In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde waarde van € 360.000,- voor het belastingjaar 2020, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met een erfdienstbaarheid die op de woning rustte. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de verplichting om relevante gegevens te verstrekken die ten grondslag lagen aan de vastgestelde waarde, wat leidde tot een ongelijkwaardige procespositie voor eiser. Hoewel de heffingsambtenaar in beroep alsnog de gevraagde gegevens had verstrekt, oordeelde de rechtbank dat de aanwezigheid van de erfdienstbaarheid een waardedrukkend effect had op de woning. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en stelde de WOZ-waarde vast op € 330.000,-. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.