ECLI:NL:RBMNE:2021:3354

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
20/3551
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende bewijs bijstandsbehoeftigheid

In deze zaak heeft eiseres op 11 december 2019 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Participatiewet. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, heeft eiseres verzocht om aanvullende gegevens te overleggen, waaronder afschriften van bankrekeningen. Eiseres heeft echter niet alle gevraagde informatie aangeleverd, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag op 28 april 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar ook in de bezwaarprocedure zijn er nog steeds ontbrekende gegevens. Het bestreden besluit van 14 september 2020, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, is door eiseres bestreden in beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar bijstandsbehoeftigheid aan te tonen. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat de e-mail van eiseres van 24 augustus 2020 niet in de besluitvorming is betrokken. Desondanks heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3551

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Roode).

Inleiding en procesverloop

Eiseres heeft op 11 december 2019 een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
Op 9 april 2020 is er telefonisch contact geweest tussen eiseres en verweerder. Verweerder heeft eiseres daarbij verzocht stukken te overleggen. Dit is in een e-mail aan eiseres bevestigd.
Vervolgens is eiseres op 17 april 2020 opnieuw verzocht een aantal ontbrekende stukken te overleggen. Daarbij merkt verweerder op dat hij de aanvraag niet kan beoordelen zonder deze stukken. Verweerder heeft eiseres onder meer verzocht om afschriften van alle rekeningen waar zij over kan beschikken over de periode van 11 december 2019 tot en met 16 april 2020. In reactie op deze e-mail laat eiseres weten dat zij op 10 april 2020 stukken heeft ingediend. Nadat blijkt dat zij dit zou hebben verzonden aan een onjuist e-mailadres, is zij in de gelegenheid gesteld de stukken opnieuw in te dienen. Verweerder heeft de stukken niet ontvangen.
Vervolgens heeft verweerder in het besluit van 28 april 2020 (het primaire besluit) de aanvraag van eiseres om bijstand afgewezen omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Hiertegen heeft eiseres op 30 april 2020 bezwaar gemaakt. In haar bezwaar vermeldt zij dat zij alle benodigde stukken bij haar bezwaar heeft gevoegd.
Op 6 mei 2020 heeft zij een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend.
In een e-mail van 17 juni 2020 die verweerder aan eiseres heeft gestuurd staat dat nog stukken ontbreken waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Eiseres wordt in de gelegenheid gesteld die stukken alsnog te overleggen.
Op 20 augustus 2020 wordt opnieuw een e-mail namens verweerder, door [A], aan eiseres gestuurd waarin wordt bevestigd wat daarvoor telefonisch is besproken. In deze
e-mail staat dat verweerder informatie nodig heeft over een verzwegen bankrekeningnummer van de minderjarige dochter van eiseres (dit rekeningnummer eindigt op [nummer 1]). Omdat eiseres heeft verklaard dat zij en haar dochter geen toegang hebben tot deze rekening is afgesproken dat eiseres een bewijsstuk aan verweerder zal sturen waaruit dat blijkt. Verder wordt in deze e-mail uitgelegd waarom deze informatie van belang is. Verweerder deelt tot slot mee aan eiseres dat hij ook het saldo van de bankrekening nodig heeft ten tijde van de datum dat eiseres zich heeft gemeld voor het doen van een aanvraag.
In het kader van de op 6 mei 2020 ingediende aanvraag is aan eiseres namens verweerder door [B] op 21 augustus 2020 per e-mail om een stuk gevraagd. In deze e-mail staat dat de aanvraag van eiseres buiten behandeling wordt gesteld als het gevraagde stuk niet wordt aangeleverd. Deze e-mail heeft eiseres op 24 augustus 2020 beantwoord. Bij deze e-mail heeft zij drie bijlagen bijgevoegd waar niet door [B] om was verzocht: een brief van een deurwaarder, afschriften van een ING bankrekening eindigend op [nummer 2], en een uittreksel van de pas behorend bij de ABN AMRO bankrekening van haar minderjarige dochter (de rekening eindigend op [nummer 1]).
In het besluit van 14 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard omdat de gevraagde stukken over de verzwegen bankrekening niet zijn ontvangen en daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skye verbinding plaatsgevonden op 6 april 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres voert tegen het bestreden besluit aan dat sprake is van een onzorgvuldig genomen besluit. Eiseres was ervan overtuigd dat alle stukken door haar waren ingeleverd en dat daarmee het recht op bijstand kon worden vastgesteld. Eiseres heeft de e-mail van de behandelaar tijdig, op 24 augustus 2020, beantwoord. De stelling in het bestreden besluit dat het bezwaar ongegrond is verklaard, omdat is gebleken dat de bewijsstukken aangaande het verzwegen bankrekeningnummer van het haar ten laste komende kind niet binnen de daarvoor geboden termijn zijn ingeleverd, is daarom niet juist. Het bestreden besluit heeft op dit punt het karakter van een primair besluit. Niet blijkt van een heroverweging ten aanzien van het recht op bijstand. Verder blijkt uit het bestreden besluit onvoldoende wat nog nodig is om het recht op bijstand vast te stellen. De bezwaarprocedure is daarmee onzorgvuldig afgewikkeld.
2,. De rechtbank stelt vast dat op 20 augustus 2020 een e-mailbericht namens verweerder door [A] aan eiseres is verzonden in verband met de aanvraag waar het in deze procedure over gaat. Haar is verzocht om informatie aan te leveren over de ABN AMRO bankrekening van haar minderjarige dochter. Op 21 augustus 2020 is namens verweerder een e-mail verzonden door [B] waarin naar aanleiding van de aanvraag om bijstand van 6 augustus 2020 om stukken werd gevraagd. In beide e-mails is eiseres in het kader van een lopende bijstandsaanvraag verzocht om stukken aan te leveren en in beide e-mails is haar daarvoor een termijn gegeven tot 24 augustus 2020. Eiseres heeft op 24 augustus 2020 op de e-mail van [B] gereageerd.
3. Deze e-mail is door verweerder niet betrokken in de besluitvorming in deze procedure. Onder de omstandigheden zoals hierboven genoemd, namelijk dat verweerder op twee momenten heel kort op elkaar, om informatie vraagt die nodig is ter beoordeling van lopende bijstandsaanvragen, is het niet ondenkbaar dat eiseres met haar e-mail van
24 augustus 2020 heeft willen reageren op het verzoek om stukken voor de huidige procedure. Eiseres heeft bij deze e-mail namelijk ook een stuk gevoegd dat ziet op de ABN AMRO bankrekening (eindigend op [nummer 1]) van haar minderjarige dochter. Dat verweerder deze e-mail van eiseres niet heeft betrokken in zijn besluitvorming acht de rechtbank onder deze omstandigheden onzorgvuldig. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb nu eiseres hierdoor niet is benadeeld. Verweerder is in het verweerschrift ingegaan op de e-mail van eiseres van 24 augustus 2020 en de daarbij overgelegde bijlagen. Eiseres heeft vervolgens voldoende mogelijkheden gehad om haar standpunt daarover naar voren te brengen.
4. Het gaat in deze zaak om een afwijzing van een aanvraag om algemene bijstand. Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van bijstandsbehoeftigheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand niet is vast te stellen omdat eiseres haar bijstandsbehoeftigheid onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
5. Eiseres is op 17 april 2020 verzocht om afschriften van alle rekeningen waarover zij kan beschikken, ook die van haar minderjarige kind, te overleggen. In bezwaar is bij verweerder bekend geworden dat er nog een bankrekening was op naam van de minderjarige dochter van eiseres (de bankrekening eindigend op [nummer 1]). Het bestaan van deze bankrekening heeft eiseres niet uit zichzelf gemeld bij verweerder. Informatie over deze bankrekening is relevant bij het vaststellen van het recht op bijstand van eiseres. Bij het vaststellen van het recht op bijstand is namelijk van belang over welke middelen of welk vermogen het gezin van eiseres beschikt of kan beschikken. De minderjarige dochter hoort bij het gezin van eiseres, dus ook gegevens over haar bankrekening(en) zijn relevant voor het recht op bijstand van eiseres. Deze gegevens zijn betrokken bij de vraag of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert. Dat verweerder dit heeft meegenomen in zijn heroverweging in bezwaar is dan ook niet onzorgvuldig. Dit maakt niet dat het bestreden besluit op dit punt moet worden gezien als een primair besluit, zoals eiseres heeft aangevoerd.
6. Eiseres heeft over de bankrekening (eindigend op [nummer 1]) verklaard dat de bankrekening is geopend door haar ex-partner, vader van de dochter van eiseres. Haar dochter en zij hebben geen toegang tot deze rekening. In de e-mail van [A] van 20 augustus 2020 staat duidelijk vermeld dat eiseres een bewijs moet aanleveren waaruit blijkt dat eiseres en haar minderjarige dochter niet kunnen beschikken over de bankrekening van de minderjarige dochter van eiseres bij de ABN AMRO. In haar e-mail van 24 augustus 2020 heeft eiseres zo’n bewijs niet aangeleverd. Uit het stuk dat eiseres op 24 augustus 2020 heeft overgelegd, blijkt dat de bankrekening op naam van de minderjarige dochter van eiseres staat en dat er een betaalpas jongeren is die voor gebruik geschikt is. Hieruit kan juist worden afgeleid dat eiseres en haar minderjarige dochter wel kunnen beschikken over het tegoed op deze bankrekening. Eiseres heeft geen inzicht gegeven in de tegoeden op deze bankrekening, ook al was daar door verweerder wel om verzocht in de e-mail van
20 augustus 2020. Ook in beroep heeft eiseres geen inzicht in de tegoeden op de ABN AMRO bankrekening van haar minderjarige dochter gegeven terwijl uit het bestreden besluit duidelijk blijkt dat dit noodzakelijk is om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Uit de e-mails en besluiten van verweerder blijkt duidelijk welke informatie hij nodig had. Niet alle informatie waar verweerder om heeft gevraagd, is door eiseres aangeleverd. Dat eiseres ervan uitging dat ze alles dat nodig was, had aangeleverd, komt voor haar risico.
7. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij en haar dochter de bankafschriften op
24 augustus 2020 hebben overgelegd door ze in te leveren bij verweerder. Ter onderbouwing van deze stelling overlegt eiseres op 30 maart 2021 een verklaring van haar dochter. De rechtbank gaat voorbij aan deze verklaring. Allereerst is daarvoor van belang dat deze verklaring niet meer is dan de opmerking dat de bankafschriften zijn ingeleverd, zonder enige verdere onderbouwing. Ook is deze verklaring tegenstrijdig aan de eerder ingenomen stelling dat eiseres op 24 augustus 2020 alle gevraagde stukken per e-mail aan verweerder heeft gezonden. Bovendien staat in het bestreden besluit van 14 september 2020 dat eiseres geen gegevens heeft overgelegd die zien op de bankrekening van haar minderjarige dochter. Nu dit de kern van de afwijzing van de bijstandsaanvraag betreft, valt niet in te zien waarom eiseres op geen enkel eerder moment naar voren heeft gebracht dat zij de gevraagde gegevens wél, namelijk op 24 augustus 2020 in persoon op het gemeentehuis, zou hebben overgelegd. Daarbij komt nog dat het in zo’n geval voor de hand lag dat de ontbrekende stukken nogmaals worden overgelegd. Dit heeft eiseres niet gedaan, zij heeft volstaan met de enkele stelling dat zij de gevraagde stukken wel heeft overgelegd.
8. De rechtbank stelt daarom vast dat niet is gebleken dat eiseres gegevens heeft verstrekt over de ABN AMRO bankrekening (eindigend op [nummer 1]) anders dan het overzicht van ABN AMRO waaruit blijkt dat de rekening op naam van de minderjarige dochter van eiseres staat en dat er een pinpas is die bij deze bankrekening hoort. Nu niet is gebleken dat eiseres verdere informatie heeft gegeven over deze bankrekening en deze informatie essentieel is om de financiële situatie van eiseres te kunnen bepalen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij het recht op bijstand niet kan vaststellen. Dit betekent dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond. Omdat eiseres terecht heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid door daarbij niet haar e-mail van 24 augustus 2020 te betrekken, wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
10. Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 27 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
(de rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.