13.3De rechtbank merkt in dit verband ten overvloede op dat het inzichtelijker is als verweerder in zijn matrix de waarde van de verschillende onderdelen van de referentiewoningen herleidt uit de gerealiseerde verkoopprijs, waarbij hij vervolgens inzicht moet geven hoe die waardes worden beïnvloed door de gegeven kwalificaties van de KOUDV-factoren. Op die manier wordt een directe vergelijking met de woning mogelijk gemaakt op basis van de verkoopprijzen van die specifieke referentiewoningen waarmee de waarde van de woning vervolgens vergeleken kan worden.
14.Eiser heeft verder tegen de door verweerder vastgestelde waarde aangevoerd dat verweerder ten onrechte de kwalificatie 4 5 heeft gegeven voor voorzieningen. De voorzieningen in de woning zijn tien jaar oud, daarmee kan niet worden volgehouden dat de voorzieningen bovengemiddeld zijn. Verweerder heeft er op gewezen dat de kwalificatie op basis van inpandige foto’s is gegeven. Ook al zijn de voorzieningen tien jaar oud, de voorzieningen zijn als meer dan gemiddeld, zelfs als luxueus te bestempelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op deze toelichting, die door eiser niet is betwist, voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van bovengemiddelde voorzieningen en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder ten onrechte de kwalificatie 4 5 heeft gegeven aan de voorzieningen. De beroepsgrond slaagt niet.
15.Verder heeft eiser aangevoerd dat de vastgestelde waarde niet juist kan zijn omdat in het taxatieverslag staat dat de overkapping/luifel bij de woning 143 m2 groot is. Dat is groter dan het perceel, zodat eiser ervan uitgaat dat er geen overkapping dan wel luifel is. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat in het taxatieverslag abusievelijk is vermeld dat de overkapping/luifel 143 m2 groot zou zijn, dat moet 14 m2 zijn. In de taxatiematrix is het juiste oppervlak vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd dat bij het bepalen van de waarde van de woning is uitgegaan van een overkapping van 14 m2. Eiser heeft niet gesteld en ook is niet op andere wijze gebleken dat er geen overkapping bij de woning is. De beroepsgrond slaagt niet.
16.Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de waarde van de referentiewoningen op de waardepeildatum tot stand is gekomen. Niet inzichtelijk is gemaakt op welke gegevens de indexering is gebaseerd en welke indexering verweerder heeft toegepast. Ter zitting heeft eiser er daarbij op gewezen dat de referentiewoning [adres 6] , die ongeveer 7,5 maanden voor de waardepeildatum is verkocht is geïndexeerd met € 12.500,- (een indexeringspercentage van 0,72% per maand) en dat de referentiewoning [locatie] die 9,5 maand na de waardepeildatum is verkocht is geïndexeerd met € 12.000,- (een indexeringspercentage van 0,53% per maand). Verweerder heeft geen verklaring gegeven voor dit verschil. Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij zonder nadere onderbouwing door verweerder niet inzichtelijk hoe de verkoopprijzen zijn geïndexeerd naar een waarde op de waardepeildatum. Verweerder heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van de referentiewoningen op de waardepeildatum op juiste wijze heeft vastgesteld. Om die reden kan ook de waardeverhouding tussen de referentiewoningen en de woning niet beoordeeld worden. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder niet aan de gestelde bewijslast heeft voldaan om aannemelijk te maken dat € 252.000,- als waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
17.De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiser de door hem voorgestane waarde aannemelijk maakt. Eiser heeft zijn stelling dat de waarde vastgesteld moet worden op € 226.000,- op geen enkele wijze nader onderbouwd. Eiser heeft die waarde daarom niet aannemelijk gemaakt.
18.Partijen hebben de waardes die zij voorstaan beide niet aannemelijk gemaakt. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden zal de rechtbank de waarde schattenderwijs vaststellen op € 239.000,-. Verweerder zal worden opgedragen de betreffende aanslag OZB overeenkomstig deze waarde te verminderen.
19.Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
20.De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.598,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 265,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,-, met wegingsfactor 1).