In deze zaak gaat het om een deelgeschilprocedure die is gestart door [verzoeker] naar aanleiding van een ongeval dat hem op 15 mei 2017 overkwam tijdens schoonmaakwerkzaamheden voor [verweerder sub 1]. [Verweerder sub 1] is een pluimvee-verwerkend bedrijf dat de schoonmaak van zijn werkruimtes had uitbesteed aan [schoonmaakbedrijf] B.V., waarvan [verzoeker] directeur en aandeelhouder was. Tijdens het schoonmaken van een kipfileermachine liep [verzoeker] een ernstige snijwond op, wat leidde tot de amputatie van zijn onderarm. Hij stelt [verweerder sub 1] aansprakelijk op basis van artikel 7:658 lid 4 BW (werkgeversaansprakelijkheid) en artikel 6:173 BW (aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken). De verweerders betwisten de aansprakelijkheid en stellen dat [verzoeker] niet onder de reikwijdte van artikel 7:658 lid 4 valt, omdat hij niet in een vergelijkbare positie als een werknemer verkeerde.
De kantonrechter oordeelt dat [verzoeker] wel degelijk onder de reikwijdte van artikel 7:658 lid 4 valt, omdat hij voor de zorg voor zijn veiligheid afhankelijk was van [verweerder sub 1]. De werkzaamheden die hij verrichtte, waren essentieel voor de bedrijfsvoering van [verweerder sub 1], en de kantonrechter concludeert dat de schoonmaakwerkzaamheden feitelijk tot de beroepsuitoefening van [verweerder sub 1] behoren. De kantonrechter verklaart voor recht dat [verzoeker] binnen de reikwijdte van artikel 7:658 lid 4 valt en begroot de kosten van de deelgeschilprocedure op € 4.583,00, die door de verweerders aan [verzoeker] moeten worden betaald.