verbalisant dat eiseres niet adequaat reageerde op haar omgeving. Voorts heeft de politie vernomen dat eiseres een jaar eerder een verkeersongeval heeft meegemaakt en uit de politieregisters is gebleken dat eiseres bekend is bij de politie. Er zijn op 30 mei 2020, 5 juni 2020, 21 juli 2020 en 6 augustus 2020 meldingen gedaan in verband met lachgasgebruik en overlast.
Het bestreden besluit
3. Naar aanleiding van het ongeval op 9 september 2020 en de hiervoor genoemde meldingen heeft de politie op 14 september 2020 een mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 aan verweerder gedaan. Hierin staat dat het vermoeden bestaat dat eiseres niet langer beschikt over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. Verweerder heeft vervolgens aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit het proces-verbaal van de politie volgt dat twijfel is ontstaan over de rijgeschiktheid van eiseres en dat zij daarom een medisch onderzoek moet ondergaan. Dat eiseres de feiten uit het proces-verbaal betwist is volgens verweerder onvoldoende om daar niet vanuit te mogen gaan. De verklaringen van haar broer, zus en huisarts doen niet af aan wat de politie op 9 september 2020 heeft geconstateerd en wat de getuigen hebben verklaard.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte van het door de politie opgemaakte proces-verbaal is uitgegaan. Wat daarin is beschreven klopt niet met wat er feitelijk is gebeurd. Eiseres heeft nooit tegen de getuige of tegen de politie gezegd dat zij een insult kreeg, of herstellende was van lachgasgebruik. Ook stelt eiseres dat de mutaties waar melding van is gemaakt berusten op onwaarheden. Uit de mutaties van 21 juli 2020 en
6 augustus 2020 kan niet worden afgeleid of de politie deze vaststelling zelfstandig heeft gedaan of dat deze informatie afkomstig is van de melder. Eiseres stelt dat deze meldingen vals zijn; de meldingen zijn gedaan door haar bovenbuurvrouw met wie eiseres een langlopend conflict heeft. Bovendien zijn de andere mutaties al van langer geleden en staan al deze meldingen niet in relatie tot het ongeval op 9 september 2020. Verweerder is ten onrechte enkel uitgegaan van de informatie die hij heeft gekregen van de politie. Dit is eenzijdige informatie en daarnaast is bewust ontlastende informatie uit het procesdossier gehouden. Eiseres is zelf nooit gehoord door verbalisanten en zij hebben hun informatie slechts van getuigen en de hen beschikbare politiesystemen. Bovendien wordt de verklaring van eiseres dat sprake was van een schrikreactie en dat geen sprake was van de gevolgen van een lachgasverslaving gestaafd door de schriftelijke verklaring van haar broer en wat haar broer en zus bij de politie hebben gezegd. Verder heeft eiseres een verklaring overgelegd van haar huisarts waarin hij de stelling van eiseres bevestigt dat zij niet bekend is met verwardheid, oriëntatieproblemen of geheugenverlies.
Het oordeel van de rechtbank
5. Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De rechtbank moet allereerst vaststellen of eiseres procesbelang heeft, omdat het medisch onderzoek dat bij het bestreden besluit is opgelegd inmiddels al heeft plaatsgevonden. Eiseres kan dus niet meer bereiken dat zij daaraan niet hoeft mee te werken. Verweerder heeft op grond van de uitslag van dat medisch onderzoek een besluit genomen waarin hij het rijbewijs van eiseres ongeldig heeft verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend. Op de zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij schade heeft geleden naar aanleiding van het nu voorliggende bestreden besluit. De rechtbank neemt op grond hiervan aan dat eiseres wel een procesbelang heeft.
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid slechts moet vaststellen dat er sprake is van een
vermoedenvan ongeschiktheid. Het opgelegde onderzoek dient er vervolgens toe tot een definitief oordeel te komen over de geschiktheid om een motorvoertuig te besturen. [1] Verweerder mag voor het vaststellen van het vermoeden in beginsel uitgaan van de juistheid van de gegevens van de politie. Het kan hierbij gaan om een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, maar het vermoeden kan ook worden gebaseerd op een mutatierapport. [2] Dit is slechts anders indien het tegendeel wordt bewezen of op zijn minst aannemelijk wordt gemaakt.
8. De politie heeft na het ongeval op 9 september 2020 ter plaatse geconstateerd dat eiseres bleek in haar gezicht was, dat zij versuft overkwam en dat zij onvast ter been was. Ook constateerde de politie dat eiseres niet adequaat reageerde op haar omgeving. Verder heeft een getuige verklaard dat eiseres aanspreekbaar was, dat zij moeilijk kon ademen en dat zij zelf aangaf dat deze aanval waarschijnlijk een bijwerking was van het afkicken van lachgasgebruik. De verbalisant vernam van een collega die ook ter plaatse was dat eiseres na het ongeval aangaf dat zij sinds drie weken geen lachgas meer had gebruikt en dat haar huidige toestand hiermee te maken had. Het proces-verbaal van bevindingen bevat een voldoende nauwkeurige en uitgebreide omschrijving van deze verklaringen zodat verweerder niet aan de betrouwbaarheid, volledigheid of juistheid hoefde te twijfelen.
9. Dat wat eiseres daartegen heeft aangevoerd heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om (alsnog) te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal. De stellingen van eiseres dat de bevindingen in het proces-verbaal feitelijk niet juist zijn en dat zij nooit tegen de getuige of tegen de politie heeft verklaard dat zij herstellende was van lachgasgebruik, zijn niet onderbouwd.
10. De schriftelijke verklaring van de broer van eiseres waarin hij aangeeft dat de toestand van eiseres na het ongeval een schrikreactie was en dat het proces-verbaal geen juiste weergave is van het gesprek dat hij aan de balie van het politiebureau had, maakt het voorgaande ook niet anders. In de eerste plaats is dit, omdat die verklaring gezien de persoonlijke relatie met eiseres niet als objectief bewijs kan worden aangemerkt. Daarnaast is van belang dat eiseres’ broer niet aanwezig was bij het ongeval op 9 september 2020 en dat hij, zoals hij zelf ook schrijft, niet weet hoe haar toestand op dat moment was. Dat uit de verklaring van de broer blijkt dat hij het niet eens is met de manier waarop het gesprek dat hij aan het politiebureau heeft gevoerd met de verbalisant is weergegeven in het proces-verbaal, is onvoldoende om niet van de juistheid van het proces-verbaal te kunnen uitgaan. Wat eiseres heeft aangevoerd over de verklaring van haar zus op het politiebureau, namelijk dat zij heeft gezegd dat eiseres al geruime tijd geen verdovende middelen gebruikt, strookt volledig met wat in het proces-verbaal is opgenomen. Ook daarin ziet de rechtbank geen reden waarom verweerder niet van het proces-verbaal mocht uitgaan.
10. Ten aanzien van de verklaring van de huisarts overweegt de rechtbank dat deze geen informatie bevat die van belang is voor de vaststelling of verweerder terecht het vermoeden had dat eiseres niet langer beschikt over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. De rechtbank volgt eiseres namelijk niet in haar stelling dat haar huisarts bekend zou moeten zijn met klachten als verwardheid en geheugenstoornissen als zij daadwerkelijk problemen door (het afkicken van) lachgasgebruik zou hebben. Dat een huisarts niet bekend is met het bestaan van lichamelijke en/of geestelijke klachten betekent niet dat deze klachten niet zouden kunnen bestaan. Of het gebruik van lachgas per definitie tot de genoemde problemen zou leiden (en of eiseres daarvoor vervolgens per definitie de huisarts zou hebben ingeschakeld) staat ook niet vast, zodat het níet hebben van die klachten niks zegt over eventueel lachgasgebruik.
12. Ten aanzien van de mutaties die in het proces-verbaal zijn beschreven overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres stelt dat de meldingen van 21 juli 2020 en 6 augustus 2020 zijn gedaan door de bovenbuurvrouw, met wie zij een langlopend conflict heeft en dat zij daarover niet is gehoord. De rechtbank is het met eiseres eens dat het onduidelijk is of de politie ter plaatse is geweest bij de melding van 6 augustus 2020, terwijl uit de mutatie over 21 juli 2020 blijkt dat de politie níet ter plaatse is geweest. Dat deze mutaties daardoor geen gewicht in de schaal mochten leggen, betekent niet dat verweerder daarom niet kon concluderen dat eiseres ongeschikt was. Verweerder heeft wel gewicht mogen toekennen aan de andere mutaties waarin een verband wordt gelegd tussen eiseres en lachgasgebruik. Dat die ‘langer geleden’ zijn, zoals eiseres stelt, is de rechtbank niet met eiseres eens. De mutatie met betrekking tot het incident van 5 juni 2020 is gebaseerd op waarnemingen van de verbalisant ter plaatse. Eiseres werd toen met lachgas aangetroffen en ‘was compleet de weg kwijt’. Deze mutatie kon verweerder betrekken bij de beoordeling. Ook de melding door eiseres zelf op 30 mei 2020, waarin zij aangaf dat zij onder invloed van lachgas was en niet voor zichzelf instond, mocht verweerder bij de beoordeling betrekken.
13. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij niet door de verbalisant is gehoord naar aanleiding van het ongeval op 9 september 2020 overweegt de rechtbank dat dit feitelijk onjuist is. Eiseres is op de dag van het ongeval gebeld door de verbalisant die haar persoonlijk in kennis heeft gesteld dat haar rijbewijs is ingenomen en dat een procedure is opgestart. Eiseres heeft hierop geantwoord dat zij het niet eens is met de maatregel. De rechtbank concludeert dat zij daarmee wel de gelegenheid heeft gehad om te reageren.
Conclusie
14. Verweerder heeft gezien het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden overwogen dat uit de brief van 14 september 2020 en het proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2020 een vermoeden van ongeschiktheid volgt, omdat twijfel bestond over de geestelijke en lichamelijke geschiktheid van eiseres om te rijden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht een onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft opgelegd aan eiseres.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderdde uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Wettelijk kader
Artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
4. In geval van toepassing van het tweede lid kan het motorrijtuig, voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering, onder toezicht of, voor zover degene die de vordering heeft gedaan, zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. In het laatste geval zijn de artikelen 170, tweede lid, tweede en derde volzin, vierde en vijfde lid, 171, 172 en 173, eerste lid, van deze wet en de artikelen 4:116, 4:118 tot en met 4:124, 5:10, 5:25, eerste en zesde lid, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats, indien aan de vordering is voldaan.
5. Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 23, derde lid van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
3. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
a. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdelen I, Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig, of II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer;
b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II, of
c. indien betrokkene op grond van artikel 15, onderdelen a, b, c, e, f of g, niet in aanmerking komt voor een educatieve maatregel gedrag en verkeer.
Bijlage 1 onder B, onderdeel I en II van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (voor zover van belang in deze zaak)
Onderdeel I. Lichamelijke geschiktheid, onder b. wegraking / black-out;
Onderdeel II. Geestelijke geschiktheid, onder a. verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen.