8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Om het aantal coronabesmettingen naar beneden te brengen, stelt het kabinet eind januari 2021 een avondklok in. Op 23 januari 2021 dient in beginsel heel Nederland vanaf 21.00 uur niet meer de straat op te gaan. Deze maatregel stuit in het land op weerstand, waaronder ook op Urk. Na het ingaan van de avondklok heeft zich veel jeugd verzameld op het haventerrein, onder wie ook verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Op enig moment besluiten zij de teststraat van de GGD, die op het haventerrein staat, in brand te steken. De teststraat inclusief de materialen die zich daarin bevinden worden door de brand verwoest en zijn niet langer bruikbaar.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Zij hebben onder andere GGD Flevoland veel financiële schade berokkend. Daarnaast heeft de verwoesting van de teststaat van de GGD ervoor gezorgd dat het enige tijd niet meer mogelijk was een corona-test te laten uitvoeren op Urk. De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bovendien, in de context van de gehele situatie rondom corona, in de samenleving voor veel onrust en gevoelens van onveiligheid heeft gezorgd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 15 juni 2021 betreffende verdachte, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 15 april 2021, opgesteld door I.W. van der Kooij, GZ-psycholoog, waaruit volgt dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, en van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis als gevolg van een ontoereikende opvoedings-en spanningsvolle (gezins)situatie. Dit leidt bij verdachte tot erkenning zoekend, agerend en impulsief gedrag en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Ook is er sprake van ouder-kind relatieproblematiek.
Als er gekeken wordt naar de situatie voorafgaand aan het tenlastegelegde kan gesteld worden dat er sprake was van beperkt gestructureerde leefomstandigheden. Hoewel verdachte beschikte over een woonplek, had hij in die periode geen adequate dagbesteding. Zijn gevoel anderen niet te kunnen vertrouwen, passend bij de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, lijkt te zijn versterkt door de situatie waarin hij zich ten tijde van het tenlastegelegde in bevond. Passend bij de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (waarbij de zwakke identiteitsontwikkeling en het zwakke zelfbeeld een grote rol spelen) en de zwakbegaafdheid heeft verdachte de neiging/hang erbij te willen horen en voelt hij angst te worden beoordeeld en/of in de steek gelaten te worden.
Vanuit zijn problematiek kan hij situaties niet goed overzien en heeft hij moeite om voor zichzelf op te komen. Verdachte gaat hierdoor sneller over zijn eigen grenzen, is beïnvloedbaar en (meer) ontvankelijk voor de invloed van (antisociale) jongeren om hem heen. Dit maakt hem extra kwetsbaar voor crimineel gedrag. De psycholoog adviseert de ten laste gelegde brandstichting hem verminderd toe te rekenen.
De psycholoog concludeert verder dat de verstoorde verzorgingssituatie, het contact met antisociale leeftijdsgenoten, maar ook de beperkt ontwikkelde sociaal-emotionele ontwikkeling in combinatie met het zelfbepalende gedrag van verdachte als de belangrijkste factoren worden gezien die bijdragen aan een verhoging van het risico op toekomstig gewelddadig gedrag. Zonder een geschikte woonplek met voldoende ondersteuning en begeleiding en daarnaast behandeling wordt het risico als hoog ingeschat.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van het Pro Justitia rapport over, maakt die tot de hare, en is van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 22 juni 2021, opgesteld door [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker. De Raad verwijst met betrekking tot de problematiek van verdachte en de toerekening van de ten laste gelegde brandstichting naar hetgeen hiervoor is opgenomen in de Pro Justitia-rapportage van 15 april 2021 zoals hierboven weergegeven. De Raad rapporteert dat sinds de schorsing sprake is van een prille positieve ontwikkeling, die door detentie zou worden doorkruist. Verdachte lijkt nu op de juiste plek te zitten om stappen te kunnen zetten. De Raad is van mening dat verdachte een stok achter de deur nodig heeft om ervoor te zorgen dat hij gemotiveerd blijft om op het rechte pad te blijven en een signaal moet krijgen dat dergelijk gedrag niet wordt geaccepteerd. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf aan verdachte op te leggen, waarbij de jeugdreclassering toezicht dient te houden op de voorwaarden. De Raad adviseert naast de algemene voorwaarden de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden aan de voorwaardelijke straf:
- meewerken aan behandeling en begeleiding indien de jeugdreclassering dit nodig acht;
- op geen enkele wijze - direct- of indirect contact opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachte;
- meewerken aan dagbesteding, zoals vormgegeven door de jeugdreclassering;
waarbij aan de gecertificeerde instelling, te weten Samen Veilig te Midden-Nederland, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een rapport van Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE) van 17 juni 2021, waaruit volgt dat verdachte fors wordt bedreigd in zijn ontwikkeling. Hij heeft nauwelijks geprofiteerd van onderwijs in de afgelopen jaren. Alleen tijdens de periode dat verdachte in een gesloten setting verbleef, heeft hij zes maanden onderwijs gevolgd. Verdachte wordt snel overschat omdat hij volwassen overkomt. Het gebeurt dikwijls dat verdachte niet begrijpt wat er gezegd wordt. Dit past ook bij zijn intelligentieniveau en zijn sociaal emotionele ontwikkeling. Verdachte zou begeleiding moeten hebben die hem aan de hand meeneemt. Het is belangrijk dat zijn omgeving afstemt op de ondersteuningsbehoeften van verdachte. Betrokken hulpverlening zal ook continue bewust moeten zijn van mogelijke onder- en/of overvraging bij verdachte. SAVE heeft in de gesloten setting ook ervaren dat verdachte hier goed op reageert. Verdachte heeft de afgelopen jaren op veel verschillende plekken gewoond en hij heeft niemand gehad bij wie hij steeds terecht kon. Verdachte profiteert van de huidige plaatsing. Hij wordt gemotiveerd en maakt op dit moment een mooie ontwikkeling door. Het is nodig dat hij deze begeleiding houdt of een soortgelijk professioneel steunnetwerk.
SAVE adviseert een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, onder de volgende voorwaarden:
- begeleiding vanuit jeugdreclassering met de module IBT Harde Kern zo lang de
jeugdreclassering dit nodig acht;
- behandeling door Accare of een soortgelijke instelling;
- het volgen van een dagbesteding;
- verblijf bij PerspectieV of een soortgelijke instelling;
- geen contact met mededader.
De op te leggen straf
De oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting (LOVS) zijn vastgesteld voor minderjarigen gaan bij brandstichting met aanzienlijke schade uit van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Om tot een passende straf te komen heeft de rechtbank voor dit feit gekeken naar straffen die zijn opgelegd in gelijksoortige zaken, waarbij eveneens de context van de situatie rondom corona een rol speelde en er sprake was van brandstichting met gevaar voor goederen. Daaruit ontstaat het beeld dat er straffen worden opgelegd die lager zijn dan door de officier van justitie in deze zaak is gevorderd.
Bij diefstal van een scooter wordt in de oriëntatiepunten uitgegaan van een taakstraf van 40 uren en bij vernieling met geringe schade van een taakstraf van 20 uren.
De rechtbank stelt voorop dat de ernst van het feit de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie eist. De rechtbank is, gelet op de hiervoor aangehaalde rapporten die omtrent verdachte zijn opgemaakt, echter van oordeel dat het niet wenselijk is dat verdachte terug in detentie gaat. Dit heeft niet alleen te maken met de persoonlijkheid van verdachte (en de bij hem geconstateerde stoornissen), maar ook met de omstandigheid dat er eindelijk een plek voor hem beschikbaar is bij PerspectieV. Het is op termijn niet alleen beter voor verdachte, maar ook voor de maatschappij indien verdachte de behandeling krijgt die hij nodig heeft op een voor hem geschikte plek. Het voorgaande betekent dat de rechtbank daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal opleggen die gelijk is aan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Teneinde voldoende recht te doen aan de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een forse taakstraf in de vorm van een werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 131 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. De rechtbank zal daarbij naast de standaard algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel verbinden zoals deze zijn geadviseerd door SAVE in de rapportage van 17 juni 2021. Daarnaast zal aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf worden opgelegd voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen vervangende jeugddetentie.
SAVE is al langer bij verdachte betrokken vanuit het civiele kader en sinds zijn schorsing ook in een reclasseringsrol. Tot dusver werden beide rollen vervuld door de gezinsvoogd. De rechtbank geeft SAVE nadrukkelijk in overweging om de begeleiding van verdachte in het kader van de voorwaardelijke straf in handen te leggen van een jeugdreclasseerder met kennis van, en ervaring met het uitvoeren van de maatregel toezicht en begeleiding.