Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de conclusie van repliek in conventie (met vermindering van eis) en van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2.De beoordeling
- een verklaring voor recht dat [gedaagde] de overeenkomst onregelmatig heeft opgezegd, dan wel dat de kantonrechter de overeenkomst ontbindt met toekenning van een vergoeding,
- betaling van [gedaagde] van € 3.498,46 voor verschuldigde commissie over 2019, € 5.600,00 aan vergoeding voor onregelmatige opzegging en € 8.790,24 aan klantenvergoeding, dan wel € 20.000,00 aan billijke vergoeding wanneer de kantonrechter de overeenkomst ontbindt,
“Wij hebben het een en ander uitgezocht en blijven er bij dat we met een aantal retailers geen zaken meer willen doen. Deze keuze is gemaakt op basis van een nieuwe strategie die we met [gedaagde] willen hanteren. (…) Ik wil dan ook benadrukken dat het niet de bedoeling is dat er zonder onze toestemming verkocht wordt aan retailers.(…)”(zie de e-mail van die datum van [gedaagde] aan [eiseres] , productie 7 van [eiseres] ). [eiseres] is het daarmee niet eens, zoals blijkt uit haar e-mail van 4 januari 2020. [eiseres] schrijft:
“Ik sta hier totaal niet achter. Ten eerste vind ik de strategie niet kloppen. Kleine klanten tellen dus duidelijk niet mee bij [gedaagde] , anders zou je van grotere klanten met minder imago ook afscheid nemen. Er wordt wel van mij verwacht nieuwe kleine imago klanten te gaan openen. Maak je nou een keuze voor volume of voor imago? Ik begrijp het niet. Met alle afvallers heb ik een relatie opgebouwd, energie en tijd ingestoken en ga ik ze niet verbieden [gedaagde] in te kopen. (…) Jullie onduidelijke strategie-wijziging kan mijn relatie met deze klanten beschadigen. En dit kan ik me niet permitteren.(…)”(zie ook productie 7 van [eiseres] ). [eiseres] heeft de aanwijzingen van [gedaagde] niet opgevolgd.
“ [.....] de nieuwe creative brand manager van [gedaagde] ”, productie 7 van [eiseres] ). Uit de communicatie tussen partijen blijkt duidelijk dat [gedaagde] niet van plan was zijn strategie te wijzigen. Had [eiseres] de aanwijzing sowieso op moeten volgen? Nee. [eiseres] maakt namelijk wel aannemelijk dat de wijziging voor haar problematisch zou zijn. De afnemers waaraan [eiseres] verkoopt, kopen niet alleen [gedaagde] -waren, maar blijkbaar ook andere zaken van [eiseres] . Zij had dus een redelijke grond om de nieuwe marketingstrategie niet uit te voeren. Als zij niet verder wilde met [gedaagde] had [eiseres] zélf, en niet [gedaagde] , de overeenkomst op moeten opzeggen (zie het bepaalde in artikel 7:402 lid 2 BW).
“(…) we zijn per 1 januari namelijk gestopt met [eiseres (voornaam)] van [handelsnaam 1] . Bijbestellen kan nu gewoon rechtstreeks via ons naar dit email adres (…)”(zelfde productie). Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] vóórdat zij de verkoop zelf ter hand nam, [eiseres] naar behoren daarvan op de hoogte heeft gesteld, laat staan een uiterlijke termijn heeft gegeven waarbinnen [eiseres] nog kon aangeven of zij de aanwijzingen van [gedaagde] zou uitvoeren.