ECLI:NL:RBMNE:2021:3221

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
21/1078
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep tegen bestuursbesluit

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genomen op 17 september 2020. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar op 25 januari 2021, heeft verweerder op 28 mei 2021 een nieuw besluit genomen, waarbij het eerdere besluit werd ingetrokken. Verzoekster trok haar beroep in en vroeg om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft in zijn reactie op 18 juni 2021 aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek om proceskostenvergoeding te beoordelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

In dit geval heeft verweerder met het besluit van 28 mei 2021 bepaald dat het bezwaar van verzoekster gedeeltelijk gegrond is en het dagloon is gewijzigd naar € 213,43. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 748,- aan proceskosten aan verzoekster, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. Daarnaast moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- terugbetalen. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster,

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder,
(gemachtigde: mr. M.R.H. Rokebrand).

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar ingediend tegen verweerders besluit van 17 september 2020. Verweerder heeft op 25 januari 2021 een besluit op dit bezwaar genomen en beslist dat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is. Verzoekster is hiertegen bij de rechtbank in beroep gegaan.
Op 28 mei 2021 heeft verweerder een nieuw besluit genomen waarin hij het besluit van
25 januari 2021 heeft ingetrokken. Verzoekster heeft daarna haar beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten. In zijn reactie van 18 juni 2021 heeft verweerder medegedeeld dat zij zich niet zullen verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten in beroep.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoeker) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift (dus van verzoeker) moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Met het besluit van 28 mei 2021 heeft verweerder bepaald dat verzoeksters bezwaar wederom gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en dat het dagloon wordt gewijzigd naar
€ 213,43,-. Verweerder is hiermee geheel aan verzoekster tegemoet gekomen. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten van verzoekster. De proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet dit bedrag aan verzoekster betalen.
4. Verweerder moet uit eigen beweging ook het door verzoeker betaalde griffierecht van
€ 49,- aan haar terugbetalen. Dat volgt uit artikel 8:41, zevende lid van de Awb. Verzoeker zal hierover dus verweerder moeten benaderen.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 748,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.