ECLI:NL:RBMNE:2021:3257

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
16.043764.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting in vereniging van de GGD teststraat op Urk

Op 20 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een meerderjarige en een minderjarige verdachte, die beiden betrokken waren bij de opzettelijke brandstichting in een GGD teststraat in Urk op 23 januari 2021. De meerderjarige verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren. De minderjarige verdachte kreeg 180 dagen jeugddetentie, waarvan 131 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank oordeelde dat de brandstichting ernstige gevolgen had, niet alleen voor de GGD, die financiële schade leed, maar ook voor de mogelijkheid om corona-testen uit te voeren in Urk. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten en de medeverdachte in overweging genomen, evenals de psychologische rapportages die de achtergrond van de verdachten schetsten. De rechtbank concludeerde dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank legde de straffen op met inachtneming van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.043764.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, Groot Bankenbosch.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 april 2021 en 6 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. A.M. Tromp, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. Koppert, advocaat te Lelystad, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 23 januari 2021 te Urk tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een teststraat van de GGD ten gevolge waarvan goederen en/of GGD teststraat en/of portacabins, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[aangever] heeft, namens GGD Flevoland, aangifte gedaan van brandstichting gepleegd op 23 januari 2021 in de testlocatie van de GGD in Urk. Aangeefster heeft verklaard dat de teststraat verloren is gegaan en helemaal niet meer kan worden gebruikt. Alles is verbrand. Ook het materiaal dat eventueel nog in de teststraat ligt, kan niet meer worden gebruikt. [2]
In het forensisch onderzoek wordt omschreven dat de GGD teststraat in Urk zich direct naast de camper opstelplaats op het Havenplein bevindt. De teststraat bestaat uit een tweetal geschakelde, en met elkaar verbonden, portocabins. De locatie is omsloten middels een hekwerk welke is voorzien van witkleurige kunststof zeilen. [3] Uit het forensisch brandverloop- en sporenonderzoek volgt dat de brand aan de binnenzijde van de voorste portocabin heeft gewoed en op een gegeven moment is uitgeslagen waarbij de gehele portocabin werd vernietigd. [4] Uit de beschreven situatie en het aangetroffen brandbeeld bleek dat bij deze brand gemeen gevaar voor goederen was te duchten als bedoeld in artikel 157 onder lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] de teststraat van de GGD is binnengedrongen. [6] Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte] een prullenbak in de brand gestoken. Verdachte heeft gezien dat er een mondkapje in de prullenbak lag op het moment dat deze in brand stond. Verdachte heeft verklaard dat hij toen goederen die in de teststraat lagen, heeft verzameld in een hoek en dat medeverdachte [medeverdachte] de prullenbak die in brand stond erbij heeft gezet. Medeverdachte [medeverdachte] heeft er vervolgens desinfectiemiddel overheen gespoten.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 1 maart 2021 tegenover de politie verklaard dat hij de prullenbak in brand heeft gestoken en daarna samen met [verdachte] desinfectiemiddel erop heeft gespoten. Vervolgens hebben zij samen meubels op de prullenbak gegooid. [7]
Bewijsoverweging
Voor wat betreft de vraag wie van de verdachte(n) desinfectiemiddel over de brandende prullenbak heeft gegooid, overweegt de rechtbank dat zij daarbij uitgaat van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat zowel hij als verdachte dit hebben gedaan. Daarbij overweegt de rechtbank dat [medeverdachte] dit gelijkluidend heeft verklaard vanaf het moment dat hij openheid van zaken heeft gegeven en dat hij ook zichzelf daarmee belast. De rechtbank acht deze verklaring dan ook geloofwaardig en schuift de verklaring van verdachte op dit punt terzijde.
De rechtbank acht, gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen in samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting waarbij gevaar voor goederen te duchten was.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 23 januari 2021 te Urk tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een teststraat van de GGD door open vuur in aanraking te brengen met een mondkapje en een prullenbak en desinfecteermiddel, ten gevolge waarvan voornoemde goederen en de GGD teststraat en een portacabin zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde GGD teststraat en zich daarin of daarbij in de buurt bevindende goederen en portacabins, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro Justitia-rapportage van N. van der Weegen, GZ-psycholoog, van 16 juni 2021 volgt niet dat het bewezen verklaarde feit aan verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering in het rapport van 17 juni 2021.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met hetgeen omtrent verdachte is gerapporteerd en het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verder heeft de raadsman verzocht, gelet op de duur van de voorlopige hechtenis, hoogstens nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is verder bereid een taakstraf uit te voeren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Om het aantal coronabesmettingen naar beneden te brengen, stelt het kabinet eind januari 2021 een avondklok in. Op 23 januari 2021 dient in beginsel heel Nederland vanaf 21.00 uur niet meer de straat op te gaan. Deze maatregel stuit in het land op weerstand, waaronder ook op Urk. Na het ingaan van de avondklok heeft zich veel jeugd verzameld op het haventerrein, onder wie ook verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Op enig moment besluiten zij de teststraat van de GGD, die op het haventerrein staat, in brand te steken. De teststraat inclusief de materialen die zich daarin bevinden worden door de brand verwoest en zijn niet langer bruikbaar.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Zij hebben onder andere GGD Flevoland veel financiële schade berokkend. Daarnaast heeft de verwoesting van de teststaat van de GGD ervoor gezorgd dat het enige tijd niet meer mogelijk was een corona-test te laten uitvoeren op Urk. De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bovendien, in de context van de gehele situatie rondom corona, in de samenleving voor veel onrust en gevoelens van onveiligheid heeft gezorgd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 17 maart 2021 betreffende verdachte, waaruit volgt dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk strafbaar feit.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 16 juni 2021 van N. van der Weegen, GZ-psycholoog. Door de jarenlange emotionele verwaarlozing, het getuige en slachtoffer zijn van geweld, het gebrek aan veiligheid en geborgenheid in de jeugd, adolescentie en jong-volwassenheid en door het gebrek aan acceptatie van wie hij is, is bij verdachte sprake van een scheefgroei in de persoonlijkheid ontstaan. Verdachte is een onveilig gehechte, onzekere man die erg worstelt met zijn identiteit. Hij weet niet wie hij is en wie hij wil zijn. Hij heeft nooit geleerd om te gaan met emoties en heeft nooit geleerd om op adequate wijze met problemen om te gaan. Voorts constateert de psycholoog dat er bij verdachte sprake is van ADHD, van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en van borderline en antisociale trekken. Deze stoornissen waren ten tijde van het tenlastegelegde ook aanwezig.
Verdachte vertelt, ook aan de psycholoog, verschillende zaken over de avond waarop het
tenlastegelegde plaatsvond. Hij vertelt steeds dat sprake was van middelengebruik, van erbij
willen horen, van “aangemoedigd” worden, van “groepsdruk”, van gemakkelijk en snel geld
denken te kunnen verdienen en van onvoldoende stilstaan en overzien van (mogelijke)
consequenties. Zijn onzekerheid, zijn behoefte aan erkenning en waardering en de wens erbij
te willen horen hebben zijn gedragskeuzes zeker beïnvloed voorafgaand en ten tijde van het
tenlastegelegde. Zijn ADHD versterkte het impulsief en zonder nadenken handelen.
De psycholoog adviseert daarom verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Alles overziend wordt het recidiverisico gevormd door het instabiele zelfbeeld van
verdachte, de beperkte copingsvaardigheden en de instabiele, en in de ogen van verdachte soms uitzichtloze, omstandigheden waarin hij zich bevond. Als de omstandigheden van
verdachte niet wijzigen, acht de psycholoog het recidiverisico matig tot hoog.
De psycholoog is van mening dat ter voorkoming van recidive verdachte gebaat zou zijn bij rust op de verschillende leefgebieden. Een traject van begeleid wonen, met daarnaast
behandeling door een Fact-team is het meest aangewezen. Het Fact-team zou verdachte
moeten ondersteunen bij maatschappelijke zaken, en daarnaast moet ook sprake zijn van
behandeling door een psycholoog om te voorkomen dat verdachtes persoonlijkheid verder
scheefgroeit. De psycholoog acht het voor de identiteitsontwikkeling van verdachte wenselijk dat hij ergens met een schone lei kan beginnen en in een omgeving gaat wonen waar minder sociale controle is. Verdachte gaf herhaaldelijk aan zeer gemotiveerd te zijn voor een dergelijk traject en er graag aan mee te zullen werken.
De psycholoog geeft de rechtbank in overweging de ambulante behandeling en het begeleid wonen te doen plaatsvinden binnen het kader van een (deels) voorwaardelijke straf waarbij het begeleid wonen en de behandeling en begeleiding door het Fact-team als bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd. De reclassering zou vervolgens op het verloop van het traject dienen toe te zien.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van het Pro Justitia rapport over, maakt die tot de hare, en is van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een rapport van Verslavingszorg Noord Nederland van 17 juni 2021, opgesteld door S.C. Lapré, reclasseringswerker, en mevrouw C. Ploeger, unitmanager. De reclassering komt tot de conclusie dat het recidiverisico hoog is. Verdachte was 18 jaar toen hij, na het overlijden van zijn vader, door zijn moeder op straat werd gezet. Hij begon toen met het (veelvuldig) gebruiken van harddrugs en alcohol. Hij heeft zich twee keer vrijwillig laten behandelen in een kliniek om van zijn verslavingen af te komen, maar heeft beide behandelingen ook weer afgebroken. Ten tijde van het ten laste gelegde stond verdachte ingeschreven in een pension, maar die plek is hij nu kwijt. Hij heeft geen baan en schulden. Verdachte heeft kortom zijn praktische leefgebieden wat betreft financiën en huisvesting niet op orde. De reclassering heeft verder de indruk gekregen dat sprake is van psychische problematiek, hetgeen mede werd opgemerkt door de gedragsdeskundige van het NIFP.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande beschreven bijzondere voorwaarden
:- meldplicht
- ambulante behandeling
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- drugs- en alcoholverbod en meewerken aan middelencontrole
- meewerken aan dagbesteding
De reclassering acht het niet wenselijk om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De kans op verharding van zijn persoon of zich niet staande kunnen houden in de gevangenis is zeer aannemelijk.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de ernst van het feit, er niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor wat betreft de hoogte van deze straf overweegt de rechtbank het volgende.
De officier van justitie heeft 24 maanden gevangenisstraf gevorderd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De officier van justitie sluit daarbij aan bij de richtlijn die door het openbaar ministerie wordt gehanteerd, te weten bij brandstichting in kantoren waarbij de schade groot is en ten tijde van nieuwjaarsnacht: een gevangenisstraf van 24 tot 30 maanden.
Binnen de Rechtspraak zijn oriëntatiepunten voor straftoemeting vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor meerderjarigen is er geen oriëntatiepunt vastgesteld voor brandstichting. De rechtbank heeft daarom aansluiting gezocht bij gelijksoortige zaken die zich eveneens afspelen binnen de context van de situatie rondom corona en waarbij ook sprake was van brandstichting met gevaar voor goederen. Daaruit ontstaat het beeld dat er straffen worden opgelegd die lager zijn dan door de officier van justitie in deze zaak is gevorderd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de psycholoog en de reclassering is geadviseerd.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie dagen na het einde van zijn detentie bij de reclassering in het arrondissement waar hij zich gaat vestigen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en verdachte zal de aanwijzingen van de reclassering opvolgen.
* zich zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen in een forensische ambulante behandelsetting of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen en begeleiden door het Fact-team, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal inspannen voor het vinden van werk, al dan niet betaald, en zich laat begeleiden naar werk c.q. dagbesteding en zijn werk zal behouden;
* zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.C. Kool, voorzitter, mrs. H. den Haan en R.F. van Aalst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.S. Salet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 23 januari 2021 te Urk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een teststraat/testlocatie van de GGD door open vuur in aanraking te brengen met een mondkapje en/of een prullenbak en/of desinfecteermiddel, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde goederen en/of GGD teststraat/testlocatie en/of een of meer portacabins, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde GGD teststraat en/of zich daarin of daarbij in de buurt bevindende goederen en/of een of meer portacabins, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 18 februari 2021, 2 maart 2021 en 29 maart 2021, genummerd PL0900-2021025697, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 2019. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.een proces-verbaal van aangifte van [aangever] , namens GGD Flevoland, pagina 1019.
3.een proces-verbaal forensisch brandverloop- en sporenonderzoek plaats delict, pagina 1369.
4.een proces-verbaal forensisch brandverloop- en sporenonderzoek plaats delict, pagina 1370.
5.een proces-verbaal forensisch brandverloop- en sporenonderzoek plaats delict, pagina 1372.
6.verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2021.
7.een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] van 1 maart 2021, pagina 273.