ECLI:NL:RBMNE:2021:3357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/380 en UTR 20/381
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van bijstandsrechten met betrekking tot schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen. Eiser had beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder die zijn recht op bijstand beëindigden en een boete oplegden wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 27 oktober 2020 het recht op bijstand van eiser heeft beëindigd met terugwerkende kracht en dat eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven op het voornemen tot het opleggen van een boete. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door niet tijdig de gevraagde informatie over zijn bankrekeningen te verstrekken. Hierdoor was er geen sprake van een onrechtmatigheid die aan verweerder te wijten was. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de besluiten van verweerder in stand blijven. Eiser heeft geen recht op een proceskostenvergoeding, omdat er geen onrechtmatigheid is vastgesteld die tot herroeping van de primaire besluiten zou leiden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/380 en UTR 21/381
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en

het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen, verweerder

(gemachtigde: mr. V.V. Tuchkova)

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder eisers recht op bijstand beëindigd met ingang van 1 oktober 2020. Verder heeft verweerder het recht op bijstand over de periode van 1 september 2020 tot 1 oktober 2020 ingetrokken.
Op 29 oktober 2020 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt een boete op te leggen en is eiser in de gelegenheid gesteld om daarop zijn zienswijze te geven.
Bij besluit van 2 november 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder de verleende bijstand over de periode van 1 september 2020 tot 1 oktober 2020 tot een bedrag van € 1.006,08 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 18 november 2020 (primair besluit 3) heeft verweerder aan eiser een boete van € 502,04 opgelegd omdat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
Bij besluit van 13 januari 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 en primair besluit 2 ongegrond verklaard.
Bij besluit van eveneens 13 januari 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 3 ongegrond verklaard. Wel heeft verweerder aanleiding gezien te volstaan met het opleggen van een schriftelijke waarschuwing.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het beroep, gericht tegen bestreden besluit 1, staat bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer UTR 21/381. Het beroep, gericht tegen bestreden besluit 2, staat bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer UTR 21/380.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 1 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
UTR 21/381 – intrekking en terugvordering bijstand
2. Door inwilliging van de nieuwe aanvraag om bijstand heeft eiser feitelijk onafgebroken bijstand gehad.
3. Het procesbelang in deze zaak is daarom enkel nog gelegen in het verzoek om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
4. Er is alleen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding in bezwaar op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als sprake is van een aan het bestuur te wijten onrechtmatigheid op grond waarvan het primaire besluit moet worden herroepen.
5. In dit geval kon verweerder zich op het moment dat hij de primaire besluiten nam op het standpunt stellen dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht had geschonden. Verweerder had op 30 september 2020 informatie opgevraagd waarover eiser redelijkerwijs kon beschikken en die relevant was bij het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand. Verweerder heeft gevraagd om een bewijs van de Rabobankrekening op eisers naam en om informatie over eisers PayPal rekening. Anders dan eiser stelt, blijkt niet dat eiser voor 16 oktober 2020 gegevens over zijn PayPal rekening en zijn Rabobankrekening aan verweerder heeft overgelegd. Daarmee heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat bij het primaire besluit sprake is van een (aan verweerder te wijten) onrechtmatigheid. Er bestond voor verweerder dus ook geen aanleiding om de proceskosten in bezwaar te vergoeden.
UTR 21/380 – de schriftelijke waarschuwing
6. Nu er sprake is van schending van de inlichtingenverplichting door eiser en er geen benadelingsbedrag is, heeft verweerder op grond van de wet en zijn beleid de bevoegdheid een schriftelijke waarschuwing op te leggen.
UTR 21/380 en UTR 21/381
7. De beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.