ECLI:NL:RBMNE:2021:3344

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
8939041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding agentuurovereenkomst wegens veranderde omstandigheden en toekenning van vergoeding voor klantenovername

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], h.o.d.n. [handelsnaam 1], en [gedaagde], h.o.d.n. [handelsnaam 2]. De procedure betreft een agentuurovereenkomst die door [gedaagde] is beëindigd, terwijl [eiseres] stelt dat deze onregelmatig is opgezegd. De samenwerking tussen partijen is sinds januari 2020 stilgelegd, waarna [eiseres] een verklaring voor recht heeft gevraagd dat de overeenkomst onregelmatig is opgezegd en dat de kantonrechter de overeenkomst ontbindt. Tevens vordert [eiseres] een schadevergoeding voor de commissie over 2019 en een vergoeding voor klanten die door [gedaagde] zijn overgenomen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst op verzoek van [eiseres] ontbonden wordt op grond van veranderde omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 7:440 lid 1 onder b BW. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de commissie over 2019 moet betalen en dat [eiseres] recht heeft op een vergoeding voor de klanten die door [gedaagde] zijn overgenomen. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] tot betaling van € 3.498,46 aan commissie en € 8.790,24 aan ontbindingsvergoeding toegewezen, alsook de buitengerechtelijke incassokosten van € 897,89. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van [gedaagde] afgewezen, omdat de overeenkomst al was ontbonden op verzoek van [eiseres]. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 8939041 MC EXPL 20-9017 RW/1368
Vonnis van 28 juli 2021
inzake
[eiseres] , h.o.d.n. [handelsnaam 1],
wonende en zaakdoende te [plaatsnaam 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Roggeveen,
tegen:
[gedaagde] , tevens h.o.d.n. [handelsnaam 2],
wonende en zaakdoende te [plaatsnaam 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. B. Diepstraten, werkzaam bij [.] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
  • de conclusie van repliek in conventie (met vermindering van eis) en van antwoord in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over en wat oordeelt de kantonrechter
2.1.
[gedaagde] handelt in leren heren- en damesschoenen, die hij laat produceren in Ethiopië. In oktober 2017 sluiten [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst die kwalificeert als een agentuurovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:428 BW (zie productie 1 van [eiseres] ). De schoenen van [gedaagde] worden via de showroom van [eiseres] verkocht aan afnemers en [eiseres] heeft recht op een commissie van 12% van de zo behaalde omzet. In oktober 2019 besluit [gedaagde] een andere marketingstrategie te volgen. [eiseres] kan zich daarin niet vinden en werkt daaraan niet mee. Vanaf januari 2020 ligt de samenwerking tussen partijen stil. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] de overeenkomst daarmee feitelijk beëindigd (opgezegd), volgens [gedaagde] is dat niet het geval en is er geen sprake van opzegging. [gedaagde] stelt op zijn beurt dat [eiseres] niet aan haar verplichtingen voldoet.
2.2.
In conventie eist [eiseres] , na vermindering van eis, zakelijk weergegeven:
  • een verklaring voor recht dat [gedaagde] de overeenkomst onregelmatig heeft opgezegd, dan wel dat de kantonrechter de overeenkomst ontbindt met toekenning van een vergoeding,
  • betaling van [gedaagde] van € 3.498,46 voor verschuldigde commissie over 2019, € 5.600,00 aan vergoeding voor onregelmatige opzegging en € 8.790,24 aan klantenvergoeding, dan wel € 20.000,00 aan billijke vergoeding wanneer de kantonrechter de overeenkomst ontbindt,
alles met nevenvorderingen.
In reconventie eist [gedaagde] (net als [eiseres] subsidiair in conventie) dat de kantonrechter de overeenkomst ontbindt, met toekenning van een schadevergoeding aan hem van € 5.957,19, met nevenvorderingen.
2.3.
De kantonrechter beslist dat op verzoek van [eiseres] de overeenkomst ontbonden wordt, op grond van verandering in de omstandigheden (artikel 7:440 lid 1 onder b BW). [gedaagde] moet de commissie over 2019 betalen en [eiseres] heeft recht op een vergoeding ter hoogte van de klantenvergoeding. Dat wordt hierna uitgelegd.
De commissie over 2019
2.4.
[eiseres] vordert eerst € 3.498,46 aan commissie over 2019. Dat is het bedrag dat na een deelbetaling nog openstaat voor de factuur van 15 januari 2020 (productie 9 van [eiseres] ). Omdat [gedaagde] hiertegen geen verweer voert, zal dit deel van de vordering met de gevorderde wettelijke rente in conventie worden toegewezen.
Beëindiging door opzegging? Nee.
2.5.
Partijen zijn het erover eens dat geen van beiden de overeenkomst formeel heeft opgezegd. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] de uitvoering van de overeenkomst gestaakt en zodoende, zo stelt [eiseres] , deze feitelijk opgezegd. [gedaagde] zou dat hebben gedaan door na de laatste e-mail van 10 januari 2020 (zie productie 7 van [eiseres] ) geen contact meer met [eiseres] op te nemen, geen samples meer te verstrekken voor de showroom van [eiseres] en buiten [eiseres] om de afnemers hebben bericht dat de samenwerking met [eiseres] zou zijn beëindigd (zie productie 8 van [eiseres] ). Volgens [eiseres] is het aan [gedaagde] om de overeenkomst op te zeggen, wanneer zij zich niet in de nieuwe marketingstrategie kan vinden, aldus [eiseres] . Die laatste conclusie van [eiseres] is onjuist.
2.6.
[gedaagde] heeft eind 2019/begin 2020 een marketingkeuze gemaakt in die zin, dat hij het aantal afnemers wenste te verminderen en het volume per afnemer wenste te verhogen. Concreet hield dit voor [eiseres] in dat zij volgens die richtlijn niet meer aan álle afnemers mocht verkopen. [gedaagde] schrijft op 10 januari 2020:
“Wij hebben het een en ander uitgezocht en blijven er bij dat we met een aantal retailers geen zaken meer willen doen. Deze keuze is gemaakt op basis van een nieuwe strategie die we met [gedaagde] willen hanteren. (…) Ik wil dan ook benadrukken dat het niet de bedoeling is dat er zonder onze toestemming verkocht wordt aan retailers.(…)”(zie de e-mail van die datum van [gedaagde] aan [eiseres] , productie 7 van [eiseres] ). [eiseres] is het daarmee niet eens, zoals blijkt uit haar e-mail van 4 januari 2020. [eiseres] schrijft:
“Ik sta hier totaal niet achter. Ten eerste vind ik de strategie niet kloppen. Kleine klanten tellen dus duidelijk niet mee bij [gedaagde] , anders zou je van grotere klanten met minder imago ook afscheid nemen. Er wordt wel van mij verwacht nieuwe kleine imago klanten te gaan openen. Maak je nou een keuze voor volume of voor imago? Ik begrijp het niet. Met alle afvallers heb ik een relatie opgebouwd, energie en tijd ingestoken en ga ik ze niet verbieden [gedaagde] in te kopen. (…) Jullie onduidelijke strategie-wijziging kan mijn relatie met deze klanten beschadigen. En dit kan ik me niet permitteren.(…)”(zie ook productie 7 van [eiseres] ). [eiseres] heeft de aanwijzingen van [gedaagde] niet opgevolgd.
2.7.
De agentuurovereenkomst waar hier sprake van is, is ook een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW). [eiseres] is gehouden gevolg te geven aan tijdig verleende en verantwoorde aanwijzingen in de uitvoering van de opdracht (artikel 7:402 BW in samenhang met artikel 7:445 lid 1 BW). De kantonrechter ziet in wat partijen hebben betoogd en aan stukken hebben overgelegd geen aanwijzing dat het veranderen van de marketingstrategie van [gedaagde] kennelijk onverantwoord was. Als ondernemer is [gedaagde] daarin vrij (daarover zijn partijen het overigens wel eens). Dat de wijziging niet tijdig gecommuniceerd was, blijkt ook niet. [eiseres] is er al op 11 oktober 2019 van op de hoogte gesteld dat veranderingen zouden plaatsvinden (zie de e-mail van die datum van
“ [.....] de nieuwe creative brand manager van [gedaagde] ”, productie 7 van [eiseres] ). Uit de communicatie tussen partijen blijkt duidelijk dat [gedaagde] niet van plan was zijn strategie te wijzigen. Had [eiseres] de aanwijzing sowieso op moeten volgen? Nee. [eiseres] maakt namelijk wel aannemelijk dat de wijziging voor haar problematisch zou zijn. De afnemers waaraan [eiseres] verkoopt, kopen niet alleen [gedaagde] -waren, maar blijkbaar ook andere zaken van [eiseres] . Zij had dus een redelijke grond om de nieuwe marketingstrategie niet uit te voeren. Als zij niet verder wilde met [gedaagde] had [eiseres] zélf, en niet [gedaagde] , de overeenkomst op moeten opzeggen (zie het bepaalde in artikel 7:402 lid 2 BW).
2.8.
Omdat [eiseres] dat niet heeft gedaan en [gedaagde] evenmin, is de overeenkomst na januari 2020 maar door blijven lopen. Van schadevergoeding door onregelmatige opzegging is dus geen sprake.
Overeenkomst eindigt door ontbinding
2.9.
Op grond van artikel 7:440 BW moet ontbinding van een agentuurovereenkomst verzocht worden in een verzoekschriftprocedure. De kantonrechter ziet in het feit dat beide partijen naast hun overige vorderingen, over en weer de kantonrechter verzoeken de overeenkomst te ontbinden en het dus daarover eens zijn. Reden om de ontbinding desondanks in deze dagvaardingsprocedure te beoordelen.
2.10.
De kantonrechter zal de overeenkomst dus ontbinden, en wel op verzoek van [eiseres] . Zij heeft als eerste deze procedure ingezet.
Ontbinding op welke grond?
2.11.
Direct na de e-mail van [gedaagde] van 10 januari 2020 (zie hiervoor) hebben partijen hun samenwerking feitelijk al gestaakt. Uit de overgelegde correspondentie tussen (de gemachtigden van) [eiseres] en [gedaagde] (zie productie 10 van [eiseres] ) blijkt dat partijen daarna vanaf 18 maart 2020 het alleen nog niet eens waren over de grond waarop de overeenkomst beëindigd is en de vergoeding waarop [eiseres] meende recht te hebben. [gedaagde] stelt daarna wel dat hij de overeenkomst wenst voort te zetten, maar dat blijkt niet uit zijn handelswijze. Feitelijk had [gedaagde] direct na 10 januari 2020 de verkoop al zelf, buiten [eiseres] om, ter hand genomen. Dat blijkt uit de mailing van [gedaagde] van 20 januari 2020, waarin hij de afnemers zelf rechtstreeks uitnodigt in zijn eigen showroom (productie 8 van [eiseres] ). [gedaagde] deelt daar ook desgevraagd aan een afnemer mee:
“(…) we zijn per 1 januari namelijk gestopt met [eiseres (voornaam)] van [handelsnaam 1] . Bijbestellen kan nu gewoon rechtstreeks via ons naar dit email adres (…)”(zelfde productie). Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] vóórdat zij de verkoop zelf ter hand nam, [eiseres] naar behoren daarvan op de hoogte heeft gesteld, laat staan een uiterlijke termijn heeft gegeven waarbinnen [eiseres] nog kon aangeven of zij de aanwijzingen van [gedaagde] zou uitvoeren.
2.12.
Voor een ontbinding op grond van dringende redenen (artikel 7:440 onder a BW) is op grond van het bovenstaande geen aanleiding. Er is geen sprake van spoedeisendheid en de reden van de ontbinding is gebaseerd op het gedrag van beide partijen over en weer. [gedaagde] heeft in alle vrijheid voor een nieuwe marketingstrategie kunnen kiezen, [eiseres] heeft op redelijke gronden daaraan geen uitvoering willen geven, waarop [gedaagde] vrijwel direct en zonder verdere concrete ingebrekestelling aan [eiseres] de verkoop heeft overgenomen. Partijen willen beiden de overeenkomst beëindigen zonder op te zeggen, maar zijn het kennelijk alleen nog niet eens over de financiële afhandeling daarvan. De kantonrechter is op basis hiervan van oordeel dat een ontbinding wegens veranderde omstandigheden van toepassing is (artikel 7:440 onder b BW).
Vergoeding?
2.13.
Omdat [gedaagde] direct vanaf 20 januari 2020 de afnemers zelf is gaan benaderen en daarmee het klantenbestand zoals opgebouwd door [eiseres] heeft overgenomen, is een vergoeding daarvoor op zijn plaats (artikel 7:440 lid 3 BW). Het bedrag dat [eiseres] berekent als klantenvergoeding (€ 8.790,24) volgens de jaaromzet en haar commissie, betwist [gedaagde] niet concreet en komt de kantonrechter als redelijk voor. Dat bedrag zal daarom als vergoeding worden toegewezen.
De slotsom
2.14.
In conventie wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 3.498,46 aan commissie over 2019 en € 8.790,24 aan ontbindingsvergoeding, samen € 12.288,70. De wettelijke rente (in dit geval: handelsrente) over de commissie wordt toegewezen vanaf de dag na de vervaldatum van de factuur, dus 30 januari 2020. De kantonrechter zal de overeenkomst ontbinden per datum van dit vonnis.
2.15.
[eiseres] maakt in conventie (zo begrijpt de kantonrechter) aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Volgens de staffel van het Besluit, berekend over € 12.288,70, kan [eiseres] aanspraak maken op € 897,89. Dat bedrag zal worden toegewezen. Samen met de hoofdsom is dat (€ 12.288,70 + € 897,89 =) € 13.186,59.
2.16.
In reconventie word de eis van [gedaagde] afgewezen. De overeenkomst wordt al ontbonden op verzoek van [eiseres] , en wel op grond van veranderde omstandigheden. [gedaagde] stelt dat [eiseres] schadeplichtig is, maar dat slaagt niet. De overeenkomst wordt niet ontbonden op grond van een dringende reden (zoals vereist in artikel 7:441 BW), en overigens is al in conventie overwogen en beslist dat juist aan [eiseres] een vergoeding wordt toegekend.
2.17.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat elke partij zowel in conventie als in reconventie de eigen kosten draagt. Die aanleiding daarvoor is gelegen in de aard van de overeenkomst, de verhouding tussen partijen, en het feit dat beiden ontbinding van de overeenkomst hebben verzocht en die ontbinding ook wordt uitgesproken.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 13.186,59, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over € 3.498,46 vanaf 30 januari 2020 tot de betaling;
3.2.
ontbindt de overeenkomst tussen partijen;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders in conventie gevorderde af;
in reconventie
3.5.
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie
3.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.