ECLI:NL:RBMNE:2021:3235

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21_245 en UTR 21_246
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening definitieve berekening kindgebonden budget en toeslagen door Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, woonachtig in België, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld tegen besluiten van de Belastingdienst die betrekking hadden op de definitieve berekening van het kindgebonden budget over de jaren 2015 tot en met 2018, alsook op de herberekening van zorg- en huurtoeslagen voor de jaren 2019 en 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst de besluiten op onzorgvuldige wijze had genomen, met name het besluit dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft het bestreden besluit II vernietigd voor zover het betrekking heeft op het kindgebonden budget en de Belastingdienst opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,- en is het betaalde griffierecht van € 98,- aan eiseres vergoed. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres geen recht meer had op huur- en zorgtoeslag na 31 oktober 2019, omdat zij toen in België was ingeschreven. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/245 en UTR 21/246
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , België , eiseres

(gemachtigde: mr R.A.A. Maat)
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Koullali).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de definitieve berekening van het kindgebonden budget van eiseres over de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 herzien.
Bij besluiten van 21 november 2019, 7 februari 2020 en 13 maart 2020 (de primaire besluiten II) heeft verweerder zorg- en huurtoeslagen alsmede het kindgebonden budget welke als voorschot zijn toegekend voor 2019 en 2020 opnieuw berekend.
Bij besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videobeeldverbinding op 4 juni 2021. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I;
- vernietigt het bestreden besluit II, voor zover dit ziet op het kindgebonden budget;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 98,- aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft het kindgebonden budget over de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018
definitief berekend en bij het primaire besluit I herzien op grond van artikel 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Verweerder heeft op grond van die herziening bedragen van eiseres teruggevorderd. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de daarvoor geldende termijn van 6 weken is ingediend.
3. Verweerder heeft de voorschotten zorg- en huurtoeslagen en kindgebonden budget
over 2019 en 2020 opnieuw berekend. Verweerder heeft bij het bestreden besluit II het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard. Verweerder legt aan dit besluit onder andere ten grondslag dat blijkt dat eiseres tot 8 oktober 2019 ingeschreven stond op het adres [adres] te [plaats] en dat zij daarna in België staat ingeschreven. Daarom heeft ze recht op huurtoeslag tot en met 31 oktober 2019. Het teveel ontvangen bedrag aan huurtoeslag moet zij terugbetalen. Ook is ze tot en met 8 oktober 2019 zorgverzekerd geweest. Zij heeft recht op zorgtoeslag tot en met 31 oktober 2019. Het teveel ontvangen bedrag aan zorgtoeslag moet zij terugbetalen.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de beslissingen
op bezwaar inzake het kindgebonden budget over de berekeningsjaren 2015 tot en met 2020 op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en verzoekt de rechtbank dit beroep gegrond te verklaren. Ten aanzien van het voorschot huurtoeslag en het voorschot zorgtoeslag stelt verweerder zich op het standpunt dat hij deze bedragen terecht heeft herberekend.
5. Gelet op het standpunt van verweerder in het verweerschrift en het standpunt van eiseres
op de zitting daarover vernietigt de rechtbank het bestreden besluit I en het bestreden besluit II, voor zover dit ziet op het kindgebonden budget.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat eiseres sinds 8
oktober 2019 niet meer woonachtig is aan de [adres] te [plaats] en in België staat ingeschreven. Zij kan daarom geen aanspraak meer kan maken op huurtoeslag 1 november 2019. Het voorschot huurtoeslag is dus terecht herberekend. Daarnaast is ook aannemelijk geworden dat zij sinds 8 oktober 2019 niet meer voor zorg verzekerd is in Nederland. Zij heeft daarom vanaf november 2019 geen aanspraak meer op zorgtoeslag. Het voorschot zorgtoeslag is dus terecht herberekend. Het beroep op dit punt slaagt niet.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten I en II voor
zover deze zien op het kindgebonden budget. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 98,-vergoedt (voor iedere zaak € 49,-).
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank
op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.