ECLI:NL:RBMNE:2021:3363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/4732
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget voor vervoerskosten in het kader van de Wmo en de relatie met de regiotaxipas

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een individuele maatwerkvoorziening voor vervoer heeft aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had eerder een regiotaxipas voor vervoer, maar door problemen met het gebruik hiervan, vroeg zij op 16 april 2020 een persoonsgebonden budget (pgb) aan voor vervoerskosten. De gemeente heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres nog in het bezit was van de regiotaxipas. Eiseres maakte bezwaar en tijdens de hoorzitting werd duidelijk dat zij al langere tijd geen gebruik meer maakte van de regiotaxipas en dat haar zoon haar vervoerde.

In het bestreden besluit van 19 november 2020 heeft de gemeente het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en een eenmalig pgb van € 104,- toegekend voor de periode van 16 april 2020 tot 24 augustus 2020. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, omdat zij vond dat de maatwerkvoorziening niet voldoende was en dat zij recht had op een doorlopende vergoeding voor haar vervoerskosten.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had vastgesteld dat de regiotaxipas verviel met de toekenning van de maatwerkvoorziening voor de rolstoelbus. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet verplicht was om een onbeperkte kosteloze vervoersmogelijkheid te bieden en dat de toekenning van het pgb voor de rolstoelbus voldoende was om in de vervoersbehoefte van eiseres te voorzien. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4732

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F.J.J. ten Voorde),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: W. van Beveren).

Inleiding en procesverloop

Eiseres was in het bezit van een regiotaxipas voor vervoer voor de middellange en lange afstand. Omdat eiseres problemen ondervond bij het gebruik maken van de regiotaxi, maakte zij geen gebruik meer van de haar toegekende regiotaxipas. Haar zoon heeft eiseres in zijn eigen auto vervoerd. Op 16 april 2020 heeft eiseres verzocht om een persoonsgebonden budget (pgb) voor vervoerskosten. Eiseres wil graag dat het budget voor de regiotaxi over meerdere jaren wordt uitgekeerd als pgb voor aanschaf en/of aanpassing van de rolstoelbus.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder eiseres verzocht om een rittenoverzicht om de individuele vervoersbehoefte en de vervoerskosten te kunnen vaststellen.
Op 27 mei 2020 is gesproken met de zoon van eiseres. Naar aanleiding van dit gesprek heeft eiseres laten weten dat de aanvraag moet worden gezien als een aanvraag voor een pgb voor vervoerskosten, waarbij een rittenoverzicht moet worden overgelegd. Daarnaast heeft eiseres naar aanleiding van dit gesprek een andere aanvraag ingediend in verband met aanpassingen aan een zelf aan te schaffen rolstoelbus. Hiervoor is aan eiseres [1] een pgb toegekend ter hoogte van maximaal € 5.450,- voor een periode van minimaal zeven jaar.
In het besluit van 29 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een persoonsgebonden budget voor vervoerskosten afgewezen omdat eiseres een regiotaxipas had.
Op 7 juli 2020 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij heeft verzocht de regiotaxivergoeding van € 2.016,- per jaar voor de komende vijf jaar in pgb vorm uit te betalen omdat zij dit bedrag wil gebruiken bij het aanschaffen van een rolstoelbus. Zij verwijst naar de Nadere regels Wmo 2020, inclusief het Financieel besluit van de gemeente Utrecht.
In de hoorzitting van 24 september 2020 is het bezwaar nader toegelicht. Eiseres wordt al langere tijd vervoerd door haar zoon. Eiseres wist niet dat het mogelijk was om de vervoerskosten in de vorm van een pgb te krijgen. Zij maakt al langere tijd geen gebruik meer van de regiotaxipas. Gesteld wordt dat de aanvraag door verweerder niet goed is begrepen en dat de vervoerskosten ook worden gevraagd voor het gebruik van de rolstoelbus: voor de wegenbelasting, de brandstof en verzekering.
In het besluit van 19 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard, dat besluit herroepen en over de periode van 16 april 2020 tot 24 augustus 2020 eenmalig een pgb verstrekt ter hoogte van
€ 104,- voor de noodzakelijke vervoerskosten over die periode.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar zoon, [zoon]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat de hulpvraag en de ondervonden (vervoers)problemen niet ter discussie staan. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres vanwege haar aandoeningen beperkt is in haar mobiliteit. Ook is niet in geschil dat eiseres daarvoor ondersteuning nodig heeft en dat eiseres is aangewezen op een maatwerkvoorziening.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de aan eiseres verstrekte regiotaxipas in de vorm van een pgb kan worden toegekend. Om de hoogte van het pgb vast te stellen heeft verweerder eiseres verzocht een rittenoverzicht te overleggen. Dat heeft eiseres niet gedaan. Wel heeft zij in bezwaar een indicatief rittenoverzicht per week aangeleverd. Vervolgens heeft verweerder beoordeeld wat de vervoersbehoefte in verband met bezoeken aan familie en uitjes is geweest. Omdat een aflegbare afstand van 1.500 – 2.000 kilometer per jaar in beginsel toereikend wordt geacht om sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag, heeft verweerder een pgb vastgesteld op basis van een afgeleide van 1.500 kilometer per jaar. Verweerder heeft een pgb toegekend van € 104,- over de periode van 16 april 2020 tot 24 augustus 2020.
3. In beroep voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte de maatwerkvoorziening beperkt tot 24 augustus 2020. Verweerder motiveert dit ook niet. Verweerder miskent de daadwerkelijke behoefte van eiseres en de kosten die zij zal moeten maken om invulling te geven aan de zelfredzaamheid en participatie die de maatwerkvoorziening volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) mogelijk moeten maken. Door het pgb toe te kennen tot 24 augustus 2020, blijft zij vanaf dat moment verstoken van compensatie voor haar vervoerskosten. Naast het eenmalig toegekende pgb voor de ombouw van de rolstoelbus zou de in het bestreden besluit naar pgb omgezette variant van de regiotaxipas moeten blijven gelden, zodat een redelijke maatwerkvoorziening ontstaat waarmee voor langere tijd daadwerkelijk kan worden bijgedragen aan het doel van zelfredzaamheid en participatie.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de regiotaxipas is geëindigd toen de maatwerkvoorziening voor aanpassing van de rolstoelbus is toegekend, dus per 24 augustus 2020. Verweerder heeft geen andere financiële tegemoetkoming in vervoerskosten. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid geboden. Zover gaat de verplichting tot compensatie niet. Het gaat in de Wmo om een passende bijdrage en een aanvaardbaar niveau. Dat het gebruik van de rolstoelbus kosten met zich meebrengt is evident, maar dat geldt voor iedereen die gebruik maakt van eigen vervoer en ook voor mensen die gebruik maken van het (aanvullend) openbaar vervoer. Over de periode waarvoor een pgb is verstrekt, had eiseres nog recht op een regiotaxipas. Voor de periode daarna (dus na 24 augustus 2020) is een ander besluit genomen en een andere voorziening toegekend.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de beleidsregels verordening Wmo gemeente Utrecht gaat een algemene voorziening of een collectief vervoerssysteem (zoals de regiotaxi) voor op een maatwerkvoorziening. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank ook dat de toekenning voor gebruik van een collectief vervoerssysteem eindigt zodra een maatwerkvoorziening wordt toegekend. Uit de toekenning van de maatwerkvoorziening volgt immers dat het collectief vervoerssysteem niet langer voldoet en dat deze voorziening dus ook de beperkingen die iemand ervaart niet meer voldoende compenseert. Er is dan sprake van een situatie dat de toe te kennen maatwerkvoorziening de bestaande voorziening vervangt.
6. Met ingang van 24 augustus 2020 heeft verweerder een maatwerkvoorziening toegekend waarmee eiseres met een pgb in staat wordt gesteld aanpassingen te verrichten aan een rolstoelbus. Met het toekennen van deze maatwerkvoorziening voor vervoer wordt zij in staat gesteld middellange en lange afstanden af te leggen. Deze maatwerkvoorziening is aan haar toegekend omdat zij door haar persoonlijke omstandigheden geen gebruik meer kan maken van het aanvullend openbaar vervoer (de regiotaxi) voor middellange en lange afstanden. Gelet op wat hiervoor onder 5. staat, past daarbij niet dat aan haar daarnaast ook een voorziening voor het aanvullend openbaar vervoer wordt toegekend in de verzilveringsvorm van een pgb. Zij kan daar immers geen gebruik meer van maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de voorziening voor het collectief vervoerssysteem, de toegekende regiotaxipas, verviel met ingang van de datum waarop de maatwerkvoorziening werd toegekend. De maatwerkvoorziening verving vanaf dat moment de niet langer passende voorziening van de regiotaxipas.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat haar niet kenbaar is gemaakt dat het pgb voor de regiotaxi niet door zou kunnen lopen. Weliswaar heeft verweerder dit niet expliciet in een besluit neergelegd, maar in dit geval heeft het pgb voor aanpassingen aan een rolstoelbus de bestaande regiotaxipas vervangen omdat die niet langer voldeed. Verder had eiseres dit ook kunnen afleiden uit het gesprek dat met haar is gevoerd op 27 mei 2020. Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres om de regiotaxivergoeding voor de komende vijf jaar in pgb vorm uit te betalen waarmee zij een rolstoelbus wilde aanschaffen, zijn haar twee opties voorgehouden. Óf zij kon een aanvraag voor een pgb vervoerskosten doen (waarbij elk jaar een rittenoverzicht moet worden ingediend) of zij kon een aanvraag indienen voor aanpassingen van de rolstoelbus. Hieruit had eiseres naar het oordeel van de rechtbank kunnen begrijpen dat bij toekenning van één van de opties, de andere optie niet ook tegelijkertijd zou worden toegekend.
8. Over de stelling van eiseres dat naast het eenmalig toegekende pgb voor de ombouw van de rolstoelbus de naar een pgb omgezette variant van de regiotaxipas zou moeten blijven gelden, zodat een redelijke maatwerkvoorziening ontstaat, overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover eiseres hiermee betoogt dat de maatwerkvoorziening die is toegekend met ingang van 24 augustus 2020 niet passend en toereikend is, oordeelt de rechtbank dat die vraag niet voorligt in deze procedure. Eiseres heeft geen rechtsmiddelen ingesteld tegen de toekenning van de maatwerkvoorziening zodat de rechtbank ervan uit gaat dat eiseres met de toegekende maatwerkvoorziening voldoende gecompenseerd wordt voor haar beperkingen op het gebied van vervoer op de middellange en lange afstand. Wat zij hierover aanvoert, kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. ten Klooster, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 24 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.In een besluit van 24 augustus 2020.