ECLI:NL:RBMNE:2021:3341

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2630
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke bijstandszaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die haar bijstandsuitkering had zien intrekken door het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen, verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Het primaire besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering was genomen op 8 juni 2021, met ingang van 1 mei 2021. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en stelde dat zij zonder bijstandsuitkering in grote financiële problemen zou komen.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In deze zaak was er echter geen acute financiële nood aangetoond, aangezien verzoekster geen recente gegevens had verstrekt die haar stelling onderbouwden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. Hierdoor kon de gevraagde voorlopige voorziening niet worden toegewezen.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. C. ten Klooster. De beslissing werd op dezelfde dag bekendgemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2630

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en

het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken met ingang van 1 mei 2021.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. Verzoekster heeft hierover aangevoerd dat zij zonder bijstandsuitkering direct in grote financiële problemen komt. Haar inkomsten uit toeslagen en alimentatie zijn nét hoger dan haar vaste lasten. Zonder bijstand heeft zij feitelijk geen geld om boodschappen te doen.
3. Bij brief van 24 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter verzoekster gevraagd haar spoedeisend belang nader met stukken te onderbouwen. Hierop heeft verzoekster niet gereageerd. Zij heeft geen recente gegevens verstrekt waaruit blijkt dat een situatie van acute financiële nood dreigt. Om die reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken van een spoedeisend belang.
4
.Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken en ingenomen standpunten niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
5
.Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het
bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier
.De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 16 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.