ECLI:NL:RBMNE:2021:3364

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/8638
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden na tussenuitspraak

In deze einduitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 24 juni 2021, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden, maar haar aanvraag was afgewezen. De rechtbank had eerder, op 15 april 2021, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat er gebreken waren in de motivering van het bestreden besluit. De rechtbank had verweerder de gelegenheid gegeven om deze gebreken te herstellen. In de einduitspraak wordt vastgesteld dat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, maar dat dit niet betekent dat de aanvraag van eiseres alsnog kan worden toegewezen.

De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld, wat een belangrijke voorwaarde is voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. Eiseres had weliswaar bewijsstukken overgelegd, zoals een proces-verbaal van aangifte en verklaringen van hulpverleners, maar de rechtbank concludeert dat deze stukken niet voldoende objectief bewijs leveren om haar claims te onderbouwen. De rechtbank benadrukt dat de aangifte op zichzelf niet volstaat en dat er objectieve bewijsmiddelen vereist zijn om aan te tonen dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden en dat dit heeft geleid tot de verbreking van de huwelijksrelatie.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand omdat de gebreken zijn hersteld. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht vergoed en verweerder wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8638
einduitspraak (na tussenuitspraak) van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Inleiding en procesverloop

Voor een weergave van de inleiding en het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van
15 april 2021 verwijst de rechtbank naar die tussenuitspraak.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de schriftelijke beslissing omtrent vervolging, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorlopige voorziening getroffen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Voortgang na de tussenuitspraak

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, het volgende overwogen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet was gebleken dat de aangifte van eiseres heeft geleid tot vervolgstappen. Ter zitting heeft eiseres echter aangevoerd dat haar aangifte zou worden beoordeeld door het Openbaar Ministerie (OM). De rechtbank heeft verder geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet aannemelijk is dat het huwelijk tussen eiseres en [A] is geëindigd als gevolg van het huiselijk geweld waarvan eiseres aangifte heeft gedaan. Dit leidde tot het oordeel dat het bestreden besluit motiveringsgebreken heeft.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het van belang is dat er duidelijkheid komt over de vervolgingsbeslissing die het OM volgens eiseres nog zal nemen. Met het oog daarop heeft de rechtbank eiseres opgedragen om de rechtbank de schriftelijke beslissing omtrent de vervolging te doen toekomen.
4. Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 27 april 2021 geïnformeerd dat het OM inmiddels had besloten om haar aangifte te seponeren vanwege gebrek aan bewijs.
5. Verweerder heeft op 11 mei 2021 een aanvullende motivering op het bestreden besluit gegeven. Aangezien de aangifte van eiseres niet heeft geleid tot een vervolging, heeft eiseres onvoldoende aangetoond dat het gestelde huiselijke geweld heeft plaatsgevonden. Evenmin heeft eiseres aangetoond dat dit gestelde geweld heeft geleid tot de feitelijke verbreking van haar huwelijksrelatie met [A], aldus verweerder. Verweerder heeft verder aangevoerd dat ten aanzien van eiseres niet is gebleken van andere bijzondere omstandigheden, op grond waarvan eiseres op blijvend verblijf in Nederland is aangewezen.
6. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 28 mei 2021. Zij heeft aangevoerd dat zij niet hoeft aan te tonen dat er sprake is geweest van huiselijk geweld, maar dat zij dit slechts aannemelijk dient te maken. Volgens eiseres kan uit de sepotbeslissing van het OM niet worden afgeleid dat zij het huiselijk geweld niet aannemelijk heeft gemaakt. Zij heeft er in dit verband op gewezen dat zij letsel had en dat de politie dit ook heeft waargenomen. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij niet terug kan naar Marokko. Zij is een oude vrouw en heeft alles opgegeven in Marokko. Op haar leeftijd en zonder netwerk zal zij niets meer in Marokko kunnen opbouwen.

Overwegingen

7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor het verblijfsdoel “niet-tijdelijke humanitaire gronden”. Partijen zijn verdeeld over de vraag of er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, waardoor eiseres blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.
8. De rechtbank toetst dit terughoudend. Verweerder kan een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet tijdelijke humanitaire gronden’ verlenen als er bijzondere individuele omstandigheden zijn waardoor de vreemdeling blijvend op Nederland is aangewezen. [2] Voor een uitwerking van de bijzondere individuele omstandigheden die in dit kader een rol kunnen spelen, zoekt verweerder aansluiting bij de bijzondere omstandigheden genoemd in paragraaf B9/11 van de Vc. Uit deze paragraaf blijkt dat verweerder aanneemt dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie (onder e). Bij de toelichting staat dat verweerder de verblijfsvergunning verleent als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de huwelijksrelatie. Verweerder beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld: recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, of een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld. Dit bewijsmiddel moet gepaard gaan met recente medische informatie van een (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. [3] De rechtbank overweegt dat verweerder niet ten onrechte objectieve bewijsmiddelen verlangt. Immers, de eventuele vaststelling dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij het slachtoffer is van huiselijk geweld, houdt dan ook in dat aannemelijk is dat [A], dan wel diens kinderen, hiervan de daders zijn.
9. Eiseres heeft een proces-verbaal van aangifte van 3 februari 2020, een aanmelding en risicoscreening van Kwintes, een oproep voor verhoor door de politie, een verklaring van [B] en [C], een verklaring van [D], een verklaring van [E], een verklaring van psycholoog [psycholoog] van Kadera en foto’s van haar letsel overgelegd. Verder heeft zij, nadat de rechtbank tussenuitspraak heeft gedaan, aangegeven dat het OM haar aangifte heeft geseponeerd. Ook heeft zij enkele stukken uit haar strafdossier overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat uit deze stukken onvoldoende objectief blijkt dat eiseres het slachtoffer is geworden van huiselijk geweld én dat om die reden haar relatie is verbroken. De aangifte van eiseres op zichzelf volstaat niet, omdat deze slechts haar eigen, subjectieve verklaringen bevat. Deze verklaringen, in combinatie met andere verklaringen en bevindingen, hebben het OM ertoe gebracht om niet tot vervolging over te gaan. Daarmee heeft eiseres niet het bewijs geleverd dat verweerder in dit verband vereist. De overige overgelegde stukken leggen geen gewicht in de schaal, omdat ook die zijn opgemaakt op basis van de eigen verklaringen van eiseres. Tegen deze achtergrond leveren ook de foto’s van het letsel op zichzelf bezien geen objectief bewijs ter onderbouwing van haar verklaringen.
10. Eiseres heeft dus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. Hiermee heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt dat om die reden haar relatie met [A] is verbroken. Hieruit vloeit voort dat verweerder niet heeft hoeven aannemen dat in het geval van eiseres sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor zij blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.
11. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Met zijn reactie op de tussenuitspraak heeft verweerder het gebrek evenwel hersteld. Om die reden laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt een bedrag van € 1.335,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie in dit verband de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
2.Volgens paragraaf B9/8.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Volgens paragraaf B8/2.3 van de Vc .