In deze einduitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 24 juni 2021, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden, maar haar aanvraag was afgewezen. De rechtbank had eerder, op 15 april 2021, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat er gebreken waren in de motivering van het bestreden besluit. De rechtbank had verweerder de gelegenheid gegeven om deze gebreken te herstellen. In de einduitspraak wordt vastgesteld dat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, maar dat dit niet betekent dat de aanvraag van eiseres alsnog kan worden toegewezen.
De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld, wat een belangrijke voorwaarde is voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. Eiseres had weliswaar bewijsstukken overgelegd, zoals een proces-verbaal van aangifte en verklaringen van hulpverleners, maar de rechtbank concludeert dat deze stukken niet voldoende objectief bewijs leveren om haar claims te onderbouwen. De rechtbank benadrukt dat de aangifte op zichzelf niet volstaat en dat er objectieve bewijsmiddelen vereist zijn om aan te tonen dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden en dat dit heeft geleid tot de verbreking van de huwelijksrelatie.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand omdat de gebreken zijn hersteld. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht vergoed en verweerder wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.