ECLI:NL:RBMNE:2021:3256

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
16.043724.21, 16.123013.20 (gev. ttz) en 16.159749.20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van opzettelijke brandstichting in vereniging van de GGD teststraat op Urk met bijkomende diefstal en vernieling

Op 20 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een meerderjarige en een minderjarige verdachte, die beiden betrokken waren bij de opzettelijke brandstichting in een GGD teststraat op Urk. De meerderjarige verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. De minderjarige verdachte is veroordeeld tot 180 dagen jeugddetentie, waarvan 131 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank oordeelde dat de brandstichting ernstige gevolgen had, niet alleen voor de GGD, die financiële schade leed, maar ook voor de gemeenschap, aangezien de teststraat tijdelijk niet operationeel was. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten en getuigen in overweging genomen, evenals de rapportages van deskundigen die de psychologische toestand van de verdachten hebben beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de brandstichting en de bijkomende feiten, zoals diefstal van een scooter en vernieling van een tuinhek, wettig en overtuigend bewezen waren. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de benadeelde daadwerkelijk eigenaar was van de gestolen scooter. De rechtbank heeft de verdachten ook verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en het volgen van behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.043724.21, 16.123013.20 (gev. ttz) en 16.159749.20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 april 2021 en 6 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. A.M. Tromp, en van hetgeen verdachte en raadsvrouw, mr. J.J.M. Pater, advocaat te Emmeloord, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16.043724.21
op 23 januari 2021 te Urk tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een teststraat van de GGD ten gevolge waarvan goederen en/of GGD teststraat en/of portacabins, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
16.123013.20
op 18 september 2019 te Urk, tezamen en in vereniging met anderen, een scooter, toebehorend aan [benadeelde] , heeft gestolen.
16.159749.20
op 17 juni 2020 te Urk, opzettelijk en wederrechtelijk een plantenbak en/of een (tuin)hek, toebehorende aan [aangeefster] heeft vernield.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16.043724.21,
16.123013.20 en 16.159749.20 ten laste gelegde feiten respectievelijk als feit 1, feit 2 en feit 3.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Verdachte heeft beide feiten bekend.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit opgemerkt dat aangeefster – de oma van verdachte – heeft geprobeerd de aangifte in te trekken. Dit bleek niet meer mogelijk.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen [1]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 24 januari 2021, genummerd PL0900-2021025697-2, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, houdende de aangifte namens GGD Flevoland, doorgenummerde pagina 1019 e.v.;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van forensisch brandverloop- en sporenonderzoek plaats delict van 24 januari 2021, genummerd PL0900-2021025697-4, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, houdende een beschrijving het aantreffen van de verwoeste teststraat, doorgenummerde pagina 1368 e.v.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen [2]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 september 2019, genummerd PL0900-2019280599-1, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 23 e.v.
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 1 oktober 2019, genummerd PL0900-2019280599-1, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 6 e.v.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen [3]
[aangeefster] heeft aangifte gedaan van vernieling van haar tuinhekje gepleegd op 17 juni 2020 te Urk door [verdachte] . Aangeefster zag dat [verdachte] tegen haar tuinhekje aan trapte en dat dit door deze actie kapot ging. [4]
Getuige [getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat zij zag dat [verdachte] het tuinhekje van haar ouders kapot trapte. [5]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van het tuinhek van zijn oma, [aangeefster] . Verdachte heeft ontkend met opzet het tuinhek kapot te hebben gemaakt. De rechtbank stelt vast dat meerdere getuigen hebben verklaard dat zij zagen dat verdachte het tuinhek kapottrapte, onder wie zijn eigen moeder. Door de verklaring van de moeder van verdachte wordt de rechtbank gesterkt in de overtuiging dat verdachte het tuinhek daadwerkelijk met opzet kapot heeft getrapt.
Verdachte zal partieel worden vrijgesproken van de vernieling van de plantenbak, aangezien zowel aangeefster als de getuigen slechts hebben verklaard over het gooien van een plantenbak door verdachte. Op basis van het procesdossier kan daardoor niet worden vastgesteld dat de plantenbak ook kapot is gegaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 23 januari 2021 te Urk tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een teststraat van de GGD door open vuur in aanraking te brengen met een mondkapje en een prullenbak en desinfecteermiddel, ten gevolge waarvan voornoemde goederen en de GGD teststraat en een portacabin zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde GGD teststraat en zich daarin of daarbij in de buurt bevindende goederen en portacabins, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 18 september 2019 te Urk, tezamen en in vereniging met een ander, een scooter, die geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 17 juni 2020 te Urk opzettelijk en wederrechtelijk een tuinhek, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [aangeefster] , heeft vernield.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1, feit 2 en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
feit 2
diefstal in vereniging
feit 3
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro Justitia-rapportage van I.W. van der Kooij, GZ-psycholoog, volgt niet dat de bewezen verklaarde brandstichting aan verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- jeugddetentie voor de duur van 229 dagen, met aftrek van het voorarrest waarvan een gedeelte van 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door SAVE in de rapportage van 17 juni 2021;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is een kwetsbare jongen die jarenlang onder de hoede is geweest van verschillende instellingen, waarbij niets van de grond kwam en verdachte geen structuur en een zinvolle dagbesteding werd geboden. Hij is beïnvloedbaar en kan de consequenties van zijn handelen niet overzien.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vernieling van het tuinhek ervoor gepleit om geen straf meer aan verdachte op te leggen. Door de manier van handelen van zijn familie heeft verdachte al voldoende straf gekregen.
De raadsvrouw heeft verder bepleit dat aan verdachte een voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd voor de diefstal in vereniging van de scooter en de brandstichting in vereniging. Aan deze voorwaardelijke straf kunnen de voorwaarden worden verbonden zoals opgenomen in de rapportage van SAVE van 17 juni 2021. De raadsvrouw is van mening dat de jeugdreclassering toezicht zal moeten houden op de voorwaarden.
Verdachte heeft geleerd van de 50 dagen die hij in detentie heeft doorgebracht. Het is zeer onwenselijk als hij terug in detentie zou moeten. De raadsvrouw heeft ervoor gepleit om geen voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte op te leggen. Het is goed mogelijk dat verdachte af en toe nog een fout zal maken en het is dan niet wenselijk dat hij hierdoor alsnog weer in detentie belandt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Om het aantal coronabesmettingen naar beneden te brengen, stelt het kabinet eind januari 2021 een avondklok in. Op 23 januari 2021 dient in beginsel heel Nederland vanaf 21.00 uur niet meer de straat op te gaan. Deze maatregel stuit in het land op weerstand, waaronder ook op Urk. Na het ingaan van de avondklok heeft zich veel jeugd verzameld op het haventerrein, onder wie ook verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Op enig moment besluiten zij de teststraat van de GGD, die op het haventerrein staat, in brand te steken. De teststraat inclusief de materialen die zich daarin bevinden worden door de brand verwoest en zijn niet langer bruikbaar.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Zij hebben onder andere GGD Flevoland veel financiële schade berokkend. Daarnaast heeft de verwoesting van de teststaat van de GGD ervoor gezorgd dat het enige tijd niet meer mogelijk was een corona-test te laten uitvoeren op Urk. De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bovendien, in de context van de gehele situatie rondom corona, in de samenleving voor veel onrust en gevoelens van onveiligheid heeft gezorgd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 15 juni 2021 betreffende verdachte, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 15 april 2021, opgesteld door I.W. van der Kooij, GZ-psycholoog, waaruit volgt dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, en van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis als gevolg van een ontoereikende opvoedings-en spanningsvolle (gezins)situatie. Dit leidt bij verdachte tot erkenning zoekend, agerend en impulsief gedrag en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Ook is er sprake van ouder-kind relatieproblematiek.
Als er gekeken wordt naar de situatie voorafgaand aan het tenlastegelegde kan gesteld worden dat er sprake was van beperkt gestructureerde leefomstandigheden. Hoewel verdachte beschikte over een woonplek, had hij in die periode geen adequate dagbesteding. Zijn gevoel anderen niet te kunnen vertrouwen, passend bij de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, lijkt te zijn versterkt door de situatie waarin hij zich ten tijde van het tenlastegelegde in bevond. Passend bij de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (waarbij de zwakke identiteitsontwikkeling en het zwakke zelfbeeld een grote rol spelen) en de zwakbegaafdheid heeft verdachte de neiging/hang erbij te willen horen en voelt hij angst te worden beoordeeld en/of in de steek gelaten te worden.
Vanuit zijn problematiek kan hij situaties niet goed overzien en heeft hij moeite om voor zichzelf op te komen. Verdachte gaat hierdoor sneller over zijn eigen grenzen, is beïnvloedbaar en (meer) ontvankelijk voor de invloed van (antisociale) jongeren om hem heen. Dit maakt hem extra kwetsbaar voor crimineel gedrag. De psycholoog adviseert de ten laste gelegde brandstichting hem verminderd toe te rekenen.
De psycholoog concludeert verder dat de verstoorde verzorgingssituatie, het contact met antisociale leeftijdsgenoten, maar ook de beperkt ontwikkelde sociaal-emotionele ontwikkeling in combinatie met het zelfbepalende gedrag van verdachte als de belangrijkste factoren worden gezien die bijdragen aan een verhoging van het risico op toekomstig gewelddadig gedrag. Zonder een geschikte woonplek met voldoende ondersteuning en begeleiding en daarnaast behandeling wordt het risico als hoog ingeschat.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van het Pro Justitia rapport over, maakt die tot de hare, en is van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 22 juni 2021, opgesteld door [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker. De Raad verwijst met betrekking tot de problematiek van verdachte en de toerekening van de ten laste gelegde brandstichting naar hetgeen hiervoor is opgenomen in de Pro Justitia-rapportage van 15 april 2021 zoals hierboven weergegeven. De Raad rapporteert dat sinds de schorsing sprake is van een prille positieve ontwikkeling, die door detentie zou worden doorkruist. Verdachte lijkt nu op de juiste plek te zitten om stappen te kunnen zetten. De Raad is van mening dat verdachte een stok achter de deur nodig heeft om ervoor te zorgen dat hij gemotiveerd blijft om op het rechte pad te blijven en een signaal moet krijgen dat dergelijk gedrag niet wordt geaccepteerd. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf aan verdachte op te leggen, waarbij de jeugdreclassering toezicht dient te houden op de voorwaarden. De Raad adviseert naast de algemene voorwaarden de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden aan de voorwaardelijke straf:
  • meewerken aan behandeling en begeleiding indien de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • op geen enkele wijze - direct- of indirect contact opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachte;
  • meewerken aan dagbesteding, zoals vormgegeven door de jeugdreclassering;
waarbij aan de gecertificeerde instelling, te weten Samen Veilig te Midden-Nederland, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een rapport van Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE) van 17 juni 2021, waaruit volgt dat verdachte fors wordt bedreigd in zijn ontwikkeling. Hij heeft nauwelijks geprofiteerd van onderwijs in de afgelopen jaren. Alleen tijdens de periode dat verdachte in een gesloten setting verbleef, heeft hij zes maanden onderwijs gevolgd. Verdachte wordt snel overschat omdat hij volwassen overkomt. Het gebeurt dikwijls dat verdachte niet begrijpt wat er gezegd wordt. Dit past ook bij zijn intelligentieniveau en zijn sociaal emotionele ontwikkeling. Verdachte zou begeleiding moeten hebben die hem aan de hand meeneemt. Het is belangrijk dat zijn omgeving afstemt op de ondersteuningsbehoeften van verdachte. Betrokken hulpverlening zal ook continue bewust moeten zijn van mogelijke onder- en/of overvraging bij verdachte. SAVE heeft in de gesloten setting ook ervaren dat verdachte hier goed op reageert. Verdachte heeft de afgelopen jaren op veel verschillende plekken gewoond en hij heeft niemand gehad bij wie hij steeds terecht kon. Verdachte profiteert van de huidige plaatsing. Hij wordt gemotiveerd en maakt op dit moment een mooie ontwikkeling door. Het is nodig dat hij deze begeleiding houdt of een soortgelijk professioneel steunnetwerk.
SAVE adviseert een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, onder de volgende voorwaarden:
- begeleiding vanuit jeugdreclassering met de module IBT Harde Kern zo lang de
jeugdreclassering dit nodig acht;
- behandeling door Accare of een soortgelijke instelling;
- het volgen van een dagbesteding;
- verblijf bij PerspectieV of een soortgelijke instelling;
- geen contact met mededader.
De op te leggen straf
De oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting (LOVS) zijn vastgesteld voor minderjarigen gaan bij brandstichting met aanzienlijke schade uit van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Om tot een passende straf te komen heeft de rechtbank voor dit feit gekeken naar straffen die zijn opgelegd in gelijksoortige zaken, waarbij eveneens de context van de situatie rondom corona een rol speelde en er sprake was van brandstichting met gevaar voor goederen. Daaruit ontstaat het beeld dat er straffen worden opgelegd die lager zijn dan door de officier van justitie in deze zaak is gevorderd.
Bij diefstal van een scooter wordt in de oriëntatiepunten uitgegaan van een taakstraf van 40 uren en bij vernieling met geringe schade van een taakstraf van 20 uren.
De rechtbank stelt voorop dat de ernst van het feit de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie eist. De rechtbank is, gelet op de hiervoor aangehaalde rapporten die omtrent verdachte zijn opgemaakt, echter van oordeel dat het niet wenselijk is dat verdachte terug in detentie gaat. Dit heeft niet alleen te maken met de persoonlijkheid van verdachte (en de bij hem geconstateerde stoornissen), maar ook met de omstandigheid dat er eindelijk een plek voor hem beschikbaar is bij PerspectieV. Het is op termijn niet alleen beter voor verdachte, maar ook voor de maatschappij indien verdachte de behandeling krijgt die hij nodig heeft op een voor hem geschikte plek. Het voorgaande betekent dat de rechtbank daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal opleggen die gelijk is aan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Teneinde voldoende recht te doen aan de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een forse taakstraf in de vorm van een werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 131 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. De rechtbank zal daarbij naast de standaard algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel verbinden zoals deze zijn geadviseerd door SAVE in de rapportage van 17 juni 2021. Daarnaast zal aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf worden opgelegd voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen vervangende jeugddetentie.
SAVE is al langer bij verdachte betrokken vanuit het civiele kader en sinds zijn schorsing ook in een reclasseringsrol. Tot dusver werden beide rollen vervuld door de gezinsvoogd. De rechtbank geeft SAVE nadrukkelijk in overweging om de begeleiding van verdachte in het kader van de voorwaardelijke straf in handen te leggen van een jeugdreclasseerder met kennis van, en ervaring met het uitvoeren van de maatregel toezicht en begeleiding.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 660,60 bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing in aanmerking komt.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, aangezien uit de bijgevoegde stukken volgt dat [eigenaar] eigenaar is van de scooter en niet [benadeelde] .
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt, gelet op de bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde stukken, vast dat de scooter op naam staat van [eigenaar] . De rechtbank kan niet vaststellen dat [benadeelde] tijdens de diefstal de eigenaar was van de scooter. De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu hierdoor niet, althans onvoldoende, is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 157, 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
131 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal laten begeleiden door de jeugdreclassering met de module ITB Harde Kern, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van Accare of soortgelijke zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten PerspectieV, of een soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal inspannen voor en meewerken aan (het behouden van) dagbesteding, zoals vormgegeven door de jeugdreclassering;
- waarbij de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvan
120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
  • verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. R.F. van Aalst en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.S. Salet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-043724-21
hij, op of omstreeks 23 januari 2021 te Urk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een teststraat/testlocatie van de GGD door open vuur in aanraking te brengen met een mondkapje en/of een prullenbak en/of desinfecteermiddel, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde goederen en/of GGD teststraat/testlocatie en/of een of meer portacabins, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde GGD teststraat en/of zich daarin bevindende goederen en/of een of meer portacabins, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
16-123013-20
hij op of omstreeks 18 september 2019 te Urk, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, een scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
16-159749-20
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Urk opzettelijk en wederrechtelijk
een plantenbak en/of een (tuin)hek, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander, te weten aan [aangeefster] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 18 februari 2021, 2 maart 2021 en 29 maart 2021, genummerd PL0900-2021025697, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 2019. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 mei 2021, genummerd PL0900-2019280599, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 31. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 juni 2020, genummerd PL0900-2020191125, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 33. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] , pagina 21.
5.een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een getuigenverklaring van [getuige] , pagina 31.