ECLI:NL:RBMNE:2021:3244

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 1288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Verzoekster was gelast om een geconstateerd gebrek in haar pand te herstellen, met een dwangsom van € 2.500,- als dreiging. Na een bezwaarprocedure heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, omdat verzoekster had aangetoond dat de brandslanghaspels tijdig waren gekeurd. Verzoekster trok daarop haar beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder geen bezwaar maakte tegen de proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 534,- voor de rechtsbijstand, en verweerder is verplicht het griffierecht van € 360,- te vergoeden aan verzoekster. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder(gemachtigden: mr. H. Kavi en B. Olsthoorn).

Procesverloop

In het besluit van 11 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder verzoekster gelast om voor 15 april 2020 het geconstateerde gebrek (overtreding van artikel 1.16 van het Bouwbesluit, in samenhang met artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet) in het pand op het adres [adres] te [plaats] te (doen) herstellen en hersteld te (doen) houden onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-.
In het besluit van 12 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 21 mei 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en besloten dat weliswaar terecht en op juiste gronden is vastgesteld dat sprake was van een gebrek waarvoor een last onder dwangsom opgelegd kan worden, maar dat deze in zijn geheel ingetrokken wordt, omdat verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat de betreffende brandslanghaspels binnen de begunstigingstermijn zijn gekeurd.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank op 21 mei 2021 meegedeeld dat hij geen bezwaar heeft tegen een proceskostenveroordeling in beroep.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Die punten hebben een waarde van € 534,- met een wegingsfactor 1.
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 30 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.