ECLI:NL:RBMNE:2021:3324

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
UTR - 20_2952
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOZ-vergelijkingsmethode en vaststelling van de waarde van een woning in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2021, gaat het om een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning aan [adres] in [woonplaats]. De heffingsambtenaar had de waarde voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 600.000,-, gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij een lagere waarde van € 548.000,- bepleit.

Tijdens de digitale zitting op 11 mei 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank wijst erop dat de referentiewoningen die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt voor de vergelijkingsmethode niet geschikt zijn, omdat ze meer dan een jaar voor de waardepeildatum zijn verkocht. Bovendien zijn er aanzienlijke verschillen in bouwjaar, kaveloppervlak en staat van voorzieningen die niet zijn meegewogen in de waardevaststelling.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en stelt de waarde van de woning vast op € 574.000,-. De rechtbank bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig moet worden verlaagd. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.598,- bedragen. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.H. Maas),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [plaats], verweerder
(gemachtigde: mr. P.E. Boersma).

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op
€ 600.00,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 30 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting via Skype van 11 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. van der Weide, als waarnemer voor haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door
[taxateur] , taxateur.

Overwegingen

1.De woning is een in 1987 gebouwde geschakelde woning met een garage en een tuinhuis/blokhut. De woning heeft een oppervlakte van ongeveer 174 m2 en ligt op een kavel van 288 m2.
2.De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3.Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 548.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde.
4.Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5.De rechtbank is van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Verweerder heeft de waarde van de woning vastgesteld middels de vergelijkingsmethode. Dit heeft verweerder weergegeven in een taxatiematrix. De rechtbank stelt vast dat de referentiewoningen aan de [referentiewoning 1] in [woonplaats] en [referentiewoning 2] in [woonplaats] meer dan een jaar van de waardepeildatum zijn verkocht. Daarom zijn de bijbehorende verkoopcijfers ongeschikt. Voor de overige twee referentiewoningen aan [referentiewoning 3] in [woonplaats] en [referentiewoning 4] in [woonplaats] is het de rechtbank niet duidelijk in hoeverre verweerder de aanzienlijke verschillen in bouwjaar, kaveloppervlak en staat van voorzieningen heeft meegewogen bij de waardevaststelling en hoe dit in de waardevaststelling tot uitdrukking is gekomen. De voorzieningen zijn in de door verweerder overlegde matrix zelfs in het geheel niet opgenomen.
6.Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
7.De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiser de door hem voorgestane waarde aannemelijk maakt. Eiser heeft circa 1,5 uur voor het begin van de zitting waarop deze zaak werd behandeld nog nadere stukken ingediend ter onderbouwing van de door hem bepleite waarde. De rechtbank en verweerder hebben voor de zitting geen kennis meer kunnen nemen van deze stukken. In verband met de goede procesorde zal de rechtbank deze stukken niet bij de beoordeling van het geschil betrekken. Eiser heeft de door hem voorgestane waarde verder op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunt om eiser in de door hem voorgestane waarde te volgen.
8.Partijen hebben de waarden die zij voorstaan beiden niet aannemelijk gemaakt. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden zal de rechtbank de waarde schattenderwijs vaststellen op € 574.00,-. De rechtbank zal verder bepalen dat verweerder de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig vermindert.
9.Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10.Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4.0 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 265,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.598,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de waarde van de woning vast op € 574.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019 en bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig wordt verlaagd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.598,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 22 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroeps worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. U ziet de verzenddatum hierboven.