ECLI:NL:RBMNE:2021:324

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
16.025435.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 4 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man uit Leusden, die op 30 oktober 2018 een dodelijk verkeersongeval veroorzaakte. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, reed op een busbaan in De Meern zonder ontheffing en negeerde een rood verkeerslicht. Hierdoor kwam hij frontaal in botsing met een personenauto, bestuurd door een 51-jarige man, die als gevolg van de aanrijding om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend was, wat leidde tot de fatale gevolgen. De rechtbank hield rekening met de spijtbetuiging van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. Ondanks de ernst van het feit, werd de taakstraf vastgesteld op 200 uur in plaats van de gebruikelijke 240 uur, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de uitspraak. Daarnaast werd een voorwaardelijke rijontzegging van 1 jaar opgelegd, waarbij de rechtbank het persoonlijk belang van de verdachte bij het behoud van zijn werk als beroepschauffeur zwaar liet meewegen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.025435.19 (P)
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van 4 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en mr. A. Ester, advocaat te Zwijndrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 30 oktober 2018 in De Meern als bestuurder van een vrachtauto zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] is overleden;
subsidiair:op 30 oktober 2018 in De Meern als bestuurder van een vrachtauto zich zodanig heeft gedragen dat hij gevaar en/of hinder heeft veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en is van oordeel dat sprake is van de lichtste mate van schuld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde en daarvoor aangevoerd dat het causaal verband tussen het verkeersongeval en de dood van het slachtoffer op basis van de bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende vast staat. Vast staat dat het slachtoffer geen gordel droeg. Indien hij wel een gordel gedragen zou hebben, zou een dergelijke aanrijding ongetwijfeld tenminste zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben gehad. Of het echter ook zonder meer tot de dood zou hebben geleid is op basis van het dossier niet komen vast te staan. Daarvoor is nader NFI-onderzoek nodig. Verzoeken hiertoe van de zijde van de verdediging zijn echter herhaaldelijk afgewezen. Nu dit aanvullend bewijs niet voorhanden is moet verdachte worden vrijgesproken, in verband met het ontbreken van overtuigend bewijs voor de causaliteit tussen het handelen van verdachte en de dood van het slachtoffer.
Het subsidiair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op basis van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna nader is toegelicht. Indien hoger beroep tegen dit vonnis wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
De rechtbank zal in dit verkort vonnis niet uitschrijven wat er in de bewijsmiddelen staat, maar de bewijsmiddelen enkel opsommen. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de vindplaatsen van de bewijsmiddelen in het dossier. [1]
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 januari 2021; [2]
- de verklaring van getuige [getuige] ; [3]
  • proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, de analyse van de tachograaf met betrekking tot de snelheid van de vrachtwagen Mercedes-Benz;
  • proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, de conclusies met betrekking tot de verkeersregelinstallatie;
- proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, de conclusies met de toedracht, oorzaak en gevolg; [5]
- schouwverslag, opgemaakt door G.W. Krever, forensisch arts. [6]
Bewijsoverwegingen
Om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen komen, is onder meer vereist dat verdachte schuld heeft aan een aanrijding, in die zin dat hij – zoals ten laste is gelegd – zich zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet kan reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt -kort gezegd- dat:
  • verdachte reed met een door hem bestuurde vrachtauto op een busbaan, terwijl hij daarvoor geen ontheffing had;
  • verdachte een verkeerslicht negeerde dat al 53 seconden rood licht uitstraalde;
  • verdachte met een snelheid van ongeveer 46 km/u het kruispunt op reed;
  • verdachte hierbij in botsing kwam met een overstekende auto, bestuurd door [slachtoffer] , in wiens rijrichting het verkeerslicht reeds minimaal 20 seconden groen licht uitstraalde.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het ongeval waarbij [slachtoffer] is overleden aan verdachtes schuld te wijten is. Met betrekking tot de mate van schuld is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte gekwalificeerd dient te worden als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Het verweer
Van de zijde van de verdediging is het verweer gevoerd dat, nu uit het dossier volgt dat het slachtoffer geen autogordel droeg en geen nader onderzoek is gedaan naar de vraag of het wél dragen van de autogordel niet had betekend dat het dodelijk gevolg niet zou zijn ingetreden, geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de zinsnede uit de tenlastelegging ‘waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood’.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met een door hem bestuurde, zware en tevens beladen vrachtwagen met een aanzienlijke snelheid frontaal in de linkerzijde van het voertuig van het slachtoffer is ingereden, welk voertuig groen licht had. De schade aan het voertuig van het slachtoffer bevond zich met name ter hoogte van de zitplaats van de bestuurder. Het linkerportier en het dak boven de zitplaats van de bestuurder waren sterk naar binnen toe vervormd. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de dood van het slachtoffer als gevolg van de door verdachte veroorzaakte aanrijding redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend en dat daaraan niet afdoet de aangevoerde omstandigheid dat het slachtoffer geen gebruik maakte van een veiligheidsgordel. Anders dan door de verdediging naar voren is gebracht, betekent de omstandigheid dat het letsel (mogelijk) niet zo ernstig zou zijn geweest dat dit had geleid tot de dood als het slachtoffer een veiligheidsgordel had gedragen, niet dat daardoor het causaal verband tussen het ongeval en de dood van het slachtoffer ontbreekt. De relevante oorzaak is niet het verzuim van het dragen van de gordels, maar de aanrijding. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een eventuele onvoorzichtigheid van het slachtoffer niet snel het causale verband verbreekt. [7]
Het verweer wordt dus verworpen en daarmee acht de rechtbank het doen van nader onderzoek door het NFI niet noodzakelijk.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 30 oktober 2018 te De Meern
,gemeente Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Mercedes-Benz), daarmede rijdende over de weg, Busbaan Rijnvliet en de kruising van die Busbaan Rijnvliet met de Strijkviertel, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl hij, verdachte, als bestuurder van voornoemd motorrijtuig (vrachtauto merk Mercedes-Benz), geen ontheffing had om te rijden op een busbaan
,-niet te stoppen voor een voor zijn rijrichting bestemd verkeerslicht dat reeds rood licht uitstraalde en
- onvoldoende zijn snelheid aan te passen naar de situatie ter plaatse en
- zich er (daarbij) niet van te vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van (kruisend) verkeer en
- (daarbij
)geen voorrang te verlenen aan [slachtoffer] die voor hem, verdachte, op een motorrijtuig (Citroën) van rechts kwam en in wiens richting het verkeerslicht groen licht uitstraalde en
- vervolgens tegen het door [slachtoffer] bestuurde motorrijtuig (Citroën) te botsen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood
;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis,
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit een werkstraf en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte reed in zijn vrachtauto op een busbaan, zonder dat hij daarvoor een ontheffing had. Hij had niet bewust voor deze busbaan gekozen, maar was er abusievelijk op terecht gekomen en had dit niet eerder opgemerkt. Doordat hij gedesoriënteerd raakte, negeerde hij vervolgens een rood verkeerslicht en reed met onverminderde snelheid een kruispunt op. Hij kwam daarna in botsing met een van rechts komende auto, bestuurd door [slachtoffer] . Het verkeerslicht voor de rijrichting van [slachtoffer] was groen. Ten gevolge van dit aanmerkelijk onvoorzichtige rijgedrag van verdachte overleed [slachtoffer] vrijwel onmiddellijk aan zijn opgelopen verwondingen. De nabestaanden hebben geen gebruik gemaakt van hun spreekrecht of een schriftelijke slachtofferverklaring opgesteld. Daardoor is niet bekend wat dit onverwachte overlijden voor hen persoonlijk heeft betekend, maar het kan niet anders dan dat hen hiermee onherstelbaar leed is aangedaan.
Om te bevorderen dat voor dezelfde feiten door rechtbanken en gerechtshoven ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld (LOVS-oriëntatiepunten). De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat sprake is van aanmerkelijke schuld. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval met de dood tot gevolg, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, wordt als uitgangspunt een taakstraf van 240 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 1 jaar genoemd.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte spijt heeft betuigd. Ook heeft hij direct na het ongeluk contact gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer. Verdachte is beroepschauffeur en rijdt jaarlijks tienduizenden kilometers.
Uit het strafblad van verdachte van 17 december 2020 is gebleken dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen in verband met Wegenverkeerswet feiten. Het voornoemde oriëntatiepunt gaat uit van een verdachte die
first offenderis. Het ontbreken van relevante recidive heeft dan ook geen invloed op de straftoemeting.
Het feit vond plaats op 30 oktober 2018. Daarmee is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met ruim 3 maanden overschreden. Gelet hierop zal de rechtbank afwijken van het oriëntatiepunt en niet 240 uur taakstraf opleggen, maar 200 uur.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een rijontzegging van 1 jaar opleggen, geheel voorwaardelijk. Hiermee gaat de rechtbank niet voorbij aan de ernst van het feit, maar in de afweging van alle belangen heeft de rechtbank het persoonlijk belang van verdachte bij het behoud van zijn werk als beroepschauffeur, zwaar laten meewegen. Bij een onvoorwaardelijke rijontzegging zou hij zijn baan verliezen en zijn gezin niet meer kunnen onderhouden. Aan deze voorwaardelijke ontzegging wordt een standaard proeftijd van 2 jaar gekoppeld.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
-
ontzegtverdachte ter zake van het onder primair bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
Dit verkort vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. G. Perrick en B.M. Blom, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 04 februari 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 30 oktober 2018 te De Meern, gemeente Utrecht, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Mercedes-Benz), daarmede rijdende over de weg, Busbaan Rijnvliet en/of de kruising van die Busbaan Rijnvliet met de Strijkviertel, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend
,- al dan niet terwijl hij, verdachte, als bestuurder van voornoemd motorrijtuig (vrachtauto merk Mercedes-Benz), geen ontheffing had om te rijden op een busbaan
,-niet te stoppen voor een voor zijn rijrichting bestemd verkeerslicht dat reeds rood licht uitstraalde en/of
- onvoldoende zijn snelheid aan te passen naar de situatie ter plaatse en/of
- zich er (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate te vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van (kruisend) verkeer en/of
- (daarbij) geen voorrang te verlenen aan [slachtoffer] die voor hem, verdachte, op een motorrijtuig (Citroën) van rechts kwam en in wiens richting het verkeerslicht groen licht uitstraalde en/of
- (vervolgens) op/tegen het door [slachtoffer] bestuurde motorrijtuig (Citroën) te botsen/rijden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood
;( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 30 oktober 2018 te De Meern, gemeente Utrecht, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (Mercedes-Benz), daarmee rijdende op de weg, Busbaan Rijnvliet en/of de kruising van die Busbaan Rijnvliet met de
Strijkviertel,
- al dan niet terwijl hij, verdachte, als bestuurder van voornoemd motorrijtuig (vrachtauto merk Mercedes-Benz), geen ontheffing had om te rijden op een busbaan,
- niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd verkeerslicht dat reeds rood licht uitstraalde en/of
- zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast naar de situatie ter plaatse en/of
- zich er (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate van heeft vergewist dat voornoemde kruising vrij was van (kruisend) verkeer en/of
- (daarbij) geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] die voor hem, verdachte, op een motorrijtuig (Citroën) van rechts kwam en in wiens richting het verkeerslicht groen licht uitstraalde en/of
- (vervolgens) op/tegen het door [slachtoffer] bestuurde motorrijtuig (Citroën) is gebotst/gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte
2.Proces-verbaal terechtzitting (nader op te maken bij appel)
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 64
4.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, pagina 43
5.Hiervoor genoemd bewijsmiddel, pagina 45
6.Deskundigenrapport, pagina 79 en 80
7.Zie de conclusie van AG Fokkens bij HR 11 december 2001, ECLI:NL:PHR:2001:AD5285, NJ 2002/62.