ECLI:NL:RBMNE:2021:3367

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/2516
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing op bezwaar inzake IOAW-uitkering niet-ontvankelijk verklaard en ongegrond verklaard

In deze zaak heeft eiser, die sinds 1 september 2016 een uitkering ontving op basis van de IOAW, bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering per 1 april 2019. Het college van burgemeester en wethouders van Dronten heeft het bezwaar van eiser in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. In een latere beslissing op bezwaar heeft verweerder het bezwaar alsnog ontvankelijk verklaard, maar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om nadere gronden in te dienen, maar eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt. Tijdens de zitting op 20 mei 2021 is eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat het verweerder vrijstaat om een eerder besluit te wijzigen en dat er geen rechtsregel is geschonden door het niet indienen van een verweerschrift. De rechtbank heeft ook erkend dat er enige communicatieproblemen waren met eiser, maar heeft geconcludeerd dat dit geen invloed heeft gehad op zijn procespositie. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 9 maart 2021 ongegrond verklaard en het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 25 mei 2020 niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2516

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Dronten, verweerder

(gemachtigde: N. Keuper).

Inleiding en procesverloop

Eiser ontving sinds 1 september 2016 een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW).
Bij besluit van 22 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder deze uitkering beëindigd per 1 april 2019. Tevens heeft verweerder de uitkering ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2019.
Bij brief van 30 november 2019, bij verweerder ingekomen op 6 december 2019, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij beslissing op bezwaar van 25 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.
Eiser heeft op 6 juli 2020 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 25 mei 2020.
Bij beslissing op bezwaar van 9 maart 2021 heeft verweerder de beslissing op bezwaar van 25 mei 2020 gewijzigd. Verweerder heeft het bezwaar van eiser alsnog ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 29 april 2021 heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld nadere gronden in te dienen tegen de beslissing op bezwaar van 9 maart 2021. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 9 mei 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021 via Skype-zitting. Eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Met betrekking tot de beslissing op bezwaar van 25 mei 2020
1. Bij beslissing op bezwaar van 9 maart 2021 heeft verweerder zijn eerdere
beslissing op bezwaar van 25 mei 2020 gewijzigd. Verweerder is daarbij tegemoet gekomen aan het bezwaar van eiser. Verweerder is het namelijk met eiser eens dat het bezwaar van
30 november 2019 tegen het besluit van 22 oktober 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. Om die reden heeft eiser nu geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van 25 mei 2020. De rechtbank zal het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 25 mei 2020 daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de beslissing op bezwaar van 9 maart 2021
2. Het staat verweerder vrij om een eenmaal genomen besluit te wijzigen. Verweerder
mag dit óók doen als tegen dat eerdere besluit inmiddels beroep is ingesteld. Dit beroep heeft dan van rechtswege betrekking op het gewijzigde besluit. Deze situatie doet zich in het geval van eiser ook voor. Zijn beroep van 6 juli 2020 tegen de beslissing op bezwaar van
25 mei 2020 is van rechtswege mede gericht tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar van 9 maart 2021. Anders dan eiser heeft aangevoerd, is dit niet een vooringenomen standpunt van de rechtbank. Eén en ander vloeit namelijk rechtstreeks voorts uit de wet, te weten uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond faalt dus.
3. Eiser heeft verder in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen verweerschrift heeft ingediend en dat de rechtbank hieraan ten onrechte geen consequenties heeft verbonden. Ook deze beroepsgrond treft geen doel. Bij brief van 13 juli 2020 heeft de rechtbank aan verweerder meegedeeld dat het hem vrij staat om een verweerschrift in te dienen. Verweerder is hiertoe dus niet gehouden geweest. Dit zou slechts anders zijn geweest indien de rechtbank verweerder hiertoe uitdrukkelijk had verzocht. [1] Daarvan is evenwel geen sprake geweest. Verweerder heeft dus geen rechtsregel geschonden door geen verweerschrift in te dienen. Evenmin heeft de rechtbank enige rechtsregel geschonden door hieraan geen consequenties te verbinden.
4. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank niet heeft gereageerd op zijn telefoontjes en brieven sinds 6 juli 2020. Kort samengevat heeft hij bij herhaling geïnformeerd naar de voortgang van de behandeling van zijn beroepschrift. Dit mede omdat de rechtbank verweerder bij brief van 13 juli 2020 vier weken de tijd had gegeven om de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te doen toekomen en verweerder hieraan geen gevolg heeft gegeven.
5. De rechtbank heeft al in de loop van november 2020 van verweerder vernomen dat verweerder voornemens was om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In de weken daarna hebben rechtbank en verweerder een aantal keer contact gehad over de voortgang van de zaak. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de nieuwe beslissing op bezwaar ongeveer eind februari 2021 klaar zou zijn. Tegen deze achtergrond en in het licht van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, heeft de rechtbank gemeend om verweerder respijt te geven en geen gevolgtrekkingen te maken naar aanleiding van de vertraging. Het heeft de rechtbank vrij gestaan om dit zo te beslissen. De rechtbank vindt het wel heel vervelend dat deze gang van zaken blijkbaar niet of onvoldoende is gecommuniceerd naar eiser toe. Hierdoor is het begrijpelijk dat het voor eiser enige tijd onduidelijk is gebleven wat de rechtbank met zijn beroepschrift van 6 juli 2020 ging doen. De rechtbank biedt eiser hiervoor haar excuses aan. De rechtbank verbindt hieraan verder geen gevolgen, omdat eiser door de gang van zaken niet in zijn procespositie of in zijn belang is geschaad.
6. Eiser is in de gelegenheid gesteld om nadere inhoudelijke gronden van beroep in te dienen tegen de beslissing op bezwaar van 9 maart 2021. Van deze gelegenheid heeft eiser geen gebruik gemaakt.
7. De slotsom is dat het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van
9 maart 2021 ongegrond is. Dat betekent dat die beslissing in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 25 mei 2020 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 9 maart 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:42, eerste lid, van de Awb.