ECLI:NL:RBMNE:2021:3302

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
UTR 19/3155
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van verzoekster, die in beroep was gegaan tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had op 11 juli 2019 een besluit op bezwaar ontvangen, waartegen zij in beroep ging. De rechtbank behandelde het beroep op 29 juni 2020 en deed op 30 juni 2020 een tussenuitspraak, waarin verweerder werd opgedragen om het gebrek in het besluit te herstellen. Na een gewijzigd besluit op bezwaar op 8 oktober 2020, dat verzoekster niet accepteerde, werd het beroep opnieuw behandeld op 23 maart 2021. Verweerder kwam op 28 mei 2021 met een nieuw besluit, waarin het bezwaar van verzoekster gegrond werd verklaard en een WIA-uitkering werd toegekend. Verzoekster trok hierop haar beroep in en vroeg om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank stelde verweerder in de gelegenheid om te reageren op dit verzoek, waarop verweerder geen inhoudelijk commentaar gaf. De rechtbank deed uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat verweerder in de proceskosten van verzoekster moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 2.618,-, en dat het door verzoekster betaalde griffierecht van € 47,- ook vergoed moest worden. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: C. Steijgerwalt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C. van den Berg).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft op 11 juli 2019 een besluit op bezwaar genomen. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan. Dit beroep is op 29 juni 2020 op een zitting bij de rechtbank behandeld. De rechtbank heeft vervolgens op 30 juni 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarin de rechtbank verweerder - kort gezegd - opdracht heeft gegeven om het gebrek in het besluit van 11 juli 2019 te herstellen.
Op 8 oktober 2020 heeft verweerder een gewijzigd besluit op bezwaar genomen naar aanleiding van de tussenuitspraak. Verzoekster was het met dit besluit niet eens en heeft een zienswijze ingediend. Het beroep is vervolgens op 23 maart 2021 opnieuw op zitting behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder de gelegenheid te geven zijn standpunten nader te onderbouwen.
Op 28 mei 2021 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond is verklaard. Daarbij heeft verweerder aan verzoekster per 16 juli 2018 een WIA-uitkering toegekend. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoekster wilde. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld geen inhoudelijk commentaar te hebben tegen het verzoek om proceskostenveroordeling.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. In het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 1.068,- toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Met het nieuwe besluit op bezwaar van 28 mei 2021 is verweerder geheel tegemoet gekomen aan de beroepsgronden van verzoekster. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. In het Bpb is bepaald welke kosten er dan vergoed moeten worden.
5. De proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 2.618,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen op de twee zittingen en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus). Deze punten hebben een waarde van € 748,- met een wegingsfactor 1.
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.618,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.