ECLI:NL:RBMNE:2021:3234

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4446
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming werknemers met Chronic Solvent-Induced Encephalopathy (CSE) op basis van niet voldoen aan internationale criteria

In deze zaak heeft eiser, die van 1970 tot 2000 bij een chemische wasserij en daarna bij een inktfabriek heeft gewerkt, een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming werknemers met Chronic Solvent-Induced Encephalopathy (CSE). Eiser heeft zich in 2002 ziek gemeld met diverse klachten en ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De aanvraag voor de tegemoetkoming werd echter afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank, omdat de diagnose CSE niet volgens internationaal aanvaarde criteria was vastgesteld. Eiser ging in beroep tegen deze afwijzing.

Tijdens de zitting op 1 juli 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl de verweerder vertegenwoordigd werd door een gemachtigde via een skype-verbinding. De rechtbank heeft in haar uitspraak uiteengezet dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de criteria die in het consensusdocument voor de diagnose CSE zijn vastgesteld. De rechtbank heeft de conclusie van het CSE-panel gevolgd, dat stelde dat de bevindingen uit de neuropsychologische onderzoeken onvoldoende waren voor de diagnose CSE.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de beoordeling van de aanvraag voor de tegemoetkoming een andere beoordeling is dan die voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ondanks dat eiser niet voldeed aan de strenge eisen van de Regeling, doet dit niets af aan het feit dat de verzekeringsarts bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling rekening heeft gehouden met de medische klachten van eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4446
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: K. van Ingen).

Inleiding

Eiser heeft van 1970 tot 2000 bij een chemische wasserij gewerkt en vervolgens nog twee jaar bij een inktfabriek. Tijdens zijn werk is eiser blootgesteld aan oplosmiddelen (trichloorethyleen en perchloorethyleen). Op 18 februari 2002 heeft hij zich voor zijn werk bij de inktfabriek ziek gemeld met onder andere vermoeidheidsklachten, slaapproblemen, (hoofd)pijnklachten, vergeetachtigheid en depressieve klachten
.Per einde wachttijd is hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend.
Op 20 april 2020 heeft eiser bij het zogeheten OPS-loket een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE (de Regeling) ingediend omdat hij Chronic solvent-induced encephalopathy (CSE) heeft (ook bekend als CTE, OPS en schildersziekte). Na beoordeling van de diagnose door het CSE-panel heeft verweerder bij besluit van 29 juli 2020 de aanvraag afgewezen omdat de diagnose CSE niet volgens internationaal aanvaarde criteria is vastgesteld. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een skype-verbinding aan de zitting heeft deelgenomen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank - na een korte schorsing - uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser vindt dat hij recht heeft op een tegemoetkoming omdat de neuroloog in 2003 tegen hem heeft gezegd dat hij CSE heeft. Ook de verzekeringsarts die de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling destijds heeft gedaan geeft in zijn rapport aan dat eiser CSE heeft. Nu wordt in het besluit van verweerder opeens gezegd dat hij geen CSE heeft. Eiser wil dat wordt erkend dat hij CSE heeft.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van 21 oktober 2020 van de medisch adviseur van het zogenoemde OPS-loket. De medisch adviseur sluit zich aan bij de bevindingen van het CSE-panel. Dat panel heeft in de brief van 8 oktober 2020 geconcludeerd dat de diagnose niet voldoet aan het consensusdocument omdat de bevindingen bij het tweede neuropsychologisch onderzoek onvoldoende zijn voor de diagnose CSE.
4. In de Regeling is als een van de voorwaarden voor het recht op een tegemoetkoming opgenomen dat het CSE-panel heeft geconcludeerd dat de diagnose CSE voldoet aan de richtlijnen uit het consensusdocument 'Chronic solvent-induced encephalopathy: European consensus of neuropsychological characteristics, assessment, and guidelines for diagnostics' zoals gepubliceerd in het tijdschrift NeuroToxicology 33 (2012), p. 710–726.
5. In dit consensusdocument staan 5 criteria die voor de diagnose CSE noodzakelijk zijn. Eén van deze criteria is dat bij neuropsychologisch onderzoek passende afwijkingen zijn geconstateerd. Uit het door verweerder overgenomen advies van het CSE-panel, en uit het eerste advies van het CSE-panel van 19 juli 2020, blijkt dat eiser niet voldoet aan dit criterium. Het eerste neuropsychologisch onderzoek in maart 2003 was niet goed te beoordelen vanwege aanwijzingen van onderpresteren en de bevindingen bij het tweede neuropsychologisch onderzoek in december 2003 waren onvoldoende voor de diagnose CSE omdat er geen duidelijke afwijkingen aantoonbaar waren. De rechtbank kan verweerder volgen in de conclusie dat eiser niet voldoet aan alle criteria uit het consensusdocument. Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom terecht afgewezen.
6. De rechtbank voegt hieraan toe dat een beoordeling van een aanvraag op grond van de Regeling een heel andere beoordeling is dan de beoordeling van een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dat eiser niet voldoet aan de strenge eisen van de Regeling, doet daarom niets af aan het feit dat de verzekeringsarts bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is uitgegaan van medische klachten van eiser die zeer waarschijnlijk het gevolg zijn van CSE.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. V.E.H.G. Visser en mr. C. de Kruif, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.