ECLI:NL:RBMNE:2021:3259

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
16.102039.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 20 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 april 2019 in [woonplaats] heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 6 juli 2021, waar de officier van justitie, mr. T. Tanghe, de vordering heeft gedaan en de verdediging werd gevoerd door mr. J. Velthoven. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling door het slachtoffer met kracht tegen het hoofd te slaan en te schoppen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld, evenals de aangifte van het slachtoffer, die melding maakte van fors letsel na de aanval. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de confrontatie met het slachtoffer zocht vanwege een conflict met de ex-partner van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdediging van noodweer en noodweerexces verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in een situatie van onmiddellijke dreiging bevond. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, waarbij hij het slachtoffer meerdere keren heeft geslagen en geschopt terwijl deze weerloos was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 64 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot € 1.000,- voor immateriële schade toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, en de verdachte is ook veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.102039.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J. Velthoven, advocaat te Tiel, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 25 april 2019 te [woonplaats] heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen door hem met kracht tegen het hoofd te slaan/stompen/schoppen/trappen;
subsidiair
op 25 april 2019 te [woonplaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door hem te slaan/stompen/schoppen/trappen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Er is geen sprake van noodweer(-exces).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partieel vrijspraak bepleit omdat er geen wettig en overtuigend is dat verdachte het slachtoffer heeft getrapt/geschopt en een kopstoot heeft gegeven. De verklaringen die zijn afgelegd zijn niet zonder meer betrouwbaar en lopen op essentiële punten uiteen. Verder is aangevoerd dat verdachte op grond van noodweer(-exces), dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het slachtoffer begon met duwen en slaan en heeft verdachte de woning in getrokken. Verdachte heeft in een mum van tijd moeten beslissen of hij zou weggaan of zichzelf zou verdedigen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard:
“Ik heb aangebeld bij het huis van [slachtoffer] . Ik heb [slachtoffer] geslagen. Ik deed dit met rechterhand. Ik sloeg hem in zijn gezicht. Het was een serieuze vuistslag in zijn gezicht. Vervolgens hadden wij een schermutseling, geduw/ getrek en geduw. Er is toen geslagen. [2] Ik heb hem 2 a 3 keer in zijn gezicht geslagen met mijn rechtervuist. Het was een flinke vechtpartij. [3]
Ter zitting heeft verdachte verklaard:
“Hij heeft de deur los gedaan. We hebben alleen ‘hoi’ gezegd, binnen 5 of 10 seconden explodeerde het, daarna een worsteling, het duurde in totaal 1 of 2 minuten. Ik heb hem klappen gegeven, ik zou niet meer weten hoeveel. [4]
In de aangifte door [slachtoffer] wordt onder meer het volgende vermeld:
“Wij, verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren het volgende:
Op vrijdag 26 april 2019 om 15:50 uur, kwamen wij ter plaatse van het misdrijf op de locatie [adres] [woonplaats] bij een persoon die ons opgaf te zijn:
Achternaam : [slachtoffer]
Voornamen : [voornamen]
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het incident dat plaatsvond op donderdag 25 april 2019 tussen 22:46 uur en 22:59 uur:
"Ik doe aangifte. Ik wil het volgende verklaren.
Gisteren was ik thuis. Ik was aan het werk in de woonkamer. Ik hoorde op een gegeven moment de deurbel. Ik deed open en zag daar de mij bekende [verdachte] voor mijn deur staan. Ik kreeg met kracht een vuistslag in mijn gezicht. Vervolgens bleef [verdachte] met kracht op mij inslaan. Ik voelde meerdere klappen op mijn hoofd, waardoor ik gelijk pijn voelde. Ik voelde en zag dat [verdachte] met kracht, met vuistslagen op mij in bleef slaan. Ik voelde pijn in mijn gezicht. [5] Ik voelde en zag dat [verdachte] mij beetpakte bij mijn kleding en hij slingerde mij op de dekenkist in de andere hoek van de kamer. Ik voelde dat ik daar ook vuistslagen in mijn gezicht kreeg. Toen ik op de dekenkist lag pakte [verdachte] mij beet bij mijn kleding en draaide/gooide mij met kracht naar buiten. Ik kwam op de grond in de tuin terecht. Ik voelde dat [verdachte] mij met kracht meerdere keren tegen mijn hoofd schopte en trapte. [6]
Een getuige heeft onder meer het volgende verklaard:
“Een man liep mee de woonkamer in. Ik zag dat [slachtoffer] ongeveer 3 tot 4 vuistslagen op zijn gezicht kreeg. Ik zag dat [slachtoffer] op zijn rug lag. Ik zag dat de man met zijn rechter vuist zeker 3 keer krachtig [7] op zijn gezicht sloeg. Ik zag dat de man daarna [slachtoffer] nog hard in het gezicht trapte. [8]
Het slachtoffer is op 25 april 2019 behandeld op de spoedeisende hulp. Daarbij is het volgende geconstateerd:
“Fors aangezicht letsel. Drukpijn en hematomen orbita bdz, hematoom achter oor links, gehele onderkaak druk pijnlijk. [9]
Uit nader medisch onderzoek is onder meer het volgende naar voren gekomen:
“A. Uitwendig waargenomen letsel:
- haematomen oren en wang beiderzijds, peri-orbitaal rechts en gering links, haematoom onderlip links.
B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel: ja; zygomafractuur beiderzijds.
C. Psychische stoornissen: neen.
Storingen in het bewustzijn: neen.
E. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.):
- geen operatie indicatie
- geen aanwijzing voor blijvend letsel.
F. Geschatte duur van de genezing: 6 weken. [10]
Bewijsoverwegingen
Zware mishandeling – poging
Uit de weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer, terwijl hij gewond en weerloos op de grond lag, met kracht met een geschoeide voet tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt en/of getrapt. Omdat het hoofd een vitaal orgaan is heeft verdachte zich daarmee schuldig gemaakt aan tenminste voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er is sprake van een poging omdat dit opzet zich heeft geopenbaard in een begin van uitvoering.
Noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat het slachtoffer bij de deur begon met duwen en slaan, dat verdachte maar heel weinig tijd had om te beslissen of hij weg zou gaan of zich zou verdedigen, dat het slachtoffer verdachte de woning in heeft getrokken en dat verdachte het slachtoffer niet de rug durfde toe te keren omdat het slachtoffer hem dan kon aanvallen.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daarvan is onder omstandigheden ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Verdachte is in de avond van 25 april 2019 naar het huis van het slachtoffer gegaan omdat hij ervan overtuigd was dat het slachtoffer de ruiten van de auto van de partner van verdachte – tevens expartner van het slachtoffer – had vernield. Het contact tussen het slachtoffer en diens expartner verloopt al jarenlang conflictueus. Verdachte is daar ook tot op zekere hoogte bij betrokken geraakt als gevolg van zijn relatie met de expartner van het slachtoffer. Verdachte verklaarde ter zitting dat hij vanwege de voorgeschiedenis gespannen was toen hij voor de deur stond, en dat het gepaard ging met emoties. Verdachte verklaart weliswaar dat het slachtoffer hem bij de deur tegen de borst duwde en hem in het gezicht sloeg, maar uit de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris valt af te leiden dat hij wel weg kón lopen, maar dat hij daar niet voor heeft gekozen, kennelijk omdat hij nog een appeltje met het slachtoffer te schillen had. Dit wordt ondersteund door de verklaring van verdachte bij zijn aanhouding ‘dat hij naar [woonplaats] is gegaan om verhaal te halen’. Niet aannemelijk is dat het slachtoffer verdachte zijn woning in heeft getrokken.
Vervolgens heeft verdachte hem een forse vuistslag in het gezicht gegeven, en, tijdens de worsteling in het huis, nog een reeks vuistslagen. Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte doorgedraaid was, dat hij geprobeerd heeft zich te verweren maar dat hij overrompeld werd. De getuigen die in de woning aanwezig waren bevestigen dat de vuistslagen van verdachte achter elkaar doorgingen en dat het slachtoffer geen schijn van kans maakte tegen verdachte.. Ten slotte is van betekenis dat verdachte geen (enkel) letsel aan de worsteling heeft overgehouden, in tegenstelling tot het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, door (gedragingen), weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door het onmiddellijk dreigend gevaar voor de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Partiële vrijspraak
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte een kopstoot heeft gegeven aan het slachtoffer. Verdachte wordt in zoverre vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 april 2019 te [woonplaats] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] een of meerdere keren met kracht tegen het hoofd heeft

gestompt en

- die [slachtoffer] meerdere keren heeft beetgepakt en heeft weggeslingerd en
- vervolgens die [slachtoffer] meerdere keren met kracht tegen het hoofd heeft geschopt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het beroep op noodweer is verworpen, zoals bij de bewijsoverwegingen is uiteengezet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
een poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Het beroep op noodweerexces is verworpen, zoals bij de bewijsoverwegingen is uiteengezet. Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring is van belang dat verdachte praktisch ‘first offender’ is met betrekking tot een geweldsdelict. Er is sprake van aanzienlijk tijdsverloop sinds het ten laste gelegde feit terwijl verdachte niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is geweest. De raadsman heeft verwezen naar de rapportage van Mijn reclassering van 27 juni 2021. De rechtbank dient af te zien van het opleggen van een gevangenisstraf. Verdachte is bereid en in staat om een taakstraf uit te voeren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een relatie met de voormalige partner van het slachtoffer en is daardoor tot op zekere hoogte betrokken geraakt bij de conflictueuze relatie van het slachtoffer en zijn ex- partner. Toen verdachte hoorde dat de ruiten van de auto van zijn partner waren vernield is hij onaangekondigd naar het huis van het slachtoffer gegaan in de overtuiging dat die daarachter zat. De confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer is ontaard in een vechtpartij waarbij verdachte het slachtoffer fors heeft mishandeld.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien worden daardoor in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Uitgangspunt
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van bijvoorbeeld schoppen/trappen tegen het hoofd uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank hanteert dit als uitgangspunt bij de vaststelling van een passende straf.
Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat het letsel van het slachtoffer niet als ‘zwaar’ maar als ‘aanzienlijk’ lichamelijk letsel wordt aangemerkt. Volledig herstel binnen 6 weken was mogelijk en medisch ingrijpen was niet geïndiceerd. Ook houdt de rechtbank er, gelet op artikel 45 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, rekening mee dat het strafbare feit ‘een poging’ was tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Tevens heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte (hierna: strafblad) van 12 juni 2021;
- een reclasseringsadvies van 27 juni 2021, opgesteld door G.H. Kooij van Mijnreclassering.nl.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet recent is veroordeeld vanwege
geweldsdelicten.
De rapporteur van Mijn reclassering heeft geadviseerd een voorwaardelijke
gevangenisstraf, gecombineerd met een werkstraf op te leggen. Er is geen aanleiding om enig
recidive risico te veronderstellen. Verdachte heeft zijn leven op orde, hij heeft een eigen huis
en een goed inkomen.
De rechtbank is, alles overwegende, van oordeel dat een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf passend en geboden is.
Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 64 dagen, met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering doorgebracht, waarvan een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk onder algemene voorwaarde, met een proeftijd van 2 jaren.
Tevens wordt verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 12.500,-. Dit betreft immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering dient te worden gematigd tot € 5.000,- en is voor het overige niet-ontvankelijk.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De vordering is onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft het slachtoffer zelf (mede) schuld. De rechtbank dient de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, af te wijzen of slechts een voorschot toe te kennen in afwachting van een civiele procedure.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering die betrekking heeft op vergoeding van de immateriële schade ter hoogte van in totaal € 1.000,- voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank baseert dit oordeel op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegekend.
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het hiervoor in rubriek 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
Gevangenisstraf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 64 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 60 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
Taakstraf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 3 maanden hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen-van der Hoek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2021.
Mr. C.S.K. Fung Fen Chung is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Mr. A. Bouteibi is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op 25 april 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] een of meerdere keren (met kracht) tegen het hoofd en/of lichaam heeft
gestompt/ geslagen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] een of meerdere keren heeft beetgepakt en/of (daarna) heeft
opgepakt en/of (daarna) heeft weggeslingerd en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] een of meerdere keren (met kracht) tegen het hoofd en/of de
zij, althans tegen het lichaam, heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] een of meerdere keren (met kracht) tegen het hoofd en/of lichaam te
stompen/slaan en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] een of meerdere keren vast te pakken en/of (daarna) op te
pakken en/of (daarna) weg te slingeren en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] een kopstoot te geven en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] een of meerdere keren (met kracht) tegen het hoofd en/of de
zij, althans tegen het lichaam, te schoppen/trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 april 2019, genummerd PL06002019181042, opgemaakt door politie eenheid Oost-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 55. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 26 april 2019, pagina 45.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 26 april 2019, pagina 46.
4.De verklaring van verdachte ter zitting van 6 juli 2021.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 26 april 2019, pagina 17.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 26 april 2019, pagina 18.
7.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 25 april 2019, pagina 20.
8.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 25 april 2019, pagina 21.
9.Een geschrift, te weten een brief van 26 april 2019 van de Spoedeisende Hulp Ziekenhuis Gelderse Vallei, pagina 42.
10.Een geschrift, te weten een brief van 3 mei 2019 van de MKA-chirurg van Ziekenhuis Gelderse Vallei, losbladig.