ECLI:NL:RBMNE:2021:3269
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van een hoekwoning in Utrecht, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van € 539.000,- voor het kalenderjaar 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat andere vergelijkbare woningen in de buurt lager waren gewaardeerd. De heffingsambtenaar had in zijn beschikking van 29 februari 2020 de WOZ-waarde vastgesteld en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 4 juni 2020.
De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2021 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de heffingsambtenaar zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de waarde in het economisch verkeer moet worden vastgesteld, en dat de heffingsambtenaar moet aantonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de vergelijkingsobjecten beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. Eiser had aangevoerd dat de geselecteerde vergelijkingsobjecten niet goed vergelijkbaar waren, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat het beroep ongegrond is. Eiser kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman en is openbaar uitgesproken op 20 juli 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.