ECLI:NL:RBMNE:2021:3230

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
C/16/501713 / HA ZA 20-270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betaling van een bedrag in het kader van een nalatenschap met betrekking tot verzuim en proceskosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers in conventie, aangeduid als [eiseres sub 1 c.s.], een vordering ingesteld tegen de stichting [gedaagde] in het kader van een nalatenschap. De rechtbank heeft op 10 maart 2021 een eindvonnis gewezen na een tussenvonnis van 4 november 2020. De eisers vorderden betaling van een bedrag van € 238.754,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de betaling moet plaatsvinden aan notaris mr. [A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de [gedaagde] in verzuim is geraakt en dat de wettelijke rente vanaf 4 april 2020 verschuldigd is. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van [eiseres sub 1 c.s.] begroot op € 6.727,47 en de beslagkosten op € 2.915,82. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van de [gedaagde] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van [eiseres sub 1 c.s.]. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. N.V.M. Gehlen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/501713 / HA ZA 20-270
Vonnis van 10 maart 2021
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. S. van Steenwijk te Utrecht,
tegen
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1 c.s.] en de [gedaagde] genoemd worden. [eiseres sub 1 c.s.] zal hierbij in mannelijk enkelvoud worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 november 2020
  • de akte van [eiseres sub 1 c.s.]
  • de antwoordakte van de [gedaagde]
  • de akte van [eiseres sub 1 c.s.]
  • de antwoordakte van de [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
De rechtbank blijft bij en bouwt voort op het tussenvonnis van 4 november 2020.
De betaling
2.2.
In het tussenvonnis verzocht de rechtbank aan partijen zich uit te laten over 2.13: aan wie moet betaald worden? De rechtbank deed in het tussenvonnis het voorstel het volledige bedrag te laten betalen aan de notaris die verdere uitbetaling aan de erfgenamen kan regelen.
2.3.
[eiseres sub 1 c.s.] heeft een voorkeur voor betaling op de derdengeldrekening van zijn advocaat, om een extra stap en extra kosten te besparen. Subsidiair kan [eiseres sub 1 c.s.] zich vinden in het voorstel van de rechtbank. De [gedaagde] heeft zich hierover niet uitgelaten.
2.4.
De rechtbank blijft bij haar voorstel om de betaling aan notaris mr. [A] te laten doen. Deze notaris is immers in de verklaring van erfrecht benoemd tot executeur van de nalatenschap en afwikkelingsbewindvoerder. Bij die rol past het feitelijk verdelen van de gelden die vanwege deze procedure aan de erfgenamen toekomen. Partijen hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die daaraan af doen. De [gedaagde] dient de betaling te doen onder vermelding van “nalatenschap [B] , geboren [geboortedatum] 1930, te verdelen onder de deelgenoten op de in het vonnis van 10 maart 2021 bepaalde wijze”.
Het verzuim
2.5.
In het tussenvonnis verzocht de rechtbank aan partijen zich uit te laten over 2.15: hoe en wanneer is het verzuim van de [gedaagde] ingetreden? [eiseres sub 1 c.s.] is in de gelegenheid gesteld dit nader te onderbouwen. [eiseres sub 1 c.s.] eist betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 17 mei 2014.
2.6.
[eiseres sub 1 c.s.] stelt primair dat de [gedaagde] in een brief van 13 september 2016 is gesommeerd en “
in verzuim gesteld”. Deze brief legt [eiseres sub 1 c.s.] over. Subsidiair moet volgens [eiseres sub 1 c.s.] worden uitgegaan van de door de rechtbank genoemde datum van 20 maart 2020.
2.7.
De [gedaagde] voert aan dat de brief van 13 september 2016 nooit is aangekomen. Op de brief staat een onjuist huisnummer van het privéadres van [C] . [eiseres sub 1 c.s.] heeft de brief niet aangetekend verzonden. Volgens de [gedaagde] moet de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis, omdat enig ander hard aanknopingspunt voor het vaststellen van het verzuim ontbreekt.
2.8.
In de wet staat dat het verzuim in beginsel intreedt wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld, en zijn prestatie uitblijft. [eiseres sub 1 c.s.] stelt niet dat de [gedaagde] op andere wijze in verzuim is geraakt. Daarom zal de rechtbank moeten vaststellen wanneer ingebrekestelling heeft plaatsgevonden. [eiseres sub 1 c.s.] legt een brief over van 13 september 2016.
In de brief wordt een vordering van € 238.754,00 genoemd
“indien daarmee een oplossing kan worden bereikt”en wordt benoemd dat tussen de erfgenamen een geschil is ontstaan over de opeisbaarheid van dat bedrag. De brief vervolgt met
“Indien de heer [C] geen constructieve reactie geeft op het voorstel van de mede-erfgenamen, dan wel niet op korte termijn een constructief besluit wordt genomen door het bestuur van [gedaagde] , dan zal ik bij de rechtbank verdeling van de nalatenschap vorderen, waarna ik de vordering van cliënte bij [gedaagde] zal opeisen.”. De brief sluit af met:
“Ik verzoek u binnen een week na heden bij mij te reageren op de hiervoor genoemde verzoeken.”.
De [gedaagde] betwist de ontvangst van de brief, waardoor daarvan niet kan worden uitgegaan. Zelfs als wel vast zou staan dat deze brief door de [gedaagde] is ontvangen, is zij hierdoor niet in verzuim gebracht. Deze brief is naar het oordeel van de rechtbank geen ingebrekestelling. Er wordt geen sommatie of verzoek gedaan tot betaling (nakoming) van een concreet bedrag binnen een bepaalde, redelijke termijn.
2.9.
In het tussenvonnis overwoog de rechtbank: “Op 20 maart 2020 stuurde [eiseres sub 1 c.s.] een brief aan de [gedaagde] met een sommatie om binnen veertien dagen € 238.754,00 te betalen. Die brief biedt een aanknopingspunt voor het vaststellen van de datum van verzuim.”.
Volgens [eiseres sub 1 c.s.] moet subsidiair uitgegaan worden van de datum van 20 maart 2020. Uit de renteberekening die hij daarbij overlegt, maakt de rechtbank op dat [eiseres sub 1 c.s.] bedoelt dat dit de datum van verzuim is; vanaf die datum berekent hij de rente. Het verzuim treedt echter in na het ongebruikt verstrijken van de in de brief genoemde betalingstermijn, in dit geval dus op 4 april 2020. De gevorderde rente wordt vanaf 4 april 2020 toegewezen.
De proces- en beslagkosten
2.10.
De [gedaagde] stelt dat het eigenlijk gaat om een familierechtelijke zaak, althans een geschil tussen familieleden en dat compensatie van de proceskosten gepast is. De rechtbank gaat daar niet in mee. [eiseres sub 1 c.s.] treedt op ten behoeve van de gemeenschap (de familie/erfgenamen) tegen de stichting, waarbij de vordering is ontstaan vanwege een door de [gedaagde] te betalen managementvergoeding aan erflater.
2.11.
In conventie krijgt [eiseres sub 1 c.s.] volledig gelijk. Omdat de [gedaagde] ongelijk krijgt, moet zij de proceskosten betalen. Aan de kant van [eiseres sub 1 c.s.] begroot de rechtbank die op € 106,47 (kosten dagvaarding), € 1.639,00 (griffierecht) en € 4.982,00 (salaris advocaat: 2 punten x tarief € 2.491,00). Dat is in totaal € 6.727,47.
2.12.
In conventie vordert [eiseres sub 1 c.s.] ook vergoeding van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 424,82 voor verschotten en € 2.491,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.491,00). Dat is in totaal € 2.915,82.
2.13.
De in conventie gevorderde nakosten zullen in ‘De beslissing’ worden begroot. Daar staat ook hoe de wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen.
2.14.
In reconventie krijgt de [gedaagde] ongelijk en moet zij de proceskosten betalen. Aan de kant van [eiseres sub 1 c.s.] begroot de rechtbank die op (2x 0,5 x € 563,00) € 563,00 aan salaris. [eiseres sub 1 c.s.] vorderde geen uitvoerbaarheid bij voorraad van deze veroordeling.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt de [gedaagde] om te betalen een bedrag van € 238.754,00 (tweehonderdachtendertig duizendzevenhonderdvierenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW daarover met ingang van 4 april 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
bepaalt dat het te betalen bedrag bedoeld onder 3.1. door de [gedaagde] wordt betaald aan notaris mr. [A] te [plaatsnaam] , onder vermelding van “nalatenschap [B] , geboren [geboortedatum] 1930, te verdelen onder de deelgenoten op de in het vonnis van 10 maart 2021 bepaalde wijze”,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres sub 1 c.s.] tot op heden begroot op € 6.727,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt de [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.915,82, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt de [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.8.
wijst de vorderingen af,
3.9.
veroordeelt de [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres sub 1 c.s.] tot op heden begroot op € 563,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.V.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2021.