ECLI:NL:RBMNE:2021:3297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
16/236322-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging tot doodslag met touw en mes in Bussum

Op 21 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de moord op zijn partner, maar hem wel schuldig bevonden aan doodslag. De verdachte heeft zijn partner, de moeder van zijn vier kinderen, met touwen verwurgt, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachten rade, wat noodzakelijk is voor een veroordeling voor moord. De verdachte heeft echter wel opzettelijk de dood van het slachtoffer veroorzaakt, wat resulteerde in de veroordeling voor doodslag. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan poging tot doodslag op een collega, waarbij hij deze met een mes verwondde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 jaar op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens werd een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat tbs of een voorwaardelijk strafdeel niet passend was. De vorderingen van de benadeelde partijen werden volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/236322-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] (Liberia),
wonende te [woonplaats] , [adres ] ,
thans gedetineerd te Penitentiaire Inrichting Grave,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 december 2020, 19 februari 2021, 16 april 2021 en 7 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A.J.M. Mohrmann, advocaat te Bussum, alsmede hetgeen mr. M. van Harskamp, bijzonder curator van de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1:
op 19 september 2020 in Bussum opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd;
feit 2 primair
op 19 september 2020 in Bussum heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden;
feit 2 subsidiair
op 19 september 2020 in Bussum heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft haar standpunt verwoord in een ter terechtzitting overgelegd en voorgedragen schriftelijk requisitoir. Zij vordert – zakelijk weergegeven – verdachte vrij te spreken van de onder 1 impliciet ten laste gelegde moord. Zij acht de onder 1 impliciet ten laste gelegde doodslag en het onder 2 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zijn standpunt verwoord in de ter terechtzitting overgelegde en voorgedragen pleitnota. Hij heeft – zakelijk weergegeven – vrijspraak bepleit van de onder 1 impliciet ten laste gelegde moord en doodslag en het onder 2 primair ten laste gelegde feit. Volgens de raadsman kan het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord
De rechtbank is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte met voorbedachten rade, dat wil zeggen na kalm beraad en rustig overleg, het slachtoffer van het leven heeft beroofd. De onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag [1]
1. In een
proces-verbaal van bevindingenvan 19 september 2020 heeft verbalisant [verbalisant 1] onder meer het volgende gerelateerd [2] :
Op 19 september 2020 waren wij ter plaatse op de [adres ] te [woonplaats] . Ik zag dat een vrouw op haar buik lag op de grond. Ik zag dat de vrouw diverse touwen om haar nek had. Ik heb vervolgens de touwen om haar nek losgesneden. Ik zag dat de vrouw flinke striemen in haar nek had. De vrouw bleek later te zijn: [slachtoffer 1] geboren op [1992] .
2. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 19 september 2020 onder meer het volgende gerelateerd [3] :
Op 19 september 2020 hoorde ik de centralist zeggen dat deze melding plaatsvond op de [adres ] te [woonplaats] . Ik ben toen de woning in gegaan. Ik zag daar een lichaam van een vrouw liggen. Ik zag dat deze vrouw op haar buik lag. Ik zag dat er een touw zeer strak om haar nek was bevestigd. Ik zag dat er bloed op dit touw zat.
3. H.H. de Boer, arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, heeft op 13 oktober 2020 in
een pathologieonderzoekonder meer geschreven [4] :
Het overlijden van [slachtoffer 1] wordt verklaard door samendrukkend/omsnoerend
geweld op de hals (ligatuurstrangulatie), samendrukkend geweld op de neus en mond (smoren), of een combinatie hiervan. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken.
4. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 7 juli 2021 onder meer het volgende verklaard:
Op 19 september 2020 ben ik de woning op de [adres ] in [woonplaats] binnengegaan. [slachtoffer 1] en ik waren in de slaapkamer. Wij kregen ruzie en toen heb ik het touw om haar nek gedaan. Daarna ben ik naar mijn werk gegaan. Toen ik terugkwam, was zij dood.
Bewijsoverweging ten aanzien van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die het slachtoffer hebben aangetroffen, hebben gerelateerd dat het slachtoffer enkele zeer strak bevestigde touwen om haar nek had. Na het lossnijden van deze touwen was bloed op de touwen waarneembaar en bij het slachtoffer waren flinke striemen in haar nek zichtbaar. Uit het pathologieonderzoek volgt dat verwurging de doodsoorzaak is geweest. Verdachte heeft bekend dat hij het touw om de nek van het slachtoffer heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat er geen aanwijzingen zijn dat iemand anders dan verdachte of het slachtoffer in de nacht van 19 september 2020 in de woning aanwezig is geweest. Er moet worden geconcludeerd dat het verdachte is geweest die de touwen met aanzienlijke kracht heeft aangesnoerd en strak om de nek van het slachtoffer heeft laten zitten. Vervolgens heeft hij de woning verlaten.
Van de kant van de verdediging zijn deze feitelijkheden niet bestreden. De verdediging heeft betoogd dat verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer. Verdachte zou slechts de bedoeling hebben gehad om het slachtoffer stil te krijgen en hun ruzie te beëindigen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Dat wordt als volgt toegelicht.
Bij opzet gaat het om willen en weten. Ten aanzien van het weten stelt de rechtbank voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat een touw dat gedurende aanzienlijke tijd zeer strak om de nek zit, tot de dood zal leiden. Verdachte heeft dat dus ook geweten. Maar ondanks deze wetenschap heeft verdachte deze handelingen verricht en heeft hij het slachtoffer met het zeer strak aangetrokken touw om haar nek in de woning achtergelaten. Hieruit moet worden geconcludeerd dat verdachte de dood ook heeft gewild. Verdachte wist dat de dood een onvermijdelijk gevolg van zijn handelen zou zijn en hij heeft het toch gedaan. Onder deze omstandigheden is de conclusie dat verdachte opzet (in de zin van vol opzet) op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 primair
1. [slachtoffer 2] is op 19 september 2020 door de politie als slachtoffer gehoord en heeft, zoals blijkt uit het daarvan
opgemaakte proces-verbaal van verhoor slachtofferonder meer het volgende verklaard [5] :
Ik ben slachtoffer van een steekpartij die vanmorgen [de rechtbank begrijpt: 19 september 2020] heeft plaatsgevonden. De persoon die mij heeft gestoken ken ik als zijnde [slachtoffer 1] . Ik was in [woonplaats] . Ik zag in mijn ooghoek aan mijn rechterkant iemand staan en ik voelde op hetzelfde moment dat ik met iets scherps in mijn rechterzijkant van mijn buik werd gestoken. Ik pakte met mijn rechterhand de hand of pols van de stekende man vast om het mes af te pakken. Hierdoor werd ik in mijn rechterhand gesneden.
2. [A] , arts-assistent chirurgie, verbonden aan het Tergooi ziekenhuis Hilversum, heeft op 19 september 2020 in een
brief over [slachtoffer 2]onder meer geschreven [6] :
Betreft: [slachtoffer 2] ;
Geboortedatum: [1982] .
Bovengenoemde patiënt bezocht op 19-09-2020 de afdeling Spoedeisende hulp van Tergooi.
Conclusie: Steekwonden buik en hand.Aanvullend onderzoek: Diepste wond tot in de buikmusculatuur met hematoom aldaar.
3. Op 19 september 2020 is [getuige]
als getuigegehoord en heeft onder meer het volgende verklaard (zoals blijkt uit het van het verhoor opgemaakte
proces-verbaal) [7] :
Ik ben getuige van het steekincident dat heeft plaatsgevonden te Bussum. Op 19 september zag ik een man op een medebezorger inlopen. Ik zag dat de man een mes in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij steekbewegingen maakte naar de medebezorger. Ik zag dat deze steekbeweging terecht kwam bij zijn handen. Dit was vermoedelijk omdat hij zich probeerde te verweren. Vervolgens zag ik dat hij een steekbeweging maakte naar zijn buik. Ik zag hem dit nog een keer herhalen. In totaal is het mes ongeveer 10 centimeter lang waarvan het lemmet ongeveer 6 centimeter betrof.
5. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 7 juli 2021 onder meer het volgende verklaard:
Ik heb op 19 september 2020 in Bussum [slachtoffer 2] met een mes gestoken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 primair
Uit de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 19 september 2020 in Bussum met een mes in onder andere de buik van aangever heeft gestoken, waardoor aangever verwondingen aan zijn buik heeft opgelopen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet had op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Naar het oordeel van de rechtbank is er in ieder geval sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte. Daarvoor dient te worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van aangever als gevolg van zijn handelen zal intreden.
Daartoe wordt het volgende overwogen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de buikstreek - door de zich daar bevindende vitale organen - een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Verdachte heeft een mes gepakt en is daarmee op het slachtoffer ingelopen. Hij heeft vervolgens met kracht meermalen een stekende beweging in de richting van de buik van aangever gemaakt en hem daar daadwerkelijk geraakt. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit dodelijk letsel bewust heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. .
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hierna onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 19 september 2020 te Bussum, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft hij een touw om de nek van die [slachtoffer 1] gedaan, aangetrokken en aangetrokken gehouden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
feit 2 primair
op 19 september 2020 te Bussum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] meerdere malen met een mes in de buik heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
doodslag;
feit 2 primair:
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro Justitia-rapportages van drs. L.P.J. Röst, psychiater, en D. Martens-Knevel, GZ-psycholoog, volgt niet dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is derhalve strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van elf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en verdachte ter beschikking te stellen met verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GBV-maatregel) zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij een bewezenverklaring primair verzocht naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tevens een voorwaardelijke straf op te leggen. Hij heeft subsidiair bepleit verdachte ter beschikking te stellen met voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden).
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zijn partner [slachtoffer 1] , tevens de moeder van hun vier jonge kinderen, met fors geweld om het leven gebracht. Hij heeft bij het slachtoffer touwen om de nek bevestigd en deze touwen met kracht aangetrokken, als gevolg waarvan het slachtoffer (door verwurging) is komen te overlijden. Dit incident heeft zich afgespeeld in de woning van het slachtoffer, bij uitstek een omgeving waar zij zich veilig had moeten kunnen voelen.
Verdachte heeft door zijn handelen het meest fundamentele recht van zijn partner, het recht om te leven, ontnomen. Het slachtoffer was op dat moment slechts 28 jaar oud en had nog een heel leven voor zich. Daarnaast heeft hij er voor gezorgd dat hun vier kinderen van respectievelijk anderhalf, vier, zes en acht jaar oud de rest van hun leven zonder hun moeder moeten leiden en dat in de wetenschap dat nota bene hun eigen vader hun moeder van het leven heeft beroofd. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen zijn kinderen, maar ook andere naasten, een groot en onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht.
Verdachte heeft het slachtoffer in haar woning achtergelaten en is op zijn bromfiets naar zijn werk gereden. Hij heeft daar zonder noemenswaardige reden zijn collega, de heer [slachtoffer 2] , meermalen met een mes in diens lichaam gestoken. Verdachte heeft daardoor op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en had met zijn handelen het slachtoffer kunnen doden. Dat dit uiteindelijk niet is gebeurd, komt niet door verdachte, maar doordat het slachtoffer de messteken enigszins heeft kunnen afweren. Het slachtoffer heeft echter wel steekverwondingen in zijn buik en aan zijn hand opgelopen. Het moet voor het slachtoffer een zeer angstige ervaring zijn geweest. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Dergelijke strafbare feiten zorgen daarnaast in de maatschappij voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid, temeer nu dit heeft plaatsgevonden in een bedrijfsruimte waar meerdere getuigen aanwezig waren.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 16 november 2020, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit;
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 20 februari 2021, opgemaakt door D. Martens-Kevel, GZ-psycholoog (hierna: de psycholoog);
  • een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 26 februari 2021, opgesteld door drs. L.P.J. Röst, psychiater (hierna: de psychiater);
  • een reclasseringsadvies van 17 juni 2021, opgesteld door dhr. M.C.J. Kroese, reclasseringswerker.
De psychiater komt in zijn rapport van 26 februari 2021 tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking. Op basis van het onderzoek kan niet worden gesproken van een persoonlijkheidsstoornis. De psycholoog concludeert in het rapport van 20 februari 2021 dat verdachte ernstig verstandelijk beperkt is. In het verlengde hiervan zijn ook de copingvaardigheden en zijn vaardigheden om emoties op adequate wijze te reguleren gebrekkig ontwikkeld. Verdachte heeft weinig zicht op de gevolgen van zijn gedrag en heeft daarnaast beperkte empathische vermogens.
Volgens de psycholoog en de psychiater was deze verstandelijke beperking ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig. De psychiater beschrijft dat verdachte als gevolg van zijn verstandelijke beperking beperkt belastbaar is en over een beperkt arsenaal aan copingvaardigheden beschikt. De ten laste gelegde feiten vonden plaats op een moment waarop verdachte in zijn beleving volledig machteloos moest accepteren dat zijn kinderen bij hem en zijn vrouw werden weggenomen. Verdachte raakte op 19 september 2020 overspoeld met emoties die hij onvoldoende kon beheersen. De psycholoog beschrijft in het rapport dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten niet in staat was oplopende spanningen en emoties op een adequate manier te reguleren. Hij voelde zich gefrustreerd en onmachtig omdat het hem niet lukte zijn uithuisgeplaatste kinderen weer terug naar huis te brengen. Verdachte beschikt volgens de psycholoog over beperkte cognitieve vaardigheden, copingvaardigheden en emotieregulatie om anders te reageren in een situatie waarin hij zich zo gespannen en boos voelt.
Zowel de psycholoog als de psychiater hebben in de rapporten geadviseerd om bij een bewezenverklaring de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De psychiater schat de algehele kans op recidive als laag in. In de toekomst valt echter wel te verwachten dat zich omstandigheden kunnen voordoen, met name rondom de kinderen, die risicoverhogend kunnen zijn. De psycholoog schat het recidiverisico als laag tot matig in. Indien verdachte op de korte termijn in het dagelijks leven van zijn kinderen nog geen vaderrol vervult, wordt het risico als laag ingeschat. Wanneer hij in de toekomst een nieuwe relatie krijgt en de spanningen in de relatie zouden oplopen, of indien hij een vaderrol voor zijn kinderen zal vervullen, wordt het risico als matig ingeschat.
Zowel de psycholoog als de psychiater concluderen dat klinische behandeling niet als bijdragend wordt gezien en mogelijk zelfs nadelig zou kunnen uitwerken. Verdachte heeft geen intrinsieke behandelmotivatie en de cognitieve vermogens van verdachte zijn beperkt en weinig veranderbaar. Verder brengt klinische behandeling het risico met zich dat verdachte zich mogelijk vanuit onbegrip kan verzetten, waardoor hij tot volledige passiviteit vervalt of waardoor hij potentieel schadelijk gedrag aanleert van medepatiënten. De maatregel tbs met dwangverpleging wordt om die reden niet als passend gezien. Hij zal echter moeten leren anders om te gaan met zijn emoties en adequate copingvaardigheden moeten aanleren. De psychiater en de psycholoog adviseren om aan verdachte de maatregel tbs met voorwaarden op te leggen.
Uit het reclasseringsrapport van 17 juni 2021 blijkt dat de reclassering het recidiverisico als gemiddeld inschat. De reclassering concludeert dat verdachte maar één doel heeft: het terugkrijgen van zijn kinderen. Andere prioriteiten, zoals het volgen van een ambulante behandeling, lijken voor verdachte van ondergeschikt belang. Deze eenzijdige visie van verdachte maakt dat sprake is van een contra-indicatie voor tbs met voorwaarden. De reclassering adviseert uiteindelijk – met enige terughoudendheid – wel positief ten aanzien van het opleggen van een tbs met voorwaarden.
De rechtbank volgt de psychiater en de psycholoog in hun hierboven genoemde conclusie dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een verstandelijke beperking en verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
Tbs met voorwaarden, tbs met dwangverpleging en/of een voorwaardelijk strafdeel?
Zowel de psycholoog, de psychiater, als de reclassering hebben geadviseerd tot oplegging van tbs met voorwaarden. De rechtbank acht het opleggen van een tbs met voorwaarden in de onderhavige zaak echter niet passend, gelet op het feit dat op grond van artikel 38 lid 3 Sr maximaal een gevangenisstraf van vijf jaren aan de oplegging van een tbs met voorwaarden kan worden gekoppeld. Naar het oordeel van de rechtbank zou een dergelijke straf geen recht doen aan de ernst van de feiten en het leed dat verdachte heeft veroorzaakt. De rechtbank acht daarnaast en om dezelfde reden, anders dan de raadsman heeft betoogd, het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel evenmin passend, omdat in dat geval het onvoorwaardelijke strafgedeelte op grond van artikel 14a, tweede lid, Sr, ten hoogste een gevangenisstraf van vier jaren kan zijn.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan verdachte de maatregel van een tbs met dwangverpleging, zoals door de officier van justitie is gevorderd, dient te worden opgelegd. Hoewel een bewezen verklaarde doodslag en poging tot doodslag in beginsel kunnen leiden tot oplegging van een zodanige maatregel, beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend.
De rechtbank ziet in de inhoud van de rapporten en hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting naar voren is gebracht geen aanleiding tot oplegging van deze maatregel. Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 16 november 2020 volgt dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld. Op basis van de onderzoeken van de psychater en de psycholoog kan niet worden geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van enige psychiatrische voorgeschiedenis of een persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld geen aanwijzingen dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan onder invloed van verdovende middelen. Doordat verdachte een verstandelijke beperking heeft, bestaat bij oplegging van tbs met dwangverpleging volgens de psycholoog en de psychiater zelfs juist de kans dat verdachte institutionaliseert, omdat hij zich mogelijk vanuit onbegrip kan verzetten. Hierdoor kan hij tot volledige passiviteit vervallen of potentieel schadelijk gedrag van medepatiënten aanleren. Het opleggen van een tbs met dwangverpleging is daarom volgens de deskundigen contra-geïndiceerd. De rechtbank overweegt daarnaast, in het kader van het gevaarscriterium, dat de psycholoog en de psychiater het risico op recidive op laag of matig hebben ingeschat en de reclassering heeft geconcludeerd dat sprake is van een gemiddeld recidiverisico. Hierbij wordt het recidiverisico pas ingeschat als matig tot gemiddeld indien verdachte in de toekomst mogelijk weer een vaderrol voor zijn kinderen zal vervullen. Deze (eventueel) risicoverhogende omstandigheid zal zich, gelet op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de rechtbank zal opleggen, de komende tijd niet voordoen. Bovendien kan in deze omstandigheid worden voorzien door de op te leggen maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. Gelet op al deze factoren en omstandigheden oordeelt de rechtbank oplegging van de maatregel van tbs met verpleging evenmin passend en geboden.
De rechtbank zal dus geen tbs maatregel of voorwaardelijk strafdeel opleggen.
De op te leggen straf
Gelet op alle voornoemde afwegingen zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank doet een gevangenisstraf van deze duur – ook gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd en de specifieke omstandigheden van dit geval – recht aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten door verdachte zijn begaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (GBV-maatregel)
De rechtbank overweegt dat, indien de spanning- en emotieregulatie van verdachte wegens de aanhoudende situatie rondom zijn kinderen op de proef gesteld zal worden, het recidiverisico volgens de deskundigen evenredig zal toenemen. Voornoemde spanningen zullen met name kunnen ontstaan op het moment dat verdachte na zijn detentieperiode mogelijk weer een vaderrol voor zijn kinderen zal vervullen. Er zijn nu weinig beschermende factoren aanwezig waar verdachte op kan bouwen of die hem kunnen ondersteunen. Daarnaast beschikt verdachte over gebrekkig ontwikkelde copingvaardigheden en is hij onvoldoende in staat zijn emoties op adequate wijze te reguleren.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het recidiverisico is overwogen, het creëren van een mogelijkheid om verdachte, ook na de voorwaardelijke invrijheidsstelling, langdurig onder toezicht te stellen noodzakelijk is om het recidiverisico in de toekomst op een aanvaardbaar niveau te houden. De rechtbank stelt verder vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een GBV-maatregel is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de GBV-maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie bij beëindiging van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.

9.BENADEELDE PARTIJEN [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4]

[benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] , hebben zich door tussenkomst van hun bijzonder curator mr. M. van Harskamp als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen elk een bedrag van € 20.000,00. Dit bedrag bestaat uit affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde schadevergoedingen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partijen in de vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat hij de vorderingen tot schadevergoeding pas bij aanvang van de behandeling van de strafzaak op 7 juli 2021 heeft ontvangen, waardoor hem onvoldoende voorbereidingstijd is geboden. Hij heeft subsidiair bepleit dat het toewijzen van de schadebedragen onwenselijk is, omdat dit mogelijk nadelige gevolgen zal hebben voor de relatie tussen verdachte en de kinderen. De vorderingen zijn nu ingediend door de bijzonder curator, terwijl de nabestaanden op een later moment zelfstandig kunnen kiezen of zij de vorderingen tot schadevergoeding bij de civiele rechter wensen in te dienen. Verdachte heeft bovendien geen draagkracht en kan de eventueel toegewezen vorderingen tot schadevergoeding daarom niet betalen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie de vorderingen tot schadevergoeding op 2 juli 2021 aan de systemen heeft toegevoegd. De op schrift gestelde exemplaren zijn daarnaast in het begin van het onderzoek ter zitting, dat een groot deel van de verdere dag in beslag nam, aan de raadsman ter hand gesteld. Het betreffen vier nagenoeg identieke vorderingen, die conform het Besluit vergoeding affectieschade zijn vastgesteld op een standaardvergoeding van € 20.000,00. De raadsman heeft aangegeven bekend te zijn met voornoemd Besluit. Tijdens de behandeling ter terechtzitting is, naast de gebruikelijke pauzes, aan de raadsman ook expliciet gelegenheid geboden de vorderingen tot schadevergoeding nader te bestuderen en met verdachte te bespreken. De raadsman heeft deze gelegenheid echter niet willen benutten. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de aard van de vorderingen, de raadsman voldoende gelegenheid heeft gehad zich op die vorderingen voor te bereiden. De bijzonder curator is bevoegd tot het vertegenwoordigen van de minderjarigen in rechte en wordt geacht daarbij steeds de belangen van de minderjarigen te behartigen. De rechtbank zal zich om die redenen inhoudelijk over de vorderingen tot schadevergoeding uitlaten. Het beroep op niet-ontvankelijkheid wordt afgewezen.
Affectieschade
De rechtbank stelt voorop dat het invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer bij alle nabestaanden veel pijn en verdriet teweegbrengt. Het vorderen van affectieschade is vanaf 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen.
Vaststaat dat [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , kinderen van het slachtoffer [slachtoffer 1] , als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade (conform het Besluit vergoeding affectieschade) op € 20.000,- per persoon, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 september 2020. De vorderingen zullen daarom worden toegewezen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag telkens van € 20.000,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting (ten aanzien van iedere partij) worden aangevuld met (gelet op de familierechtelijke verhoudingen tussen verdachte en de nabestaanden) 14 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 2]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.035,40. Dit bedrag bestaat voor € 535,40 uit materiële schade en voor € 2.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij acht de vordering redelijk en voldoende onderbouwd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De gestelde materiële en immateriële schade ten bedrage van € 3.035,40 is door de benadeelde partij onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op € 152,00 wegens de eigen bijdrage voor de Raad voor Rechtsbijstand.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.035,40 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 40 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38z, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit (moord) niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (doodslag) en het onder feit 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging maatregel
-legt aan verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag van € 20.000,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 20.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 14 (veertien) dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag van € 20.000,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 20.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 14 (veertien) dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag van € 20.000,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat € 20.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 14 (veertien) dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 4] van het toegewezen bedrag van € 20.000,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat € 20.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 14 (veertien) dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag van € 3.035,40, bestaande voor een bedrag van € 535,40 uit materiële schade en voor een bedrag van € 2.500,00 uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 152,00.
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 3.035,40 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 40 (veertig) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mr. H.J. Bos en mr. I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juli 2021.
Mr. Ludwig is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 september 2020 te Bussum, [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte,
- een touw om de hals/nek van die [slachtoffer 1] gedaan/gewikkeld en/of aangetrokken en/of aangetrokken gehouden en/of
- samendrukkend geweld op de neus en/of de mond van die [slachtoffer 1] toegepast, althans de ademhaling van die [slachtoffer 1] gedurende enige tijd belet en/of belemmerd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2
hij op of omstreeks 19 september 2020 te Bussum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp (steek)voorwerp in de buik, althans het (boven)lichaam heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 september 2020 te Bussum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp (steek)voorwerp in de buik, althans het (boven)lichaam heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 september 2020, genummerd MD1R020053 (onderzoek 14NIJVER), opgemaakt door politie Midden-Nederland, genummerd 1 tot en met 689. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 32 en 33.
3.Pagina’s 37 tot en met 39.
4.Pagina’s 321 tot en met 332.
5.Pagina’s 13 en 14.
6.Pagina’s 298-299.
7.Pagina’s 25 en 26.