ECLI:NL:RBMNE:2021:3260

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
16/204727-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel; veroordeling voor verkeersdelicten en bedreiging met een mes

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 8 augustus 2020 betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een wielrenster, [slachtoffer 1], ernstig letsel opliep. De verdachte zat achterop een scooter die de wielrenster inhaalde. Tijdens deze inhaalactie kwam het tot contact tussen de voet van de verdachte en de wielrenster, waardoor zij ten val kwam. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor opzet van de verdachte om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan de wielrenster, en heeft hem vrijgesproken van de tenlastelegging van opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet doelbewust een trappende beweging had gemaakt richting de wielrenster.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor het veroorzaken van gevaar op de weg en het doorrijden na een verkeersongeval, op basis van zijn gedrag achterop de scooter. Daarnaast werd hij veroordeeld voor bedreiging van zijn vader met een mes en het voorhanden hebben van verboden wapens, waaronder een boksbeugel en pepperspray. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 100 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en stelde bijzondere voorwaarden aan de verdachte, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/204727-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2003] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. F. Rethmeier en van hetgeen verdachte en mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens het slachtoffer [slachtoffer 1] door haar echtgenoot, [A] , op die zitting naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Onder 1
primair:zich op 8 augustus 2020 te Renswoude heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] ;
subsidiairis dit feit ten laste gelegd als mishandeling van [slachtoffer 1] , terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiairis dit feit ten laste gelegd als overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerwet 1994;
Onder 2
zich op 8 augustus 2020 te Renswoude heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994; (doorrijden na aanrijding)
Onder 3
zich op 4 juli 2020 te Woudenberg heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van
[slachtoffer 2] ;
Onder 4
op 4 juli 2020 te Woudenberg een boksbeugel voorhanden heeft gehad;
Onder 5
op 4 juli 2020 te Woudenberg twee busjes traangas voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.BEWIJSOVERWEGINGEN

4.1
Inleiding
Aan verdachte zijn vijf feiten ten laste gelegd. Het zwaartepunt ligt daarbij qua ernst van de verdenking en de gevolgen die het heeft gehad op het eerste tenlastegelegde feit. Ten aanzien van dat feit stelt de rechtbank het volgende voorop.
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 8 augustus 2020 zat verdachte achterop een scooter die werd bestuurd door [B] . Ze reden vanuit Scherpenzeel in de richting van Renswoude op het fietspad van de Utrechtseweg. Op dat fietspad reed ook [slachtoffer 1] op haar racefiets. Toen zij door de scooter waar verdachte achterop zat werd ingehaald, is er contact geweest tussen de voet van verdachte en de racefiets of het lichaam van [slachtoffer 1] . Hierdoor is zij ten val gekomen en heeft zij zeer ernstig letsel opgelopen, met nog altijd zeer ingrijpende gevolgen voor haarzelf en haar naasten.
Het draait in deze zaak met name om de vraag of verdachte opzettelijk een trappende beweging heeft gemaakt tegen de fiets of het lichaam van [slachtoffer 1] . Als dat wettig en overtuigend kan worden bewezen, dan zal de rechtbank moeten beslissen of die handeling van verdachte kan worden gekwalificeerd als het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 1, primair), of als een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (feit 1 subsidiair). Komt het opzet niet vast te staan, dan zal beoordeeld moeten worden of sprake is van een overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet (gevaarzetting op de openbare weg).
Ten aanzien van de overige feiten (feiten 2 t/m 5) zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en het onder 2 t/m 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van het feit 1 primair ten laste gelegde acht de officier te bewijzen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] , gelet op de verklaring van de getuige [getuige] , die kort gezegd inhoudt dat verdachte de wielrenster een trap heeft gegeven.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van zowel het onder 1 primair als het onder 1 subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Een veroordeling terzake het primair of subsidiair ten laste gelegde impliceert opzet bij verdachte op het schoppen of trappen tegen de fiets van het slachtoffer. Verdachte ontkent dat hij opzettelijk tegen de fiets heeft getrapt. Het enkele bewijs voor de opzet van deze handeling berust op de verklaring van getuige [getuige] . Deze getuige heeft verklaard dat hij gezien heeft dat verdachte zijn been in één keer naar rechts schopte tegen de fiets van die mevrouw aan, waardoor zij ten val kwam. Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer kon rijden omdat hij te veel gedronken had en dat hij bij [B] achterop de scooter is gestapt. Ook bevestigt verdachte dat hij onderweg rare capriolen uithaalde op de scooter en dat [B] moeite had om recht te blijven rijden. Op de scooter probeerde verdachte in een amazonezit van links naar rechts te geraken. Daarbij voelde verdachte een veeg, een schamp aan zijn rechterteen. Toen verdachte vervolgens omkeek, zag hij een fietser slingeren en vallen. Gelet op deze verklaring van verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte gedurende de rit gevaarlijke capriolen heeft uitgehaald, maar niet dat verdachte bewust een trap heeft gegeven.
De verklaring van de getuige [getuige] is een interpretatie van een beweging die verdachte heeft gemaakt; kennelijk heeft [getuige] dat opgevat als een schop. De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat verdachte nooit de intentie heeft gehad om te schoppen.
Subsidiair, indien de rechtbank wel van oordeel is dat bewezen kan worden dat verdachte getrapt of geschopt heeft, stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte zich niet bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat mevrouw [slachtoffer 1] hierdoor zwaar lichamelijk letsel kon bekomen. De gedragingen van verdachte waren naar hun aard niet gericht tegen een of meer personen. Het gedrag van verdachte was impulsief; hij was aan het klieren op de scooter en niet met het verkeer bezig. Verdachte heeft risico’s genomen zonder de gevolgen daarvan op dat moment te overzien. Hoe ernstig en onverantwoord dit gedrag ook is geweest, uit de omstandigheden kan niet worden afgeleid dat verdachte zich ervan bewust is geweest dat dit handelen zwaar dan wel enig lichamelijk letsel had kunnen veroorzaken. Ook om deze reden verzoekt de verdediging om verdachte ten aanzien van deze ten laste gelegde feiten vrij te spreken.
Met betrekking tot het onder feit 1 meer subsidiair en het onder feit 2 t/m 5 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1, primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1, primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (1, primair) of mishandeling, terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad (1, subsidiair) zal moeten vaststaan dat bij verdachte sprake is geweest van opzet. De rechtbank stelt hierbij voorop dat niet is gebleken dat verdachte het zuivere, volle opzet had om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel om haar te mishandelen. De volgende vraag is dan of sprake is van opzet in voorwaardelijke zin. Hiervan is sprake als verdachte door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen) dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen of dat hij haar door zijn handelingen zou mishandelen. De rechtbank is van oordeel dat ook hier geen sprake van is, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een doelbewuste, trappende beweging heeft gemaakt in de richting van de fiets of het lichaam van [slachtoffer 1] . Dit zal hierna worden toegelicht.
De enige getuige die heeft verklaard dat verdachte een trappende beweging maakte tijdens de inhaalmanoeuvre, is getuige [getuige] . Hij reed op dat moment met zijn scooter achter de scooter waarop verdachte zat, en heeft verklaard dat hij zag dat verdachte zijn been in één keer naar rechts tegen de fiets of het been van [slachtoffer 1] aan schopte.
Verdachte heeft hierover iets anders verklaard. Hij heeft verklaard dat hij een het klieren was achterop de scooter en dat hij, kort voor het moment dat hij met het slachtoffer in aanraking kwam, een soort van amazonezit uitprobeerde. Hiermee bedoelde verdachte dat hij probeerde om twee voeten aan één kant te zetten; verdachte wilde zijn linkerbeen naar de rechterkant van de scooter krijgen. Verdachte had op een gegeven moment zijn been halverwege, met zijn knie tegen [B] aan. Verdachte had zijn rechterbeen toen half omhoog, om te voorkomen dat hij van de scooter zou vallen; verdachte hing wat naar links en probeerde rechtop te komen door zijn (rechter)been omhoog te doen. Op dat moment voelde verdachte iets alsof hij een takje aanraakte. Verdachte had niet gezien dat zij op dat moment een wielrenster passeerden.
Gelet op hetgeen aan het incident vooraf is gegaan, kan de verklaring die verdachte heeft gegeven niet worden uitgesloten, of als zeer onaannemelijk terzijde worden geschoven. Uit de getuigenverklaringen blijkt namelijk dat verdachte samen met [getuige] , [C] (die bij [getuige] achterop zat) en [D] onderweg was richting Scherpenzeel. Tijdens deze rit werd tussen (de passagiers van) de twee scooters onderling geklierd. Verdachte was onder invloed van alcohol en haalde onverantwoorde capriolen uit achterop de scooter, terwijl de scooters gevaarlijk en met een veel te hoge snelheid reden. Gelet op deze omstandigheden is het denkbaar dat verdachte niet bewust een trappende beweging heeft gemaakt, maar zijn rechterbeen (te ver) uit heeft gestoken. Niet met als doel om [slachtoffer 1] te raken, maar om beide benen/voeten aan een kant van de scooter te krijgen. Omdat [getuige] de enige getuige is die spreekt van een trappende beweging, is niet uit te sluiten dat [getuige] de beweging zoals verdachte die heeft beschreven heeft waargenomen, maar anders heeft geïnterpreteerd, namelijk als een doelbewuste trap of een schop in de richting van [slachtoffer 1] .
De rechtbank heeft weliswaar twijfels bij de verklaring van verdachte over hoe het is gegaan, maar dat is onvoldoende om zijn lezing ter zijde te schuiven.
De rechtbank vindt aldus alleen de getuigenverklaring van [getuige] onvoldoende om vast te stellen of verdachte bewust een trappende beweging heeft gemaakt tegen het lichaam of de racefiets van [slachtoffer 1] . Ander bewijs hiervoor ontbreekt. De ernst van het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen maakt dit – zonder daarmee ook maar iets af te doen aan de ernst ervan – niet anders. Verdachte heeft [slachtoffer 1] of haar fiets immers wel geraakt, waardoor zij is gevallen. Fietsers zijn kwetsbare weggebruikers en kunnen - zelfs bij een eenzijdig ongeval - zeer ernstig letsel oplopen bij een val. Dat geldt temeer voor racefietsers, die doorgaans op een lichtere fiets en met een hogere snelheid rijden. De rechtbank vindt daarom niet dat uit het letsel van [slachtoffer 1] kan worden afgeleid dat verdachte opzettelijk getrapt heeft.
Hoewel verdachte zeer gevaarzettend heeft gehandeld, waardoor een aanmerkelijke kans is ontstaan dat [slachtoffer 1] ernstig letsel zou oplopen, en die kans zich helaas heeft verwezenlijkt, is gelet op het voorgaande dus niet komen vast te staan dat verdachte bewust een trappende beweging heeft gemaakt, en deze kans dus willens en wetens heeft aanvaard.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair dan wel aan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.

5.GEBRUIKTE BEWIJSMIDDELEN

Ten aanzien van het onder 1, meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet heeft ontkent dat hij met zijn gedrag achterop de scooter het verkeer heeft gehinderd en in ernstige mate gevaar op de weg heeft veroorzaakt, met een zeer ernstig verkeersongeval tot gevolg. De raadsman heeft ten aanzien van dit feit ook geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank acht de meer subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal ten aanzien van dit feit volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. Dat het klooien achterop een scooter, zeker gelet op de snelheid waarmee is gereden, gevaar zettend is, behoeft geen nadere motvering.
Ten aanzien van het onder 2, onder 3, onder 4 en onder 5 ten laste gelegde
De officier van justitie acht deze ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Verdachte heeft deze ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft ten aanzien van de feiten geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal ook ten aanzien van deze feiten volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen:
  • een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever [A] van 11 augustus 2020, documentcode 20200811.1300.2123, onderzoek 4GZ20Koga, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 19-20;
  • een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [D] van 10 augustus 2020, genummerd 2020256077, onderzoek 4GZ20Koga, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 47-49;
- een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 9 augustus 2020, genummerd 2020256077, onderzoek 4GZ20Koga, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 59-60;
(feit 1 meer subsidiair en feit 2)
- een schriftelijk bescheid, inhoudende een geneeskundige verklaring van 11 augustus 2020, opgesteld door [arts] , arts; (
feit 2)
- een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 5 juli 2020, genummerd PL0900-2020213577-4, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 5-6;
(feit 3)
- een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2020, genummerd PL0900-2020213577-8, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 11-14;
(feit 4 en feit 5)
- een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2020, genummerd PL0900-2020213577-11, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 24-26;
(feit 4)
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (categorisering wapens) van 10 december 2020, genummerd PL0900-2020213577-24, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 60-63;
(feit 5)
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 6 juli 2021 (
feit 1 meer subsidiair en de feiten 2, 3, 4 en 5).

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Onder 1, meer subsidiair
op 8 augustus 2020 te Renswoude als verkeersdeelnemer, namelijk zittend achterop een scooter, met hoge snelheid rijdende op de Utrechtseweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft geprobeerd om met twee benen aan een kant van de scooter te gaan zitten en heeft vervolgens in die beweging met zijn been een uitstekende beweging gemaakt waardoor een persoon, te weten [slachtoffer 1] of de racefiets van die [slachtoffer 1] , werd geraakt, terwijl die [slachtoffer 1] op de racefiets reed, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
Onder 2
als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Renswoude aan de Utrechtseweg, op 8 augustus 2020 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [slachtoffer 1] , letsel was toegebracht;
Onder 3
op 4 juli 2020 te Woudenberg [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik steek je overhoop” en “ik laat je neerschieten” en daarbij een mes te tonen en stekende bewegingen te maken met dat mes richting die [slachtoffer 2] ;
Onder 4
Op 4 juli 2020 te Woudenberg een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
Onder 5
Op 4 juli 2020 te Woudenberg, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten twee gasbusjes traangas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met weerloos makende, traan verwekkende en soortgelijke stoffen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Onder 1, meer subsidiair
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Onder 2
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Onder 3
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Onder 4
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Onder 5
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie onder 1, primair, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 153 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE).
- een taakstraf van 150 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte is een inmiddels achttienjarige jongeman, met een blanco strafblad en een beladen voorgeschiedenis. Uit de omtrent verdachte opgemaakte rapportages komt naar voren dat er zorgen bestaan en dat verdachte vastloopt op diverse leefgebieden. Gebleken is dat verdachte door zijn impulsiviteit in de problemen komt. Verdachte heeft baat bij structuur en regelmaat en het is van belang dat hij hierin ondersteund wordt. De raadsman verzoekt aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest en een voorwaardelijk strafdeel met de algemene en bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de Rvdk en SAVE. Verdachte verzet zich ook niet tegen het uitvoeren van een werkstraf, zoals geëist door de officier van justitie.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 8 augustus 2020 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 en artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet. Achterop een scooter zittend heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt, nu hierdoor [slachtoffer 1] ten val is gekomen en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat de gevolgen voor haar gezin en familie zeer groot zijn blijkt uit de zeer indringende en indrukwekkende verklaring die de echtgenoot van [slachtoffer 1] ter terechtzitting heeft voorgedragen.
Ook al heeft verdachte de gevolgen van zijn handelen niet gewild, feit is dat door zijn toedoen [slachtoffer 1] zeer ernstig letsel heeft opgelopen en tot op de dag van vandaag volledig afhankelijk is van de zorg van anderen en er grote onzekerheid bestaat over haar herstel in de toekomst. Verdachte zal moeten leven met deze ernstige gevolgen van zijn handelen en het leed dat hij hierdoor veroorzaakt heeft. Ter zitting is ook gebleken dat verdachte zich hiervan bewust is en door is geraakt.
Daarnaast heeft verdachte zich op 4 juli 2020 schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn vader met een mes en heeft verdachte verboden wapens, te weten een boksbeugel en twee busjes traangas, voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Ten aanzien van de bedreiging van zijn vader met het mes weegt de rechtbank wel mee dat de band met de vader inmiddels is hersteld en vader zijn aangifte had willen intrekken.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 2 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. De rechtbank weegt dit in het voordeel noch in het nadeel van verdachte mee;
- een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 19 oktober 2020, opgesteld door drs. A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog;
- een advies uitgebreid onderzoek van de RvdK van 29 juni 2021, opgesteld door F.J. Lantain , raadsonderzoeker;
- een evaluatie SAVE rapportage van 18 juni 2021, opgesteld door A. Majdoub, medewerker SAVE.
Pro justitia rapportage
Uit de hiervoor genoemde rapportage Pro Justitia is gebleken dat er bij verdachte sprake is van ADHD, hechtingsproblematiek, middelengebruik en een disharmonisch intelligentieprofiel. De verschillende diagnoses en het alcoholgebruik hebben een versterkende werking op elkaar. Het alcoholgebruik van verdachte op de avond van het ten laste gelegde feit (
de rechtbank begrijpt: op 8 augustus 2020)heeft het impulsieve en roekeloze gedrag van verdachte, dat past bij de ADHD en hechtingsproblematiek, versterkt. Door het trage werkgeheugen van verdachte is het voor hem moeilijk in het moment na te denken en beslissingen te maken, waardoor dit niet als remming geldt van het impulsieve gedrag.
Gezien de doorwerking van de problematiek van verdachte op zijn handelen en gedrag op de avond van het plegen van het ten laste gelegde feit wordt geadviseerd hem het feit in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank onderschrijft de overwegingen en conclusies van de deskundige en neemt deze
over. Hoewel het rapport betrekking heeft op de gebeurtenis van 8 augustus 2020, acht de
rechtbank het rapport ook van toepassing op de andere ten laste gelegde feiten. Deze feiten
hebben namelijk relatief kort voor de gebeurtenis van 8 augustus plaatsgevonden (4 juli
2020) plaatsgevonden. De rechtbank acht het aannemelijk dat de door de
deskundige geconstateerde problematiek van verdachte toen op gelijke wijze zijn handelen
en gedrag heeft beïnvloed. De rechtbank zal dan ook alle bewezen verklaarde feiten in
verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Uit genoemd onderzoek blijkt verder dat, hoewel er beschermende factoren gevonden zijn,
de kans op recidive desondanks als hoog wordt ingeschat. De belangrijkste risicofactor die
bijdraagt aan een hoge kans op recidive komt voort uit het impulsieve, roekeloze gedrag van
verdachte. Dit gedrag speelt nog meer als hij onder invloed is van middelen, zoals alcohol.
Verdachte bagatelliseert de invloed van alcohol op zijn impulsiviteit en gedrag. Verdachte is
gebaat bij behandeling bij een forensische instelling gericht op het vergroten van inzicht in
zichzelf en de risicofactoren die hij met zich meedraagt. Als hij meer zicht heeft op
risicovolle situaties en risicovol gedrag wordt gedacht dat hij iets meer controle kan krijgen
over zichzelf en bewuster kan kiezen bepaalde situaties te vermijden of te voorkomen.
Hierbij wordt ook gedacht aan het vergroten van het inzicht bij verdachte, dat het gebruik
van alcohol zijn impulsiviteit/roekeloosheid versterkt. Controle op middelengebruik (zowel
alcohol als drugs) is dan ook nodig. Voorts is het vormgeven en behouden van een adequate
dagbesteding van belang. Verder wordt gedacht dat verdachte gebaat is bij behandeling
gericht op verwerking van meegemaakte traumatische gebeurtenissen in het verleden. De
geadviseerde begeleiding en behandeling kunnen geboden worden als bijzondere
voorwaarden bij een jeugdreclasseringsmaatregel.
Advies Raad voor de Kinderbescherming
Ook in het advies van de RvdK wordt opgemerkt dat verdachte een kwetsbare en
beïnvloedbare jongen is die weinig zelfinzicht heeft. Daarbij kan hij niet altijd goed de
gevolgen van zijn gedrag overzien.
Het is positief dat thuis geen problemen (meer) worden ervaren met verdachte en dat
verdachte vier dagen in de week werkt waarvoor hij zich volledig inzet. Daarnaast heeft hij
afstand genomen van vrienden die veel drank en drugs gebruikten en is hijzelf ook gestopt
met het gebruiken van drugs. Ook werkt verdachte over het algemeen goed mee aan
de afspraken vanuit de jeugdreclassering en Reinaerde. Wel heeft hij hierbij veel aansturing
nodig.
Uit onderhavig onderzoek komen er echter ook veel risicofactoren naar voren. Om de kans
op herhaling terug te dringen, is het naar mening van de RvdK van belang dat verdachte op
de diverse leefgebieden begeleiding krijgt en blijft houden. De RvdK vindt een
jeugdreclasseringsbegeleiding in de vorm van Toezicht en Begeleiding (waarvan 12
maanden ITB Harde Kern) passend. Dit omdat er op dit moment nog op verschillende
leefgebieden zorgen zijn en te zien is dat verdachte gebaat is bij veel duidelijkheid en
structuur. De RvdK adviseert de jeugdreclasseringsmaatregel (ITB Harde Kern) met als
bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan de hulpverlening vanuit Reinaerde of
soortgelijke instelling, meewerkt aan het hebben van een zinvolle dagbesteding in de vorm
van werk/school/stage en meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het
middelengebruik te beheersen.
Advies Save
Ter terechtzitting heeft A. Majdoub, medewerker SAVE, als getuige-deskundige aanvullend verklaard dat verdachte aanvankelijk erg somber was, op de rand van depressief, dit naar aanleiding van het ongeval met mevrouw [slachtoffer 1] . De eind januari 2021 gestarte behandeling bij Reinaerde lijkt goed aan te slaan. Verdachte haalt positieve energie uit zijn leerwerktraject, wat heeft bijgedragen aan zijn herstel. Wel blijft een punt van zorg dat verdachte heel erg impulsief is en geen gevaar ziet. Verdachte weet ergens wel degelijk dat hij behandeling nodig heeft, maar heeft moeite om dat uit te spreken. Hoewel de therapeut van Reinaerde wel een vooruitgang ziet, gaat het op school niet altijd even goed. Verdachte heeft nog een lange weg te gaan waar het gaat om het serieuzer omgaan met afspraken. Een ITB Harde Kern wordt daarom absoluut noodzakelijk geacht. Verdachte denkt te gemakkelijk over situaties en als er geen controle op hem is, doet hij het op zijn eigen manier. Ook is verdachte erg vatbaar voor foute vrienden en gebruik van alcohol en drugs. Een contactverbod met [B] , [getuige] en [C] is dan ook geïndiceerd.
De rechtbank hecht er aan te benoemen dat de echtgenoot van [slachtoffer 1] in de slachtofferverklaring ook oog heeft gehad voor het belaste verleden van verdachte, zijn bestaande problematiek en de noodzaak dat hij wordt behandeld en begeleid. Dat is bewonderenswaardig te noemen, gelet op de situatie waarin deze verdachte het gezin van [slachtoffer 1] heeft gebracht.
De strafmotivering
De ernst van de feiten rechtvaardigt een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. Met een deels voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd de ernst van de gepleegde feiten te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt dit verder toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk, wat de rechtbank noodzakelijk acht, inclusief de hierna te noemen bijzondere voorwaarden
Omdat verdachte ook moet voelen dat zijn gedrag consequenties heeft, zal de rechtbank verdachte daarnaast een werkstraf opleggen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de gepleegde feiten dermate ernstig zijn dat niet kan worden volstaan met alleen een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de periode die verdachte al in voorarrest heeft gezeten.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen (27 dagen), met aftrek van voorarrest, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, alsmede een werkstraf voor de duur van 120 uren, passend en geboden is. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie nu de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring komt dan gevorderd door de officier van justitie.
Deze straf betekent dat verdachte niet opnieuw naar de jeugdgevangenis hoeft, zodat hij door kan gaan met het aan zichzelf werken. Wel zal hij nog een forse werkstraf moeten uitvoeren. De rechtbank is zich er terdege van bewust dat deze straf niet in verhouding staat tot het leed dat [slachtoffer 1] en haar gezin is aangedaan. Dat is echter niet het enige waar de rechtbank naar moet kijken. Het gaat ook om de ernst en verwijtbaarheid van de gedragingen op zich en om de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hiervoor uitgebreid gesproken.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5, 7, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1, primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1, meer subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het onder 6 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie
een gedeelte van 73 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
  • dat verdachte begeleiding accepteert vanuit de jeugdreclassering in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding, waarvan twaalf maanden in het kader van ITB Harde Kern;
  • dat verdachte meewerkt aan behandeling vanuit Reinaerde of soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
  • meewerkt aan het hebben van een ingevulde dagbesteding in de vorm van werk/ school/stage;
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • de verdachte zal op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opnemen, zoeken of hebben met [B] , [getuige] en [C] , zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
- waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Samen Veilig Midden Nederland te Utrecht opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
- veroordeelt verdachte voorts tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. G. Schnitzler en R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Gardenier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2021.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging (zoals gewijzigd ter terechtzitting)
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Renswoude, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (ernstig) hersenletsel, heeft toegebracht door (onverhoeds) tegen de fiets van voornoemde [slachtoffer 1] aan te trappen en/of te schoppen, terwijl die [slachtoffer 1] (met hoge snelheid) op die fiets reed, met als gevolg dat die [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Renswoude, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door (onverhoeds) tegen de fiets van voornoemde [slachtoffer 1] aan te trappen en/of te schoppen, terwijl die [slachtoffer 1] (met hoge snelheid) op die fiets reed, met als gevolg dat die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (ernstig) hersenletsel ten gevolge heeft gehad.
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Renswoude, in elk geval in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk zittend achterop een scooter, (met hoge snelheid) rijdende op de Utrechtseweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft geprobeerd om met twee benen aan een kant van de scooter te gaan zitten en/of heeft (vervolgens, in die beweging) met zijn been/voet een (trappende/uitstekende) beweging gemaakt, waardoor een persoon, te weten [slachtoffer 1] en/of de (race)fiets van die [slachtoffer 1] , werd geraakt, terwijl die [slachtoffer 1] (met hoge snelheid) op een (race)fiets reed, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
2
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Renswoude op/aan de Utrechtseweg, op of omstreeks 8 augustus 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] ) letsel en/of schade was toegebracht;
3
hij op of omstreeks 4 juli 2020 te Woudenberg, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je overhoop en/of 'Ik laat je neerschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (daarbij) een mes te tonen en/of stekende bewegingen te maken met dat mes richting die [slachtoffer 2] ;
4
hij op of omstreeks 4 juli 2020 te Woudenberg, althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 4 juli 2020 te Woudenberg, althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten twee (gas)busjes traangas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;