In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij wapenhandel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. De officier van justitie schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 6.200,00, terwijl de verdediging pleitte voor een bedrag van € 1.950,00. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 juni 2021 en het onderzoek gesloten op 14 juli 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 28 november 2019 tot en met 22 april 2020 wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van het strafbare feit waarvoor hij eerder was veroordeeld. De rechtbank heeft de opbrengsten uit het ombouwen van alarmpistolen, kennisoverdracht en de verkoop van wapens beoordeeld en vastgesteld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 6.200,00 bedraagt. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat en bepaald dat het Openbaar Ministerie maximaal 124 dagen gijzeling kan vorderen indien volledige betaling niet mogelijk blijkt. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.