ECLI:NL:RBMNE:2021:338

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
8080826 UC EXPL 19-10745 JH/1050
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtstelling pensioenregeling PFZW voor zorgverleners en de status van Lemeey B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap SC Lemeey B.V. (hierna: Lemeey) en de Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (hierna: PFZW). Lemeey, die zich bezighoudt met het uitlenen van personeel en het verlenen van administratieve diensten, betwistte of zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling van PFZW valt. PFZW voert een verplicht gestelde pensioenregeling uit voor werkgevers in de zorgsector en stelt dat Lemeey vanaf 1 februari 2008 verplicht is om deel te nemen aan deze regeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Lemeey zelf zorg verleent in de zin van het verplichtstellingsbesluit, ondanks dat zij niet zelf behandelovereenkomsten sluit met cliënten. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke activiteiten van Lemeey, zoals vastgelegd in een uitbestedingsovereenkomst met de stichting Solutions-Center, voldoende zijn om als zorgverlening te worden aangemerkt. Lemeey heeft de vorderingen afgewezen gekregen en is veroordeeld tot betaling van achterstallige premies en het verstrekken van werknemersgegevens aan PFZW.

De rechtbank heeft ook de kosten van de procedure aan de zijde van PFZW toegewezen, en Lemeey is veroordeeld tot betaling van deze kosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in de zorgsector met betrekking tot pensioenregelingen en de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet Bpf 2000.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Meervoudige kamer voor kantonzaken
locatie Utrecht
zaaknummer: 8080826 UC EXPL 19-10745 JH/1050
Vonnis van 27 januari 2021
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SC Lemeey B.V.(voorheen Solutions-Center B.V.),
gevestigd te Voorthuizen,
verder ook te noemen Lemeey,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. A.P. Reinders,
tegen:
de stichting
Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen PFZW,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E. Lutjens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord en vordering in reconventie
  • de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie
  • de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Vervolgens is een zitting bepaald bij de meervoudige kamer voor kantonzaken van de rechtbank op 9 december 2020. Vanwege ziekte van de voorzitter van de meervoudige kamer is de zaak met instemming van partijen voorafgaand aan de zitting verwezen naar de enkelvoudige kamer. De zaak is door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, behandeld op de zitting van 9 december 2020. Namens Lemeey was de heer [A] (bestuurder) aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde. Namens PFZW was mevrouw [B] (pensioenjurist) aanwezig, eveneens bijgestaan door de gemachtigde.
Beide partijen hebben aan de hand van een pleitnota de standpunten toegelicht. Zij hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden. Aan het eind van de zitting is de zaak met instemming van partijen terugverwezen naar de meervoudige kamer voor kantonzaken. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

In conventie en in reconventie

2.1.
PFZW voert een verplicht gestelde pensioenregeling uit in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 voor de sectoren zorg en welzijn en int de premies van werkgevers die onder de werkingssfeerbepaling van de regeling vallen.
2.2.
Het verplichtstellingsbesluit bepaalt voor de periode waar het in deze zaak om gaat dat deelneming in PFZW onder meer verplicht is voor werkgevers in de intramurale en/of extramurale zorg. Een werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg wordt in het verplichtstellingsbesluit als volgt omschreven:
“de rechtspersoon, de maatschap, de vennootschap onder firma of de commanditaire vennootschap die zorg of hulp verleent in een of meer van de volgende vormen:
(…)
4. begeleiding (…)
6. behandeling (…)
13. verslavingszorg (…)”.
In het verplichtingstellingsbesluit is bepaald dat de verplichtstelling onder meer niet geldt voor “
de werkgever die als privékliniek geen van overheidswege gefinancierde zorg verleent”.
De tekst van het verplichtstellingsbesluit is in de relevante periode enkele malen gewijzigd, maar deze wijzigingen zagen niet op de hiervoor geciteerde bepalingen uit het besluit.
2.3.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of Lemeey onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit valt of niet.
2.4.
De verplichtstelling is volgens PFZW op Lemeey van toepassing vanaf 1 februari 2008, de datum waarop Lemeey één of meer werknemers is dienst heeft. PFZW heeft Lemeey verzocht om de werknemersgegevens vanaf die datum aan haar te verstrekken. Lemeey heeft alleen de werknemersgegevens vanaf 1 januari 2017 aan PFZW verstrekt. Aan de hand van die gegevens heeft PFZW Lemeey vanaf 1 januari 2017 premiefacturen opgelegd. Lemeey heeft die facturen (onder protest) gedeeltelijk voldaan. Over de periode tot 1 januari 2017 is een vrijstellingsprocedure aanhangig.

3.Het geschil

In conventie en in reconventie
3.1.
Lemeey is van mening dat zij niet onder de werkingssfeerbepaling van het verplichtstellingsbesluit valt, omdat zij geen werkgever is die zelf (verslavings)zorg of hulp verleent. Zij stelt daartoe het volgende. Sinds de oprichting in juli 2007 zijn de activiteiten van de vennootschap gericht op het uitlenen van personeel en het verlenen van administratieve en ondersteunende diensten binnen een groep van ondernemingen en stichtingen. In dat kader worden onder meer werknemers uitgeleend aan zorgverleners binnen de groep. Eén van die zorgverleners is de stichting Solutions-Center (hierna te noemen StSC). Op basis van een samenwerkingsovereenkomst die in 2018 is voortgezet in een uitbestedingsovereenkomst wordt structureel tegen een vergoeding verpleegkundig personeel ter beschikking gesteld aan StSC. Het is vervolgens StSC die de zorg verleent en niet Lemeey. StSC gaat de behandelovereenkomsten aan met patiënten, leent het vereiste personeel en de facilitaire diensten in om de zorg mogelijk te maken en ontvangt voor de zorg financiering van de overheid. De uitgezonden werknemers verrichten hun werkzaamheden onder leiding en toezicht van StSC, aldus steeds Lemeey. Lemeey vordert daarom in deze procedure primair een verklaring voor recht dat zij niet onder de verplichtstelling van PFZW valt en niet verplicht is om deel te nemen aan de door PFZW uitgevoerde pensioenregelingen. Subsidiair vordert zij een verklaring voor recht dat de verplichtingstelling pas vanaf 1 januari 2020 van toepassing is wegens een wijziging van activiteiten.
3.2.
PFZW voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van Lemeey. PFZW stelt, onder meer onder verwijzing naar de uitbestedingsovereenkomst, dat Lemeey zelf zorg verleent als bedoeld in het verplichtingstellingsbesluit. In reconventie vordert PFZW kort gezegd een verklaring voor recht dat de verplichtstelling vanaf 1 februari 2008 op Lemeey van toepassing is. PFZW vordert daarnaast veroordeling van Lemeey tot het verstrekken van de werknemersgegevens over de periode van 1 februari 2008 tot 1 januari 2017 op straffe van een dwangsom en tot het betalen van de openstaande premiefacturen.
3.3.
Lemeey voert verweer tegen de reconventionele vordering van PFZW.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Lemeey onder de werkingssfeer van de verplichtstelling van PFZW valt. Voor de uitleg van een bepaling in een verplichtstellingsbesluit geldt volgens vaste rechtspraak dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de tekst van het gehele verplichtstellingsbesluit, van doorslaggevende betekenis zijn (de zogenoemde cao-norm). Daarbij komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het verplichtstellingsbesluit en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het verplichtstellingsbesluit gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
4.2.
Om te kunnen beoordelen of Lemeey onder de definitie van werkgever in de zin van de werkingssfeer van de verplichtstelling van PFZW valt, moet worden vastgesteld of zij een rechtspersoon is die zorg of hulp verleent in de vorm van begeleiding en/of behandeling en/of verslavingszorg. Dat moet worden vastgesteld op grond van de aard van de feitelijke activiteiten van Lemeey. De precieze omvang van die activiteiten is niet van belang omdat het in dit deel van het verplichtstellingsbesluit niet gaat om een ‘hoofdzaak’-criterium.
4.3.
De aard van de feitelijke activiteiten van Lemeey blijkt uit de tussen Lemeey en StSC op 23 november 2018 gesloten uitbestedingsovereenkomst. Deze overeenkomst vervangt de eerder tussen Lemeey en StSC in een samenwerkingsovereenkomst vastgelegde afspraken die golden vanaf de oprichting van Lemeey in juli 2007. De strekking van de afspraken is echter dezelfde gebleven. In de uitbestedingsovereenkomst staat onder meer het volgende:
Overwegingen:
De stichting sluit geneeskundige behandelovereenkomsten met patiënten die verantwoorde medische specialistische zorg op het gebied van geestelijke gezondheidszorg (GGZ) nodig hebben (…)
(…)
De Stichting beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Wet Toelating zorginstellingen (WTZi-toelating). (…)
(…)
Partijen wensen met deze Overeenkomst duidelijkere afspraken te maken tot het verlenen van medisch specialistische zorg, meer specifiek geestelijke gezondheidszorg, waarbij de Stichting voor door haar geselecteerde cliënten opdracht geeft aan de Vennootschap de feitelijke levering van de (verzekerde) zorg te verzorgen (uitbesteding).
(…)
Artikel 1 - Doel van de overeenkomst
1.1
De Stichting en de Vennootschap gaan een samenwerking aan tot het (doen) verlenen van GGZ-zorg aan daarvoor aangewezen patiënten die een geneeskundige behandelovereenkomst sluiten met de Stichting.
(…)
Artikel 2 – Diensten en werkzaamheden
2.1
De Stichting komt met de Vennootschap overeen dat de Vennootschap, met inachtneming van de bepalingen van deze Overeenkomst, verantwoordelijk is voor de feitelijke levering van diensten op het gebied van verzekerde GGZ-zorg.
2.2
De Vennootschap staat er voor in dat zij gedurende de looptijd van deze Overeenkomst beschikt over voldoende capaciteit om de benodigde zorg te kunnen leveren.
Artikel 3 – Kwaliteitseisen en patiëntendossiers
3.1
De Vennootschap staat er voor in dat de verplichtingen ten aanzien van de zorgverlening die op de Stichting rusten uit hoofde van de geldende (kwaliteit)wet- en regelgeving tijdig, correct en volledig worden nagekomen en dat zij deze ook zal opleggen aan de door haar in te schakelen werknemers dan wel zelfstandige professionals.
3.2
In dat kader dient de Vennootschap er voor zorg te dragen dat bij de uitvoering van de werkzaamheden de verplichting uit hoofde van de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg (Wkkgz) tot het aanbieden van verantwoorde zorg leidend is (…).
3.3.
De Vennootschap staat er voor in dat de verplichtingen die op de Stichting rusten uit hoofde van de geneeskundige behandelovereenkomst met de cliënte, stipt en volledig worden nagekomen.
3.4
De Vennootschap staat er voor in dat ook de door haar ingeschakelde natuurlijke personen die worden ingezet ter uitvoering van deze Overeenkomst daarbij in overeenstemming handelen met:
a. de op hen rustende verantwoordelijkheden, voortvloeiend uit de voor hen geldende professionele standaard en de geldende wet- en regelgeving;
b. handelen met inachtneming van de in deze Overeenkomst genoemde verplichtingen en kwaliteitscriteria;
c. (blijven) beschikken over de kennis en de kunde, die voor een goede uitoefening van de werkzaamheden noodzakelijk zijn en zij voldoende bevoegd en bekwaam zijn voor de werkzaamheden die zij verrichten in het kader van deze Overeenkomst.
(…)
Artikel 4 – Vergoedingen en tarieven voor verleende GGZ-zorg
4.1
De Stichting brengt 1.5 (anderhalf) % van door haar ontvangen bedragen in rekening bij de Vennootschap ter bestrijding van kosten voor het facturen, het in behandeling nemen van de factuur alsmede het declareren daarvan bij zorgverzekeraar en/of cliënte en de administratie hieromtrent. De overige 98,5% boekt de Stichting ten titel van voorschot over aan de Vennootschap. Eén maal per jaar (…) wordt definitief tussen partijen afgerekend.
(…)
Artikel 5 – Declaratie van verzekerde zorg
5.2
Om de facturering door de Stichting mogelijk te maken, draagt de Vennootschap er voor zorg dat de benodigde declaratiegegevens, conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving van o.m. de Nederlandse Zorgautoriteit, leesbaar digitaal aan de Stichting worden aangeleverd.
(…)”.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor geciteerde bepalingen uit de uitbestedingsovereenkomst blijkt dat Lemeey zelf zorg verleent. StSC heeft de feitelijke levering van GGZ-zorg namelijk aan Lemeey uitbesteed. Lemeey verleent die zorg met haar eigen werknemers en zij ontvangt hiervoor een vergoeding van 98,5% van de door StSC aan cliënten en zorgverzekeraars gefactureerde/gedeclareerde bedragen.
4.5.
Lemeey heeft hier onder meer tegen ingebracht dat zij niet uit eigen naam behandelovereenkomsten met cliënten sluit en dat zij ook niet zelf declareert aan zorgverzekeraars. Volgens haar kan zij daarom niet worden aangemerkt als een werkgever in de zin van de verplichtstelling. Dit verweer treft geen doel. In het verplichtstellingsbesluit wordt een werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg namelijk omschreven als de rechtspersoon, de maatschap, de vennootschap onder firma of de commanditaire vennootschap die zorg of hulp verleent. Uit de tekst van het verplichtstellingsbesluit blijkt niet dat een werkgever de zorg uit eigen naam moet verlenen om onder de verplichtstelling te vallen. In het verplichtstellingsbesluit staat evenmin dat de werkgever ook rechtstreeks ontvanger moet zijn van de vergoeding van overheidswege om aangemerkt te kunnen worden als een werkgever die zorg verleent. Om onder de werkingssfeer van de verplichtstelling te vallen, moeten de feitelijke activiteiten van de werkgever bestaan uit het verlenen van zorg. Daar is in het geval van Lemeey aan voldaan. Dat een andere rechtspersoon de formele contractspartij van cliënten en zorgverzekeraars is, doet er niet aan af dat Lemeey de materiële partij is die de zorg verleent.
4.6.
Het verweer van Lemeey dat zij alleen werknemers detacheert/uitzendt wordt verworpen. Artikel 7:690 BW bepaalt dat van een uitzendovereenkomst sprake is als de werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever, ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde. Die situatie doet zich hier niet voor. StSC heeft in het geheel geen eigen werknemers. De volledige feitelijke zorgverlening is uitbesteed. Eén van de kenmerken van een uitzendovereenkomst is dat de uitzendkracht de arbeid verricht onder leiding en toezicht van de inlener. Lemeey stelt weliswaar dat haar werknemers de werkzaamheden onder leiding en toezicht van StSC verrichten, maar zij heeft dat niet met feiten of omstandigheden onderbouwd. Lemeey heeft slechts gesteld dat StSC een Raad van Toezicht, een bestuur, een adviesraad en een cliëntenraad kent die verantwoordelijk zijn dan wel een rol hebben in de leiding en het toezicht. Hoe dit feitelijk vorm wordt gegeven heeft Lemeey niet gesteld. Het staat vast dat StSC zelf geen personeel in dienst heeft. Door wie van StSC en op welke wijze de werknemers van Lemeey feitelijk worden geïnstrueerd is uit de stelling van Lemeey dan ook niet af te leiden. Uit de uitbestedingsovereenkomst kan evenmin worden afgeleid dat de werknemers van Lemeey onder leiding en toezicht staan van StSC en de bewoordingen van die overeenkomst vormen juist een contra-indicatie voor de gestelde uitzending, zoals ook het ontbreken van een inschrijving als contra-indicatie heeft te gelden.
4.7.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat Lemeey vanaf haar oprichting en samenwerking met StSC zelf zorg verleent in de zin van het verplichtstellingsbesluit van PFZW. Vanaf het moment dat Lemeey werknemers in dienst heeft, 1 februari 2008, is zij verplicht om deel te nemen aan de door PFZW uitgevoerde pensioenregelingen. De vorderingen van Lemeey worden dus afgewezen.
4.8.
Lemeey wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure in conventie. Deze kosten worden aan de zijde van PFZW begroot op € 1.440 (3 punten x € 480) aan salaris gemachtigde. De nakosten worden toegewezen.
In reconventie
4.9.
Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, is de door PFZW gevorderde verklaring voor recht dat de verplichtstelling vanaf 1 februari 2008 op Lemeey van toepassing is toewijsbaar. Nu Lemeey vanaf 1 februari 2008 verplicht is om aan te sluiten bij PFZW, dient zij vanaf die datum de werknemersgegevens aan PFZW te verstrekken en de premies te betalen. Deze verplichtingen vloeien voort uit de wet (de artikelen 3 en 4 van de Wet Bpf 2000) en het uitvoeringsreglement van PFZW.
4.10.
Lemeey heeft de premiefacturen over de periode vanaf 1 februari 2017 deels onbetaald gelaten. PFZW vordert daarom in deze procedure, na wijziging van eis, betaling van € 450.010,42 aan achterstallige premies, te vermeerderen met rente en met incassokosten. De gemachtigde van PFZW heeft ter zitting medegedeeld dat een deel van de openstaande premies inmiddels is betaald en dat nog een bedrag van
€ 349.000 openstond. Nu Lemeey dit bedrag niet heeft betwist, zal de premievordering tot dit bedrag worden toegewezen. Gebleken is dat er tussen partijen inmiddels een betalingsregeling is getroffen. PFZW heeft ter zitting de toezegging gedaan dat niet tot executie van dit vonnis zal worden overgegaan zolang de betalingsregeling tijdig en correct wordt nagekomen.
4.11.
Op grond van het uitvoeringsreglement is Lemeey over de achterstallige premie rente verschuldigd en buitengerechtelijke incassokosten. De conform artikel 4.2 lid 2 van het uitvoeringsreglement gevorderde rente (die gelijk is aan de rente als bedoeld in art. 6:119a BW) is toewijsbaar over € 450.010,42 vanaf de data van opeisbaarheid tot de voldoening. Voor de hoogte van de verschuldigde incassokosten wordt op grond van artikel 4.2 lid 3 van het uitvoeringsreglement aansluiting gezocht bij de tarieven van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Uitgaande van de aanvankelijk gevorderde achterstand van € 450.010,42 is een bedrag van € 4.870,31 aan incassokosten toewijsbaar. Het door PFZW meer gevorderde wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
4.12.
Lemeey heeft de werknemersgegevens over de periode van 1 februari 2008 tot 1 januari 2017 niet aan PFZW verstrekt. PFZW heeft belang bij deze gegevens om de pensioenaanspraken en de premie over die periode vast te kunnen stellen. PFZW vordert daarom verstrekking van de gegevens op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor elke dag dat Lemeey hiermee in gebreke is, met een maximum van € 500.000. Deze vordering is toewijsbaar. Lemeey heeft weliswaar gesteld dat mogelijk niet meer alle gegevens beschikbaar zijn, maar zij heeft tevens aangegeven dat haar werknemers sinds 1 januari 2008 deelnemen of hebben genomen in een pensioenregeling van Nationale Nederlanden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de gegevens die aan PFZW moeten worden verstrekt om de pensioenaanspraken en de premie vast te stellen door Lemeey kunnen worden achterhaald aan de hand van haar eigen administratie of die van Nationale Nederlanden. Omdat deze gegevens ook door een accountant moeten worden gecontroleerd zal de rechtbank de termijn waarbinnen de gegevens aan PFZW moeten worden verstrekt stellen op vier weken na betekening van dit vonnis.
4.13.
Lemeey wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure in reconventie. Deze kosten worden aan de zijde van PFZW, gelet op de kostenveroordeling in conventie, begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
In conventie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Lemeey tot betaling van de proceskosten aan de zijde van PFZW, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.440 (3 punten x € 480) aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat de verplichtstelling vanaf 1 februari 2008 op Lemeey van toepassing is en voor haar de nalevingsplicht van artikel 3 jo 4 Wet Bpf 2000 geldt;
5.5.
veroordeelt Lemeey om aan PFZW binnen vier weken na betekening van dit vonnis alle door het uitvoeringsreglement vereiste gegevens te verstrekken omtrent in dienst zijnde en in dienst geweest zijnde werknemers over de periode van 1 februari 2008 tot 1 januari 2017 met een controleverklaring op juistheid door een accountant, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor elke dag dat Lemeey hiermee in gebreke is, met een maximum van € 500.000;
5.6.
veroordeelt Lemeey om aan PFZW tegen bewijs van kwijting te betalen:
€ 349.000 aan achterstallige premie;
de rente gelijk aan de rente als bedoeld in art. 6:119a BW over € 450.010,42 vanaf de data van opeisbaarheid tot de voldoening;
€ 4.870,31 aan incassokosten;
5.7.
veroordeelt Lemeey tot betaling van de proceskosten aan de zijde van PFZW, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In conventie en in reconventie
5.10.
veroordeelt Lemeey, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door PFZW volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.11.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Krepel, H.A.M. Pinckaers en J.O. Zuurmond, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021 door mr. P. Dondorp.