Overwegingen
Waarover gaat het geschil?
Het eerste bestreden besluit
1. Het is de taak van de bestuursrechter om een geschil te beslechten. Het is dan ook vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat de bestuursrechter alleen gehouden is om een beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan inhoudelijk te beoordelen, als de indiener van het beroep daarbij een actueel en reëel belang heeft. Eiser moet met zijn beroep het doel dat hij daarmee nastreeft – in dit geval de vernietiging van de door het college aan hem opgelegde lasten onder dwangsom – kunnen bereiken. Omdat het college met het tweede bestreden besluit alle voorgaande besluiten heeft ingetrokken, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep tegen het eerste bestreden besluit. De last onder dwangsom die het college daarmee aan hem had opgelegd bestaat door het tweede bestreden besluit niet meer. De rechtbank zal eiser in zijn beroep tegen het eerste bestreden besluit daarom niet-ontvankelijk verklaren.
2. Eiser heeft de rechtbank op de zitting verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die hij voor zijn beroep tegen het eerste bestreden besluit heeft moeten maken. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen. Aan het einde van deze uitspraak staat opgenomen welk bedrag aan proceskosten het college hiervoor aan eiser moet vergoeden.
Het tweede bestreden besluit
3. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het chalet en de steiger zijn gebouwd zonder dat het college daarvoor een omgevingsvergunning heeft verleend. Daarnaast heeft de rechtbank op de zitting samen met partijen vastgesteld dat de last onder dwangsom die het college met het tweede bestreden besluit aan eiser heeft opgelegd alleen ziet op het zonder omgevingsvergunning bouwen van de bouwwerkenen niet op het zonder omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan gebruiken hiervan. Het geschil gaat dus over de vraag of het college aan eiser terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd voor het zonder omgevingsvergunning bouwen (en in stand laten) van het chalet en de steiger. Deze vraag zal de rechtbank in deze uitspraak beoordelen.
Beoordeling van het geschil
4. De rechtbank stelt voorop dat sommige bouwwerken zonder omgevingsvergunning mogen worden gebouwden dus ook zonder omgevingsvergunning in stand mogen worden gelaten. Dit zijn zogenaamde vergunningsvrije bouwwerken. Als voor het bouwen van het chalet en de steiger wel een omgevingsvergunning nodig is, dan is het ontbreken daarvan een overtreding waartegen het college bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving zal het college in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het college worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook kan handhavend optreden in een bepaalde situatie zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden moet worden afgezien. Als voor de bouw van het chalet en de steiger geen omgevingsvergunning nodig is, dan is er geen sprake van een overtreding en is het college dus ook niet bevoegd om hiertegen handhavend op te treden.
5. Om te kunnen beoordelen of het chalet een vergunningsvrij bouwwerk is, moet worden getoetst of het chalet voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, derde lid, van het Bor. Daarvoor is als eerste van belang het antwoord op de vraag of het chalet kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk. Dat is – voor zover hier relevant – een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden gebouw. Het hoofdgebouw op het perceel is de woning van eiser. Dit betekent dus dat het chalet alleen een bijbehorend bouwwerk is als het functioneel verbonden is met de woning van eiser. Als het chalet kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk geldt nog een tweede voorwaarde. Een bijbehorend bouwwerk dat – zoals hier het geval – op een afstand van meer dan 4 meter van het hoofdgebouw staat, is alleen vergunningsvrij als het functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Bij woningen betekent dit dat bijbehorende bouwwerken buiten de zone van 4 meter niet mogen worden gebruikt voor primaire woonfuncties, zoals de woonkamer en de keuken of een slaapkamer. Uitsluitend ondergeschikte functies ten dienste van de woning zijn toegestaan. Om te kunnen bepalen of het chalet zonder omgevingsvergunning gebouwd mocht worden moet dus niet alleen worden onderzocht of het functioneel verbonden is met de woning van eiser, maar ook voor welke functie het wordt gebruikt en vervolgens worden beoordeeld of deze functie ondergeschikt is aan de woning van eiser.
6. Het college heeft aan het tweede bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het chalet niet vergunningsvrij is, omdat hierin primaire woonfuncties aanwezig zijn, zoals twee slaapkamers, een badkamer met douche en toilet, een keukenblok, inclusief kraan, magnetron, koelkast en afzuigkap en dat het chalet is aangesloten op het riool, de waterleiding en de gasleiding. Het college stelt zich op het standpunt dat het chalet dus niet functioneel is verbonden met de woning van eiser, maar een zelfstandige woning is. Hij baseert zich daarbij op een controlerapport van zijn toezichthouder van 25 april 2018 van een controle die door deze toezichthouder op 25 januari 2018 is uitgevoerd.
7. Door eiser wordt aangevoerd dat het chalet wel functioneel verbonden is met de woning van eiser. De staat van het chalet kwam op 19 januari 2021 – de datum van het tweede bestreden besluit – niet meer overeen met wat de toezichthouder van het college bijna drie jaar eerder hierin heeft aangetroffen.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelinggeldt bij het opleggen van een nieuwe last onder dwangsom als uitgangspunt dat het college opnieuw – aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment gelden – moet beoordelen of sprake is van een overtreding. Voor zo'n inhoudelijke beoordeling bestaat des te meer aanleiding als de bevoegdheid tot het nemen van een handhavingsbesluit door een van de partijen wordt bestreden. Gelet op dit uitgangspunt had het college naar het oordeel van de rechtbank het tweede bestreden besluit niet mogen baseren op de constateringen van een controle die bijna drie jaar eerder is uitgevoerd. Op de zitting is aan de hand van foto’s duidelijk geworden dat in ieder geval de keuken inmiddels uit het chalet is verwijderd. Het college is er naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op grond van een oude controle vanuit gegaan dat het chalet in gebruik is als zelfstandige woning. Het college had voordat hij het tweede bestreden besluit nam de feiten en omstandigheden opnieuw moeten vaststellen.
9. De rechtbank zal het tweede bestreden besluit voor zover dat ziet op een last onder dwangsom om het chalet te verwijderen en verwijderd te houden daarom vernietigen.
10. In het tweede bestreden besluit heeft het college een last onder dwangsom opgelegd voor het verwijderen en verwijderd houden van de steiger langs de oeverlijn met het terras en het deel van de dwarssteiger vanaf de oever tot aan de knik.
11. Naar het oordeel van de rechtbank zijn steigers bij/in het water bouwwerken en is het bouwen daarvan niet vergunningsvrij op grond van het Bor. Door eiser wordt echter aangevoerd dat een deel van wat door het college is aangemerkt als steiger helemaal geen bouwwerk is, maar erfverharding. Voor het aanbrengen van erfverharding is geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist.
12. De rechtbank is met eiser van oordeel dat in ieder geval een gedeelte van het terras voor het chalet kan worden aangemerkt als erfverharding en dus niet vergunningsplichtig is. Dit betekent dat de door het college opgelegde last te ver voert voor zover deze ziet op het hele terras. Daarom komt ook dit deel van de last voor vernietiging in aanmerking. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat in het voor het perceel geldende bestemmingsplan ‘Loosdrecht landelijk gebied noordoost – 2012’ (het bestemmingsplan) een steiger gedefinieerd is als een bouwwerk in het water bedoeld als aanlegplaats voor vaartuigen. De rechtbank vraagt zich af of het bouwwerk dat het college in het tweede bestreden besluit aanduidt als ‘de steiger langs de oeverlijn met het terras’ wel is bedoeld als steiger zoals gedefinieerd in het bestemmingsplan.
13. De rechtbank zal het tweede bestreden besluit voor zover dat ziet op een last onder dwangsom om de steiger langs de oeverlijn met het terras te verwijderen en verwijderd te houden vernietigen.
14. Voor het deel van de steiger dat door het college in het tweede bestreden besluit is aangeduid als ‘het deel van de dwarssteiger vanaf de oever tot aan de knik’ heeft het college inmiddels een omgevingsvergunning verleend. Voor dit deel van de steiger is dus geen sprake meer van een overtreding en het college is niet langer bevoegd hiertegen handhavend op te treden. De rechtbank zal daarom het tweede bestreden besluit voor zover dat ziet op een last onder dwangsom om het deel van de dwarssteiger vanaf de oever tot aan de knik te verwijderen en verwijderd te houden ook vernietigen.
Wat betekent dit voor partijen?
15. De conclusie van het voorgaande is dat het beroep gegrond is en dat de rechtbank de gehele last onder dwangsom zal vernietigen. Dit betekent dat er voor eiser geen last onder dwangsom meer geldt.
16. Gelet op het verzoek van derde-partij aan het college om handhavend op te treden en de beginselplicht tot handhaving, zal opnieuw moeten worden beoordeeld of eiser met het chalet en de steiger in overtreding is en voor zover dat het geval is zal het college hiertegen in beginsel handhavend moeten optreden. De rechtbank zal hieronder beoordelen of zij daarin zelf kan voorzien.
17. Voor het chalet kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Om te kunnen beoordelen of het chalet vergunningsvrij is, zal het college allereerst moeten onderzoeken of het kan worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk en functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Als dit het geval is, zal het college vervolgens moeten beoordelen of ook aan de andere voorwaarden uit artikel 2 van bijlage II bij het Bor wordt voldaan. Als het chalet niet op grond van artikel 2 van bijlage II bij het Bor vergunningsvrij is, betekent dit nog niet automatisch dat het college bevoegd is tegen de bouw hiervan handhavend op te treden. Het chalet kan voor de activiteit bouwen ook nog vergunningsvrij zijn op grond van artikel 3 van bijlage II bij het Bor, als er geen strijd is met het bestemmingsplan. In het tweede bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat het chalet voor een deel binnen de bestemming ‘Natuur’ is gebouwd en dat binnen deze bestemming geen gebouwen mogen worden gebouwd. Als de strijdigheid met het bestemmingsplan alleen daarop ziet, dan zal het college moeten overwegen of zich bijzondere omstandigheden voordoen waardoor van hem niet gevergd kan worden in dit geval handhavend op te treden. Bijvoorbeeld omdat deze strijd met het bestemmingsplan gelegaliseerd kan worden, of handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden moet worden afgezien. Daarnaast komt bij het te nemen besluit mogelijk opnieuw de discussie uit het eerste bestreden besluit of sprake is van een overschrijding van het op grond van het bestemmingsplan maximale toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerkenaan de orde. Als op dit punt sprake is van een overtreding op grond van het bestemmingsplan, zal het college in overleg met eiser moeten treden om te bekijken hoe deze overtreding ongedaan kan worden gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld ook door andere op het perceel aanwezige bijbehorende bouwwerken te verwijderen.
18. De rechtbank stelt voorop dat het college beleidsvrijheid heeft om wel of geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om voor de bouw van steigers op grond van artikel 22.3.4 en/of artikel 14.3.1 af te wijken van het bestemmingsplan. Het college zal opnieuw moeten beoordelen in hoeverre er sprake is van een overtreding en zo ja, of er mogelijkheden zijn om het bouwwerk te legaliseren (middels de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid of anderszins). Daarbij moet het college betrekken dat voor een deel van de dwarssteiger inmiddels een omgevingsvergunning is verleend.
19. Het college moet een nieuw besluit nemen op het verzoek van derde-partij om handhavend op te treden tegen het chalet en de steiger en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
21. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 5 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-, 1 punt voor het indienen van een nieuw beroepschrift na het tweede bestreden besluit met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 3.312,-.