In deze zaak heeft eiser, die van 1970 tot 2000 bij een chemische wasserij en daarna bij een inktfabriek heeft gewerkt, een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming werknemers met Chronic Solvent-Induced Encephalopathy (CSE). Eiser heeft zich in 2002 ziek gemeld met diverse klachten en ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De aanvraag voor de tegemoetkoming werd echter afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank, omdat de diagnose CSE niet volgens internationaal aanvaarde criteria was vastgesteld. Eiser ging in beroep tegen deze afwijzing.
Tijdens de zitting op 1 juli 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl de verweerder vertegenwoordigd werd door een gemachtigde via een skype-verbinding. De rechtbank heeft in haar uitspraak uiteengezet dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de criteria die in het consensusdocument voor de diagnose CSE zijn vastgesteld. De rechtbank heeft de conclusie van het CSE-panel gevolgd, dat stelde dat de bevindingen uit de neuropsychologische onderzoeken onvoldoende waren voor de diagnose CSE.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de beoordeling van de aanvraag voor de tegemoetkoming een andere beoordeling is dan die voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ondanks dat eiser niet voldeed aan de strenge eisen van de Regeling, doet dit niets af aan het feit dat de verzekeringsarts bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling rekening heeft gehouden met de medische klachten van eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.