4.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard:
“Ik heb aangebeld bij het huis van [slachtoffer] . Ik heb [slachtoffer] geslagen. Ik deed dit met rechterhand. Ik sloeg hem in zijn gezicht. Het was een serieuze vuistslag in zijn gezicht. Vervolgens hadden wij een schermutseling, geduw/ getrek en geduw. Er is toen geslagen.Ik heb hem 2 a 3 keer in zijn gezicht geslagen met mijn rechtervuist. Het was een flinke vechtpartij.“
Ter zitting heeft verdachte verklaard:
“Hij heeft de deur los gedaan. We hebben alleen ‘hoi’ gezegd, binnen 5 of 10 seconden explodeerde het, daarna een worsteling, het duurde in totaal 1 of 2 minuten. Ik heb hem klappen gegeven, ik zou niet meer weten hoeveel.”
In de aangifte door [slachtoffer] wordt onder meer het volgende vermeld:
“Wij, verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren het volgende:
Op vrijdag 26 april 2019 om 15:50 uur, kwamen wij ter plaatse van het misdrijf op de locatie [adres] [woonplaats] bij een persoon die ons opgaf te zijn:
Achternaam : [slachtoffer]
Voornamen : [voornamen]
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het incident dat plaatsvond op donderdag 25 april 2019 tussen 22:46 uur en 22:59 uur:
"Ik doe aangifte. Ik wil het volgende verklaren.
Gisteren was ik thuis. Ik was aan het werk in de woonkamer. Ik hoorde op een gegeven moment de deurbel. Ik deed open en zag daar de mij bekende [verdachte] voor mijn deur staan. Ik kreeg met kracht een vuistslag in mijn gezicht. Vervolgens bleef [verdachte] met kracht op mij inslaan. Ik voelde meerdere klappen op mijn hoofd, waardoor ik gelijk pijn voelde. Ik voelde en zag dat [verdachte] met kracht, met vuistslagen op mij in bleef slaan. Ik voelde pijn in mijn gezicht.Ik voelde en zag dat [verdachte] mij beetpakte bij mijn kleding en hij slingerde mij op de dekenkist in de andere hoek van de kamer. Ik voelde dat ik daar ook vuistslagen in mijn gezicht kreeg. Toen ik op de dekenkist lag pakte [verdachte] mij beet bij mijn kleding en draaide/gooide mij met kracht naar buiten. Ik kwam op de grond in de tuin terecht. Ik voelde dat [verdachte] mij met kracht meerdere keren tegen mijn hoofd schopte en trapte.”
Een getuige heeft onder meer het volgende verklaard:
“Een man liep mee de woonkamer in. Ik zag dat [slachtoffer] ongeveer 3 tot 4 vuistslagen op zijn gezicht kreeg. Ik zag dat [slachtoffer] op zijn rug lag. Ik zag dat de man met zijn rechter vuist zeker 3 keer krachtigop zijn gezicht sloeg. Ik zag dat de man daarna [slachtoffer] nog hard in het gezicht trapte.”
Het slachtoffer is op 25 april 2019 behandeld op de spoedeisende hulp. Daarbij is het volgende geconstateerd:
“Fors aangezicht letsel. Drukpijn en hematomen orbita bdz, hematoom achter oor links, gehele onderkaak druk pijnlijk.”
Uit nader medisch onderzoek is onder meer het volgende naar voren gekomen:
“A. Uitwendig waargenomen letsel:
- haematomen oren en wang beiderzijds, peri-orbitaal rechts en gering links, haematoom onderlip links.
B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel: ja; zygomafractuur beiderzijds.
C. Psychische stoornissen: neen.
Storingen in het bewustzijn: neen.
E. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.):
- geen operatie indicatie
- geen aanwijzing voor blijvend letsel.
F. Geschatte duur van de genezing: 6 weken.”
Zware mishandeling – poging
Uit de weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer, terwijl hij gewond en weerloos op de grond lag, met kracht met een geschoeide voet tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt en/of getrapt. Omdat het hoofd een vitaal orgaan is heeft verdachte zich daarmee schuldig gemaakt aan tenminste voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er is sprake van een poging omdat dit opzet zich heeft geopenbaard in een begin van uitvoering.
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat het slachtoffer bij de deur begon met duwen en slaan, dat verdachte maar heel weinig tijd had om te beslissen of hij weg zou gaan of zich zou verdedigen, dat het slachtoffer verdachte de woning in heeft getrokken en dat verdachte het slachtoffer niet de rug durfde toe te keren omdat het slachtoffer hem dan kon aanvallen.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daarvan is onder omstandigheden ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Verdachte is in de avond van 25 april 2019 naar het huis van het slachtoffer gegaan omdat hij ervan overtuigd was dat het slachtoffer de ruiten van de auto van de partner van verdachte – tevens expartner van het slachtoffer – had vernield. Het contact tussen het slachtoffer en diens expartner verloopt al jarenlang conflictueus. Verdachte is daar ook tot op zekere hoogte bij betrokken geraakt als gevolg van zijn relatie met de expartner van het slachtoffer. Verdachte verklaarde ter zitting dat hij vanwege de voorgeschiedenis gespannen was toen hij voor de deur stond, en dat het gepaard ging met emoties. Verdachte verklaart weliswaar dat het slachtoffer hem bij de deur tegen de borst duwde en hem in het gezicht sloeg, maar uit de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris valt af te leiden dat hij wel weg kón lopen, maar dat hij daar niet voor heeft gekozen, kennelijk omdat hij nog een appeltje met het slachtoffer te schillen had. Dit wordt ondersteund door de verklaring van verdachte bij zijn aanhouding ‘dat hij naar [woonplaats] is gegaan om verhaal te halen’. Niet aannemelijk is dat het slachtoffer verdachte zijn woning in heeft getrokken.
Vervolgens heeft verdachte hem een forse vuistslag in het gezicht gegeven, en, tijdens de worsteling in het huis, nog een reeks vuistslagen. Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte doorgedraaid was, dat hij geprobeerd heeft zich te verweren maar dat hij overrompeld werd. De getuigen die in de woning aanwezig waren bevestigen dat de vuistslagen van verdachte achter elkaar doorgingen en dat het slachtoffer geen schijn van kans maakte tegen verdachte.. Ten slotte is van betekenis dat verdachte geen (enkel) letsel aan de worsteling heeft overgehouden, in tegenstelling tot het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, door (gedragingen), weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door het onmiddellijk dreigend gevaar voor de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Partiële vrijspraak
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte een kopstoot heeft gegeven aan het slachtoffer. Verdachte wordt in zoverre vrijgesproken.