Overwegingen
De feiten en omstandigheden
1. Eiser heeft een relatie gehad met [derde-partij] (de moeder). Zij hebben samen twee zoons ( [A] en [B] ).
2. Op 13 februari 2020 heeft de moeder bij verweerder een aanvraag ingediend voor een geslachtsnaamswijziging voor de minderjarige kinderen van eiser, [A] en [B] , van de naam [eiser] in de naam [derde-partij] .
3. Verweerder heeft eiser bij brief van 27 februari 2020 in de gelegenheid gesteld zijn standpunt over de aanvraag naar voren te brengen. In de brief van 6 maart 2020 heeft eiser aangegeven bedenkingen te hebben tegen de gevraagde naamswijziging.
4. Verweerder heeft bij besluit van 18 maart 2020 de aanvraag om geslachtsnaamswijziging toegewezen. Verweerder laat het belang van het familie- en gezinsleven van de moeder en de kinderen zwaarder wegen dan de belangen die eiser heeft bij het niet toewijzen van de aanvraag.
5. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 30 juni 2020 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden waarbij eiser en de moeder aanwezig waren om hun standpunten toe te lichten. Vervolgens heeft verweerder zijn standpunt in het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
6. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte is uitgegaan van de gegevens in de Basisregistratie personen (BRP), omdat de moeder ontkent dat partijen hebben samengeleefd. Eiser heeft echter in zijn bezwaarschrift naar voren gebracht dat zij feitelijk wel degelijk hebben samengeleefd. De moeder stond in de BRP ingeschreven op het adres van haar ouders vanwege fiscale voordelen. Ook was inschrijving in de BRP op het adres waar partijen destijds verbleven niet mogelijk omdat het een recreatiewoning betrof. Eiser stelt dat hij gedurende 2,5 jaar met de moeder heeft samengeleefd in gezinsverband. Dit betekent dat er geen sprake is van de uitzonderingssituatie zoals genoemd in artikel 3, vierde lid, sub d, onder 2 van het Besluit geslachtsnaamswijziging en in dat geval moet het verzoek van de moeder worden afgewezen. Subsidiair voert eiser aan dat het verzoek moet worden afgewezen omdat een naamswijziging niet in het belang is van de kinderen. Eiser verwijst naar de gronden van zijn bezwaarschrift. Volgens eiser is het belang van de kinderen gediend met continuïteit van hun namen. Tot slot heeft eiser een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 10 november 2020 overgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
7. Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (het Besluit) moet voor een verzoek tot geslachtsnaamswijziging de wettelijk vertegenwoordiger wiens geslachtsnaam wordt verzocht minstens 5 aaneengesloten jaren voorafgaand aan het verzoek de minderjarige hebben verzorgd en opgevoed.
In artikel 3, vierde lid, onder d, sub 2e van het Besluit is bepaald dat als de andere ouder (in dit geval eiser) geen toestemming geeft, het verzoek wordt afgewezen, tenzij de verzoeker (in dit geval de moeder) aantoont dat het kind en de andere ouder niet meer dan voor een vierde deel van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn in gezinsverband hebben samengeleefd.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de moeder minstens 5 aaneengesloten jaren voorafgaand aan het verzoek de kinderen heeft verzorgd en opgevoed. Het gaat om de vraag of eiser en de kinderen meer dan voor een vierde deel van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn van 5 jaren in gezinsverband hebben samengeleefd. Verweerder heeft het verzoek van de moeder om de geslachtsnaam te wijzigen ontvangen op 13 februari 2020, wat betekent dat het gaat over de periode vanaf de geboorte van de kinderen tot 13 februari 2015.
9. Ten aanzien van [A] betekent dit dat een vierde deel als volgt wordt berekend:
[A] is geboren op [geboortedatum] 2013, dus de periode tot 13 februari 2015 bedraagt één jaar, zeven maanden en 8 dagen. Dit is in totaal 586 dagen. Een vierde deel daarvan is 146 dagen, wat neerkomt op bijna 5 maanden.
10. Ten aanzien van [B] betekent dit dat een vierde deel als volgt wordt berekend:
[B] is geboren op [geboortedatum] 2014, dus de periode tot 13 februari 2015 bedraagt 4 maanden. Dit is in totaal 121 dagen. Een vierde deel daarvan is 30 dagen, wat neerkomt op één maand.
11. Eiser stond vanaf 30 mei 2012 tot 7 april 2015 ingeschreven in de BRP op het adres [adres] te [woonplaats] . Dit betreft een recreatiewoning op een bungalowpark. Eiser heeft verklaard dat hij feitelijk gedurende 2,5 jaar met de moeder en de kinderen heeft samengewoond in deze recreatiewoning totdat de relatie eindigde. Dit was na de geboorte van [B] .
12. De moeder heeft verklaard dat zij al die tijd bij haar ouders heeft gewoond. Zij stond ook ingeschreven in de BRP op het adres van haar ouders. Zij heeft verder verklaard dat zij nooit officieel met eiser heeft samengewoond, dat het meer een latrelatie was. Ze is vóór de geboorte van [B] bij haar ouders gaan wonen. De relatie is de eerste keer verbroken toen zij zwanger was van [A] . Vlak na de geboorte van [B] is het contact met eiser definitief verbroken. Op de zitting heeft de moeder verklaard dat beide kinderen in de recreatiewoning zijn geboren. Ook heeft zij verklaard dat zij na de geboorte van [B] nog twee maanden met eiser en de kinderen in de recreatiewoning heeft samengewoond. De moeder heeft aangegeven dat zij in de periode voordat [B] is geboren ongeveer de helft van de tijd in de recreatiewoning verbleef met eiser.
13. Uit deze verklaringen volgt dat de moeder na de geboorte van [B] twee maanden met eiser en de kinderen heeft samengeleefd in gezinsverband. Dit is meer dan de vereiste periode van één maand, waardoor ten aanzien van [B] wordt voldaan aan de vereiste periode van samenleving in gezinsverband.
14. Voor [A] geldt dat een vierde deel neerkomt op ongeveer vijf maanden. De twee maanden van samenwonen na de geboorte van [B] tellen ook mee voor deze periode. En gelet op de verklaring van de moeder dat zij voor de geboorte van [B] ongeveer de helft van de tijd met eiser samenwoonde, vindt de rechtbank het aannemelijk dat eiser met haar en [A] in die resterende periode ten minste drie maanden heeft samengeleefd in gezinsverband. Dit betekent dat ook ten aanzien van [A] wordt voldaan aan de vereiste periode van samenleving in gezinsverband.
15. Ten aanzien van beide kinderen geldt daarom dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat de moeder heeft aangetoond dat eiser en de kinderen niet meer dan een vierde deel van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn van vijf jaren in gezinsverband hebben samengeleefd. De moeder heeft op de zitting in ieder geval voor een deel eisers stelling over het samenleven in gezinsverband bevestigd. Hieruit volgt dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat niet van de registratie in de BRP kan worden uitgegaan.
Het verzoek om de geslachtsnaam te wijzigen moet daarom voor beide kinderen worden afgewezen.
16. Op grond van het Besluit is er op dit punt geen ruimte om de belangen die de moeder heeft aangevoerd voor de geslachtsnaamwijziging af te wegen tegen de belangen die eiser tegen de geslachtsnaamwijziging heeft aangevoerd. Die afweging is in het Besluit zelf gemaakt via de voorwaarde van artikel 3, vierde lid, onder d, sub 2e van het Besluit. In de toelichting op het Besluit, waarbij deze voorwaarde in het Besluit is opgenomen, staat daarover het volgende: “Tot slot kan het verzoek worden ingewilligd wanneer de verzoekers aantonen dat de ouder die weigert in te stemmen met de verzochte wijziging niet meer dan gedurende een vierde deel van de periode voorafgaande aan de termijn van verzorging en opvoeding, bedoeld in het tweede lid, in gezinsverband met het kind heeft samengeleefd. In dit geval is het verantwoord om het familie- en gezinsleven van verzoekers met het kind te laten prevaleren boven dat van de ouder die weigert in te stemmen met de verzochte naamswijziging met het kind.”.Omdat niet aan de voorwaarden is voldaan om tot geslachtsnaamwijziging over te gaan, komt de rechtbank niet aan een belangenafweging toe.
Conclusie
17. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen en dat deze beslissing in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De reden daarvoor is dat verweerder het verzoek van de moeder ten onrechte heeft toegewezen.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
19. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.136,-.