ECLI:NL:RBMNE:2021:3231

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
C/16/509348 / HA ZA 20-590
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een franchiseovereenkomst en de gevolgen van mondelinge afspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: [eiseres]) en haar voormalige franchisenemers (hierna: gedaagden). De kern van het geschil betreft de vraag of gedaagden zich kunnen beroepen op mondelinge afspraken die zouden zijn gemaakt in een gesprek op 10 juli 2018, waarin zij stelden dat zij de cliëntendossiers mochten behouden na beëindiging van de franchiseovereenkomst. De franchiseovereenkomst liep af op 22 december 2018, en gedaagden zijn per 1 januari 2019 activiteiten gaan verrichten die in strijd waren met een non-concurrentiebeding. [Eiseres] vorderde hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een boete van € 70.000,00, vermeerderd met rente, en de buitengerechtelijke kosten van € 1.475,00.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is geleverd voor de stelling van gedaagden dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt die de non-concurrentie zouden opheffen. De rechtbank oordeelde dat de schriftelijke franchiseovereenkomst leidend is en dat gedaagden niet gerechtvaardigd konden vertrouwen op de door hen gestelde mondelinge afspraken. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen en gedaagden in het gelijk gesteld. Tevens is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 4.270,00.

De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten en de noodzaak om mondelinge afspraken goed te documenteren, vooral in commerciële relaties zoals franchiseovereenkomsten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de communicatie tussen partijen onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door gedaagden gestelde afspraken, waardoor de vorderingen van [eiseres] niet konden worden toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/509348 / HA ZA 20-590
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres, hierna ook te noemen [eiseres]
advocaat mr. A.C. Engel te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.R.L. van Gasteren te Leusden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de mondelinge behandeling op 22 juni 2021, waarvan aantekening is gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

De kernvraag en het antwoord daarop

2.1.
De kernvraag is of [eiseres] zich kan beroepen op de bepalingen uit de franchiseovereenkomst over de beëindiging daarvan. Het antwoord daarop is nee.
Het geschil
2.2.
[eiseres] vordert hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van:
  • een boete van € 70.000,00, vermeerderd met rente,
  • de buitengerechtelijke kosten van € 1.475,00,
  • de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
2.3.
Gedaagden hebben een franchiseovereenkomst gesloten met [eiseres] . De franchiseformule van [eiseres] ziet op het beheer van de financiën van cliënten (bewindvoering). In de franchiseovereenkomst is een non-concurrentiebeding opgenomen die geldt tot een jaar na het einde van de overeenkomst. De franchiseovereenkomst liep af op 22 december 2018. Per 1 januari 2019 zijn gedaagden activiteiten gaan verrichten in strijd met het non-concurrentiebeding en zij hebben in strijd met de overeenkomst de cliëntendossiers niet weer overgedragen aan [eiseres] . Dit alles staat vast.
2.4.
Volgens [eiseres] moeten gedaagden daarom de overeengekomen boete betalen.
2.5.
Gedaagden voeren verweer. Zij zeggen al in juli 2018 mondeling van de overeenkomst afwijkende afspraken te hebben gemaakt met [eiseres] waarmee de non-concurrentie komt te vervallen en gedaagden de cliëntendossiers mochten houden. Althans, zij mochten erop vertrouwen dat die afspraken zijn gemaakt.
2.6.
[eiseres] weerspreekt dat andere afspraken zijn gemaakt.
Wat is het beoordelingskader?
2.7.
Gedaagden stellen dat een nieuwe afspraak is gemaakt en beroepen zich op de rechtsgevolgen daarvan. Zij dragen de bewijslast van deze afspraak. Er wordt echter pas toegekomen aan de bewijsfase als gedaagden deze afspraak voldoende onderbouwd hebben gesteld en [eiseres] deze stelling voldoende gemotiveerd heeft weersproken.
2.8.
Duidelijk is dat partijen een franchiseovereenkomst zijn aangegaan waarin afspraken staan over de afwikkeling in verband met de beëindiging van de overeenkomst. De rechtbank moet beoordelen of een daarvan afwijkende mondelinge afspraak tussen partijen is gemaakt. Er moet dan sprake zijn van een aanbod en een daarop aansluitende aanvaarding. De uitleg van de verklaringen van partijen, mondeling en in correspondentie, moet plaatsvinden aan de hand van de wilsvertrouwensleer, zoals neergelegd in de artikelen 3:33 en 3:35 BW. Dit betekent dat het aankomt op de zin die partijen redelijkerwijs aan elkaars verklaringen hebben mogen hechten en op dat wat zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze hebben mogen verwachten. Daarvoor zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
Welke feiten, omstandigheden en stellingen spelen een rol?
2.9.
In de franchiseovereenkomst staat dat een Regeling Overdracht overeengekomen moet worden overeengekomen bij de beëindiging van de overeenkomst, artikel 18.7:
“De Regeling Overdracht voorziet onder meer in het waarborgen, continueren en overdragen van de lopende afspraken met cliënten van de franchisenemer en de waarde daarvan, conform het [eiseres] formule handboek. De waardebepaling van de eventuele goodwill die tijdens de duur van de overeenkomst wordt gegenereerd, komt voor twee derde ten goede van de franchisenemer en komt voor een derde ten goede aan de franchisegever.”
2.10.
In juni 2018 hebben gedaagden aan [eiseres] bericht dat zij niet verder willen met de franchiseovereenkomst. [eiseres] wilde de franchiseovereenkomst evenmin voortzetten. Op 10 juli 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en gedaagden. Aanwezig waren [A] (bestuurder van [eiseres] ), [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [B] (medewerker van [gedaagde sub 1] v.o.f.). Uitgangspunt van het gesprek was dat de franchiseovereenkomst eindigt per 22 december 2018. Tijdens dit gesprek op 10 juli 2018 zijn volgens gedaagden afspraken gemaakt.
2.11.
[A] bevestigt tijdens de mondelinge behandeling dat het doel van het gesprek van 10 juli 2018 duidelijk was: het spreken over het einde van de franchiseovereenkomst. Volgens [A] hebben gedaagden tijdens het gesprek hun wensen kenbaar gemaakt. De wens van gedaagden was onder een andere naam verder te gaan met de werkzaamheden van het beheer van financiën van cliënten. [A] heeft deze wensen aangehoord. Volgens [A] is niet gesproken over de details, zoals het rayon waarin deze werkzaamheden zouden worden uitgevoerd en wat er zou gebeuren met de bestaande cliëntendossiers (terug naar [eiseres] of behouden door gedaagden).
2.12.
Gedaagden stellen dat in het gesprek van 10 juli 2018 wél concreet is gesproken over wat zij na afloop van de franchiseovereenkomst (per 1 januari 2019) zouden gaan doen en dat afspraken zijn gemaakt. Zij hebben een gespreksverslag overgelegd, opgesteld door [B] op 30 januari 2019. [B] schrijft onder meer het volgende.
“Ik heb de franchiseovereenkomst in mijn tas voor het geval het nodig is deze samen door te nemen. Dit blijkt niet nodig omdat [A (voornaam)][ [A] , toevoeging rechtbank]
deze zelf voor zich op tafel heeft liggen.
[gedaagde sub 3 (voornaam)][ [gedaagde sub 3] , toevoeging rechtbank]
begint het gesprek met nogmaals uiten van de wens (…) het contract te beëindigen. [A (voornaam)] reageert hierop meteen dat zij dit ook wil. Ze geeft hierbij aan dat wat door ons geleverd is niet voldoet aan haar verwachtingen. Wij geven aan dat [eiseres] voor ons geen meerwaarde heeft. (…)
Vervolgens bekijkt [A (voornaam)] de overeenkomst. (…)
[A (voornaam)] gaat verder met de overeenkomst en benoemt de punten die van belang zijn om samen door te nemen, die we vervolgens ook meteen bespreken:
-
Inleveren handboek en werkprocessen
(…)
-
Mailadres/telefoonnummers
(…)
-
Behoud van de dossiers
Voor ons is behoud van de dossiers een voorwaarde. [A (voornaam)] geeft aan dit te begrijpen. [gedaagde sub 3 (voornaam)] benoemt nogmaals dat dit ook zo is gegaan bij onze collega die eerder weg is gegaan bij [eiseres] . En dat het ook onze wens is, net als bij de betreffende collega, om dit met gesloten beurzen te doen.
Het is duidelijk dat [A (voornaam)] meewerkt aan behoud van de dossiers.
Ook hebben we meteen aangegeven dat, als we al een goodwill hebben, deze maar klein zal zijn. We spreken af dat we beiden onze boekhouder inschakelen om de goodwill nader te laten bepalen. (…)
-
Regeling overdracht
We maken mondeling een algemeen tijdsplan. We spreken af de overdracht snel rond te hebben zodat voor alle partijen de te nemen stappen duidelijk zijn. [A (voornaam)] zal de regeling overdracht naar ons sturen.
-
Concurrentiebeding
Dit punt is heel kort ter sprake geweest, alleen [A (voornaam)] heeft hier iets over gezegd: “ik snap dat dit voor jullie niet werkbaar is.”
Met deze opmerking was voor mij het concurrentiebeding van tafel en was naar mijn idee niet nodig dit verder te bespreken. (…)
We bespreken hoe en wanneer ons afscheid gecommuniceerd gaat worden naar de overige franchisenemers. We laten de invulling hiervan volledig bij [A (voornaam)] . [A (voornaam)] geeft aan dat ze het snel zal communiceren. Ook zal ze meteen een vacature voor zowel regio [plaatsnaam 1] als [plaatsnaam 2] openen. Dit lijkt ons niet meer dan logisch en is dus ook geen punt van discussie.
Het einde van het gesprek besluiten we met een samenvatting: we kunnen de dossiers behouden. Een eventuele goodwill wordt nader bepaald (…). [A (voornaam)] stuurt ons een regeling voerdracht Ook zal zij ons vertrek gaan communiceren (…).
We gaan in goede harmonie uit elkaar. De sfeer is steeds prettig gebleven. We hebben elkaar zonder spanningen gesproken.”
2.13.
Volgens gedaagden is het gesprek verlopen zoals in dit verslag is weergegeven. [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij in het gesprek met [A] hebben gezegd door te willen gaan met de dossiers onder een andere naam. Daarbij hebben ze expliciet verklaard dat ze aan het eind van het gesprek hebben benoemd dat het fijn is dat partijen op deze manier uit elkaar kunnen gaan en dat zij dan gewoon van start kunnen gaan met het nieuwe bedrijf.
2.14.
[eiseres] blijft bij haar standpunt dat in het gesprek uitsluitend wensen zijn geuit door gedaagden en dat er geen afspraken zijn gemaakt. [A] heeft ter zitting verklaard dat zij zich niet kan herinneren of zij de franchiseovereenkomst in het gesprek van 10 juli 2018 bij zich had en of die gezamenlijk is doorgenomen, zoals gedaagden stellen. [A] wijst er in deze procedure op dat in de franchiseovereenkomst bepalingen staan over de verplichtingen na afloop ervan. Er zijn dus al afspraken die vaststaan. De franchiseovereenkomst is door een jurist opgesteld. Omdat zij zelf geen jurist is, wilde [A] eerst advies inwinnen alvorens afspraken te maken. Wat de reikwijdte van het non-concurrentiebeding precies was, wist [A] niet. Daarom begon zij er ook niet over tijdens het gesprek, aldus [A] , net zo min als over de overdracht van de cliëntendossiers. Zij heeft tijdens het gesprek niet tegen gedaagden gezegd dat zij van plan was om advies in te winnen.
[A] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het inwinnen van advies tijd kost, ook omdat iedereen dan niet meteen beschikbaar is. Dat was de reden dat zij pas medio december 2018 meldde dat gedaagden geen bewindvoeringsactiviteiten mochten uitvoeren en de cliëntendossiers moesten overdragen aan [eiseres] .
Om duidelijke afspraken te maken moet je die volgens [eiseres] wel op schrift stellen; in de regeling van overdracht bevestig je wat je afspreekt. [eiseres] voegt daaraan toe dat als zij gedaagden zou toestaan met behoud van de cliëntendossiers in hetzelfde gebied concurrerende werkzaamheden te verrichten, zij haar formule van [eiseres] te grabbel zou gooien. Feitelijk zou zij dan alles voor niks weggeven, aldus [eiseres] .
2.15.
[A] stuurde na het gesprek op 17 juli 2018 een e-mail aan gedaagden. Daarin staat onder meer:
“Hierbij even een terugkoppeling/samenvatting n.a.v. ons gesprek. Als ik het zo goed heb geïnterpreteerd zijn er de volgende afspraken gemaakt. Ik heb er voor het gemak een tijdslijn bij gezet:
  • Beide partijen zijn akkoord over het niet verlengen van de franchiseovereenkomst
  • Beide partijen gaan een goodwill berekening opstellen (15 augustus) – door eigen accountant van beide partijen;
  • Overleg over inhoud van de regeling van overdracht en beslissing nemen over de te betalen goodwill (1-15 september) – door beide partijen;
  • De regeling overdracht zal worden opgesteld (1 oktober) – door [eiseres] BV;
  • Tussentijds jaarcijfers (23 december) – door rayon [plaatsnaam 1] / [plaatsnaam 2]
  • Financiële afwikkeling (23 december) – door [eiseres] BV
Kunnen jullie je hierin vinden?
Het enige wat hierin nog ontbreekt en waar we ook niet echt over hebben gesproken is de communicatie naar de rest van de franchisenemers toe. (…)”
2.16.
Gedaagden mailden op 18 juli 2018 aan [eiseres] dat zij zich kunnen vinden in de terugkoppelingssamenvatting. Ook meldden zij, in verband met de jaarcijfers, een voorkeur te hebben voor beëindiging per 31-12-2018.
2.17.
Op 24 augustus 2018 mailden gedaagden aan [eiseres] dat hun accountant geen berekening hoeft te maken, omdat er geen goodwill in hun bedrijf aanwezig is. Gedaagden vragen of zij alvast de Regeling Overdracht in concept kunnen ontvangen om die alvast te kunnen doornemen. Op 17 september 2018 mailden gedaagden aan [eiseres] dat zij op de mail van 24 augustus nog geen reactie hebben ontvangen en vragen hier nogmaals om.
2.18.
Op 24 september 2018 mailde [eiseres] aan gedaagden onder meer:
“Om het niet al te ingewikkeld te maken (en kostbaar) denk ik dat het verstandig is om de goodwill op nihil te stellen zodat we door kunnen gaan.”
2.19.
Gedaagden reageerden op 25 september 2018:
“Goed dat we er op deze manier uitkomen!
Kunnen zowel jij als wij de zaken mooi op tijd afronden.
Mogen wij alvast een concept “regeling overdracht” ontvangen?”
2.20.
Op 27 september 2018 mailde [eiseres] een leeg template aan gedaagden met het verzoek deze zo ver mogelijk in te vullen. Deze template konden gedaagden om technische redenen niet invullen.
2.21.
In plaats daarvan hebben gedaagden de voor de template benodigde informatie aan [eiseres] gemaild op 17 oktober 2018:
“Zoals in eerder mails vermeld, willen wij graag i.p.v. 20-12-2018 (einde contractperiode) per 31-12-2018 definitief het contract beëindigen. (…)
De lopende dossiers blijven bij ons en gaan verder onder onze nieuwe bedrijfsnaam. De goodwill hebben wij in overeenstemming op NIHIL bepaald.
De maandelijkse omzet-fee zal tot en met 31-12-2018 (i.p.v. 20-12-2018) betaald worden.
Verder zijn er geen kosten die worden verrekend.
M.b.t. het handboek inclusief alle documenten etc. en maillijsten lijkt ons het handigst om dat begin januari 2019 te doen. (…)
Dit om ons de tijd te geven aan onze cliënten en verwijzers dat wij een andere bedrijfsnaam hebben per 1-1-2019.
Hopelijk is e.e.a. duidelijk, anders hoor/lees ik het graag.
Kunnen we proberen om begin november de overdrachtsakte te tekenen?”
2.22.
Op 5 november 2018 stuurden gedaagden aan [eiseres] :
“Kunnen we de zaak gaan afronden?
Zie onderstaande mail van 17 oktober.”
2.23.
Daarnaar gevraagd op de mondelinge behandeling zegt [A] dat de mail van 17 oktober 2018 bij haar insloeg als een bom en dat zij hierop niet reageerde om te voorkomen dat zij uit emotie zou reageren. Zij wilde eerst deskundig advies inwinnen over de positie van [eiseres] .
2.24.
Op 12 december 2018 ontvingen gedaagden de volgende mail van [eiseres] , een brief gedateerd 6 december 2018, waarin onder meer het volgende staat.
“We hebben onze advocaat nog eens goed naar de franchiseovereenkomst (FO) laten kijken. Deze overeenkomst is immers leidend voor onze samenwerking, ook als we uit elkaar gaan. In het kader van jullie wens om niet te verlengen, zijn we in de FO het volgende overeengekomen:
(…)
Dus het komt er op neer dat:
  • Jullie één jaar na de beëindiging van de overeenkomst geen bewindvoeringsactiviteiten mogen uitoefenen, derhalve geheel 2016[bedoeld zal zijn: 2019, toevoeging rechtbank]
    .
  • Jullie de huidige cliënten moeten overdragen aan [eiseres] of aan een ander door ons aan te wijzen derde.
Ik begrijp dat dit voor jullie misschien niet de verwachte of gewenste uitkomst is als het gaat om de invulling van de regeling overdracht, in eerste instantie had ik dit gewoonweg niet opgemerkt of gezien. Vandaar dat ik hier de afgelopen tijd mee heb geworsteld en dit de nodige tijd in beslag heeft genomen, maar vanuit mijn kant is het begrijpelijkerwijs wel wenselijk om deze destijds gemaakte afspraken wel na te komen.”
Wat is het oordeel van de rechtbank hierover?
2.25.
Het doel van het gesprek op 10 juli 2018 was voor beide partijen duidelijk: spreken over de afwikkeling van de overeenkomst. Aan de zijde van gedaagden is door de gespreksdeelnemers gedetailleerd verklaard over wat hun wens was voor de situatie na afloop van de overeenkomst: per 1 januari 2019 verder gaan met de lopende dossiers onder een eigen bedrijfsnaam. Dat gedaagden met de bestaande cliëntendossiers verder willen, kan niet anders betekenen dan dat zij in hetzelfde rayon hun werkzaamheden willen voortzetten. Opvallend is dat [A] over het gesprek weinig gedetailleerd verklaart. Zij kan zich niet meer herinneren of zij de schriftelijke overeenkomst bij zich had en die samen met gedaagden heeft doorgenomen, zoals zij alle drie expliciet verklaren. Evenmin zegt zij iets over wat dan wél besproken is op 10 juli. Het is moeilijk voor te stellen dat [A] bijvoorbeeld geen vragen zou hebben gesteld over waar gedaagden hun werkzaamheden zouden willen uitvoeren, althans: dat dit onduidelijk voor haar zou zijn gebleven. [eiseres] had immers een overeenkomst met gedaagden voor de rayons [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 1] . Dat wist [A] . Het wekt verbazing dat zij zich in een gesprek met haar franchisenemers niet op de hoogte zou stellen van de wijze waarop die hun werk willen voortzetten. Voor [eiseres] is dat immers van belang. Grofweg moet [A] op de hoogte zijn geweest van wat op grond van de franchiseovereenkomst wel en niet was toegestaan. [eiseres] is immers haar eigen formule. Dat zij niet zou weten dat het voortzetten van dezelfde werkzaamheden in hetzelfde rayon in strijd is met de overeenkomst, is niet een detail van die overeenkomst. In ieder geval wekt het verbazing dat zij - volgens haar eigen verklaring - slechts de wensen heeft aangehoord van gedaagden, zonder daarbij íets te zeggen over mogelijke strijd met de afspraken uit de overeenkomst. [A] is er niet in geslaagd voldoende uit te leggen waarom zij hierover niets heeft gezegd. Zelfs de gedachte in haar hoofd om nader advies in te winnen over afwikkeling van de overeenkomst, heeft zij niet uitgesproken. Niet in dit gesprek, maar ook niet eerder dan in de mail van 12 december 2018. Ook benoemt [A] in haar mail van 17 juli 2018 (zie 2.15) hetgeen is besproken als ‘gemaakte afspraken’. Ondanks dat in dit bericht niets expliciet staat over non-concurrentie of de cliëntendossiers, duidt het gebruiken van het woord ‘afspraken’ erop dat zij het op de genoemde punten eens zijn geworden. Dat sluit niet aan bij [A(-s)] verklaring op de mondelinge behandeling dat zij slechts de door gedaagden geuite wensen heeft aangehoord zonder daar iets over te zeggen. Met de stelling dat zij niet precies wist wat de franchiseovereenkomst inhoudt, legt [A] dat verschil niet voldoende uit.
2.26.
Nadat het gedaagden niet lukte om de template voor de Regeling Overdracht in te vullen, mailden zij op 17 oktober 2018 de elementen die volgens hen in de regeling opgenomen moeten worden (zie 2.21): de lopende dossiers blijven bij hen, zij gaan hiermee onder een nieuwe naam verder per 1 januari 2019 en de goodwill is nihil. Deze mail sluit aan bij de verklaring van gedaagden over wat in het gesprek van 10 juli 2018 is besproken. De mail sluit af met
“Hopelijk is e.e.a. duidelijk, anders hoor/lees ik het graag.”In ieder geval op het moment dat [eiseres] die mail ontving, was voor haar duidelijk dat gedaagden ervan uit gingen dat dít de gemaakte afspraken waren. [A] noemt deze mail op de mondelinge behandeling een ‘bom’ waar zij van schrok. Maar: ook na een herinneringsbericht van gedaagden op 5 november 2018 (zie 2.22) gaf zij geen enkele reactie, niet schriftelijk en ook niet mondeling. Bijvoorbeeld ook niet dat zij tijd nodig heeft voor het formuleren van een reactie en er later op terug zal komen. Indien de mail van 17 oktober 2018 volgens [eiseres] niet de gemaakte afspraken weergaf, is het moeilijk voor te stellen dat zij daarop geen enkele reactie gaf althans daarmee wachtte tot medio december 2018, terwijl zij wist dat gedaagden erop rekenden dat zij per 1 januari 2019 van start konden gaan met hun nieuwe bedrijf.
2.27.
Tussen 10 juli en 12 december 2018 heeft [eiseres] dus op geen enkele manier kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met de - zoals [A] het noemt - wensen van gedaagden. Ondanks [A(-s)] verklaring tijdens de mondelinge behandeling, blijkt uit haar communicatie naar gedaagden niet dat zij nog advies wil inwinnen voordat zij een definitieve reactie of een akkoord kan geven. [A] wist dat gedaagden per 1 januari 2019 van plan waren te beginnen onder een andere bedrijfsnaam; zij vroegen ook herhaaldelijk om vastlegging van de afspraken: op 24 augustus, 25 september, 17 oktober en nogmaals op 5 november 2018. Mede vanwege het substantiële tijdsverloop tussen 10 juli en 12 december 2018, mochten gedaagden erop vertrouwen dat [eiseres] akkoord was gegaan met hun voorstel en dat dit in de Regeling Overdracht zo zou worden vastgelegd. Het is moeilijk voor te stellen dat [eiseres] , die zelf ook beëindiging van de franchiseovereenkomst wilde, in bijna een half jaar niet met een concrete reactie komt. Bovendien zou [eiseres] volgens haar eigen stellingen, overeenkomstig de franchiseovereenkomst, de cliëntendossiers terug moeten krijgen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben gedaagden uitgelegd dat dit een ingewikkeld proces is dat tijd kost, mede vanwege privacyaspecten ervan. Dat heeft [eiseres] niet weersproken. Desondanks ondernam [eiseres] geen actie, zij heeft niet eerder contact gezocht om dat te gaan regelen. Onder al deze specifieke omstandigheden is de melding van [eiseres] op 12 december 2018 dat zij (toch) niet akkoord was te laat. Dat [eiseres] deze verplichtingen rond het einde van de overeenkomst in eerste instantie niet had opgemerkt of gezien (zie 2.24), komt weinig geloofwaardig over; die bepalingen betreffen de kern van de franchiseformule. De franchiseovereenkomst verliep 10 dagen later (zie 2.3) en gedaagden zouden enkele weken later met hun nieuwe bedrijf starten. [eiseres] kan zich niet meer beroepen op de afspraken in de franchiseovereenkomst.
2.28.
Daarmee is komen vast te staan dat partijen de door gedaagden gestelde afspraak hebben gemaakt althans dat gedaagden gerechtvaardigd daarop hebben mogen vertrouwen. De conclusie is dat dit verweer van gedaagden door [eiseres] onvoldoende gemotiveerd is weersproken. De vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen. Aan de bewijsfase wordt niet toegekomen.
2.29.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht 2.042,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.270,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 4.270,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. H.A. Brouwer, bijgestaan door mr. F.A.M. van Gils-Buiskool Toxopeus als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021, in aanwezigheid van de rolgriffier.