ECLI:NL:RBMNE:2021:3225

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
20/1733
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet-ontvankelijkheid bezwaar UWV

Deze uitspraak betreft het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 6 november 2020, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut van Werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond werd verklaard. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat het bezwaar van de opposant niet-ontvankelijk was, omdat hij geen geldige reden had gegeven voor het te laat indienen van zijn bezwaarschrift. De zitting voor het verzet vond plaats op 20 mei 2021, waarbij de opposant en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals mr. F.A.M. Delfgaauw namens het UWV.

In de overwegingen van de rechtbank werd besproken of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant betoogde dat het UWV op de hoogte was van zijn verblijfadres in Polen en dat belangrijke correspondentie daarheen had moeten worden gestuurd. Hij stelde dat het niet verzenden van de beslissing naar zijn verblijfadres in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.

De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat het UWV op de hoogte was van een officieel adres in Polen en dat de beslissing op de juiste wijze was bekendgemaakt aan het in Nederland bekende correspondentieadres van de opposant. De rechtbank verwierp het beroep op de beginselen van zorgvuldigheid en vertrouwen, en concludeerde dat het verzet ongegrond was. De uitspraak van 6 november 2020 bleef daarmee in stand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1733-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 op het verzet van

[opposant] te [woonplaats] , opposant,

(gemachtigde: mr. M.B. Chylinska).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzet van opposant tegen de uitspraak van 6 november 2020. In deze uitspraak is het beroep dat opposant heeft ingediend tegen het besluit van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut van Werknemersverzekeringen (verweerder) van 2 april 2020 ongegrond verklaard.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Opposant is verschenen, samen met zijn gemachtigde. Namens verweerder is mr. F.A.M. Delfgaauw verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 6 november 2020 het beroep ongegrond verklaard, omdat opposant geen geldige reden had voor het te laat indienen van zijn bezwaarschrift. In de uitspraak is geoordeeld dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 6 november 2020 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 6 november 2020 niet juist omdat verweerder op de hoogte was van de verblijfadres van opposant in Polen en dat het UWV daar belangrijke brieven naar toestuurt. Daarnaast was de kennisgeving aan het UWV dat opposant maandenlang in Polen zal zijn, reden geweest om op zijn minst ook de beslissing naar Polen te sturen. Van verweerder had verwacht mogen worden dat het besluit naar dit verblijfadres was verzonden. Opposant acht bovenstaande in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel waardoor de beslissing om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren niet in stand kan blijven. Ook het feit dat de beslissing enkel over het taalprobleem rept en niet de andere gronden van opposant bespreekt maakt de beslissing onzorgvuldig en onvolledig. Verweerder geeft in zijn verweerschrift van 29 april 2021 aan dat uit het bezwaarschrift van 10 februari 2020 blijkt dat het correspondentieadres van opposant in Nederland het adres van de neef van opposant is. Voor het waarnemen van de post had opposant een beroep kunnen doen op zijn familie.
4. De rechtbank volgt opposant niet in zijn standpunt en legt dat hierna uit.
Uit de gedingstukken is niet af te leiden dat verweerder bekend was met een officieel adres van opposant in Polen of dat verweerder eerdere brieven naar het verblijfadres in Polen heeft verzonden. Gelet op die omstandigheden is de verwachting van opposant dat verweerder de beslissing naar het verblijfadres van opposant in Polen zou worden gestuurd onterecht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de beslissing op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt door verzending naar het in Nederland bekende correspondentieadres van opposant. Van opposant wordt verwacht dat hij ervoor had gezorgd dat iemand, zoals bijvoorbeeld zijn familie, zijn post op dat adres in de gaten houdt. Het beroep op zorgvuldigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel slaagt niet.
5. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 6 november 2020 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.