01.13 06:[slachtoffer ] : Doe normaal [verdachte]
Waarneming verbalisant:
01.13.07: Ik hoor een harde knal. Ik kan het geluid beschrijven als een schot van een vuurwapen. Direct hierna hoorde ik dat [slachtoffer ] schreeuwde en begon te kreunen.
01.13.08: Ik hoor nog een knal (schot) Tevens hoor ik een voorwerp op de grond vallen het voorwerp stuitert een aantal keer.
01.13.09: Ik hoor nog een voorwerp op de grond vallen en hoor het een aantal keer stuiteren. Ik hoor dat er iets scheurt.
01.13.10: Ik hoor tevens een knal (schot).
01.13.11: Ik hoor een voorwerp op de grond vallen en hoor het een aantal keer stuiteren.
01.13.12: Ik hoor een knal (schot) Ik hoor een voorwerp op de grond vallen en hoor het een aantal keer stuiteren.
01.13.26: Ik hoor dat er een zwaar voorwerp neergelegd wordt. (...)
01.22.34: Ik hoor op de achtergrond dat er “Politie” geroepen wordt.
Verdachte heeft op de zitting van 2 juli 2021 het volgende verklaard.
Het klopt dat ik in het gesprek van 13 juni tegen [slachtoffer ] heb gezegd: “ [slachtoffer ] , ik zat hier voor de deur, met een doorgeladen pistool, te hopen dat jij geen domme fout zou maken. Want ik heb niks meer te verliezen en ik schiet je zo door je kanus heen.” Die opmerking ging over 21 mei. Ik heb toen bij haar voor de deur gezeten en ik had mijn pistool toen bij me.
Ik had op 13 juni geen afspraak vooraf met [slachtoffer ] gemaakt. Dat gesprek met [slachtoffer ] was voor mij een verrassing. Ik had wel een afspraak bij de buren staan om koffie te drinken. De afspraak met [slachtoffer ] is met haar mondeling gemaakt toen ik daar koffie aan het drinken was.
Het gesprek daarna bij [slachtoffer ] thuis op 13 juni was het eerste diepgaande gesprek over onze relatie en de spullen. Aan het einde van het gesprek op 13 juni was [slachtoffer ] van plan om weg te gaan rennen. Ik wilde haar tegenhouden. Het eerste schot was in haar zij, dat was niet fataal. Daarna ben ik het gaan afmaken, het voelde als genade. Ik heb haar doodgeschoten. Normaal gesproken nam ik geen vuurwapen mee naar haar huis. Er mochten namelijk van haar geen dingen in haar huis die strafbare feiten konden opleveren.
Inleiding
De 30-jarige [slachtoffer ] (hierna ook: [slachtoffer ] ) is op 13 juni 2020 om het leven gekomen. Zij is die avond door verdachte doodgeschoten in haar woning te [woonplaats] . De verdachte heeft bekend [slachtoffer ] te hebben doodgeschoten.
In de hierna volgende bewijsoverwegingen draait het vooral om de vraag of dit moord of doodslag is, dus of er bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven zich moeilijk leent voor strafrechtelijk bewijs. Dat geldt zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen of geen eenduidig inzicht geven in wat voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid tot nadenken en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Beoordeling
De rechtbank komt op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen tot het oordeel dat verdachte [slachtoffer ] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat verdachte al een aantal weken voor de schietpartij op 13 juni 2020 voornemens was [slachtoffer ] te doden als zij de spullen van verdachte had verkocht, en (bijvoorbeeld) daarmee – in de woorden van verdachte - ‘de foute keuze’ had gemaakt. Verdachte was toen immers ook met een doorgeladen pistool in zijn auto naar [slachtoffer ] gegaan en in zijn woorden bereid haar voor de kanis te schieten. Dat [slachtoffer ] volgens verdachte die dag niet ‘de foute keuze’ had gemaakt, volgt uit het WhatsApp-bericht dat verdachte de volgende dag naar zijn nieuwe vriendin [A] heeft gestuurd. In dat bericht heeft verdachte namelijk gezegd dat de familie van [slachtoffer ] haar heeft aangezet om zijn spullen te verkopen, maar dat hij nu ‘vrij’ is. Er is toen verder niets gebeurd.
Verdachte en [slachtoffer ] hebben vervolgens afgesproken om vier weken geen contact met elkaar te hebben. Op 12 juni 2020 heeft verdachte weer via WhatsApp contact met [slachtoffer ] opgenomen en haar gevraagd of zij nog wilde praten. In het gesprek dat daarop volgt gaat het wederom over de spullen. Op 13 juni 2020 heeft verdachte vroeg in de ochtend nog een WhatsApp-berichtje naar [slachtoffer ] gestuurd, maar [slachtoffer ] heeft daar niet meer op gereageerd.
De verdeling van de spullen en het negeren van verdachte door [slachtoffer ] lijken de aanleiding te zijn geweest dat verdachte opnieuw boos op [slachtoffer ] was geworden. Dit blijkt ook uit de verklaring van de buurvrouw van [slachtoffer ] , getuige [getuige 1] , die heeft verklaard dat zij verdachte die dag omstreeks 19:00 uur aan zag komen rijden en dat hij tegen haar had verteld dat hij zijn spullen bij [slachtoffer ] kwam ophalen. Verdachte heeft ook zijn telefoon aan de buurvrouw laten zien waarop berichtjes stonden van hem naar [slachtoffer ] over het ophalen van de spullen. Omdat hij daarop geen reactie van [slachtoffer ] had ontvangen, was hij boos. En zelfs bereid om een ruit in te slaan. Een buurvrouw werd op voorhand voorbereid op de mogelijkheid van glasgerinkel.
Uit het feit dat verdachte die dag bewust een geladen vuurwapen heeft meegenomen, terwijl hij normaal gesproken nooit een vuurwapen op zak heeft, hij eerst nog met [slachtoffer ] in gesprek is gegaan over de spullen en hun relatie, en hij haar pas heeft neergeschoten, nadat [slachtoffer ] hem afwees door het gesprek te beëindigen, leidt de rechtbank af dat verdachte, toen het hem duidelijk was dat [slachtoffer ] ‘de foute keuze’ had gemaakt, zijn voornemen verder heeft uitgevoerd. Het naar binnen meenemen van een reeds geladen pistool, in kleding waarin het pistool niet zichtbaar was, wijst op het bij verdachte bestaande voornemen haar van het leven te beroven als het gesprek niet zou lopen, zoals hij wenste. Kennelijk waren er door verdachte twee vooraf uitgedachte scenario’s.
Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit door verdachte om [slachtoffer ] dood te schieten indien zij ‘de verkeerde keuze’ zou maken, in elk geval genomen op het moment dat hij met een geladen vuurwapen in zijn auto is gestapt en naar haar toe is gereden. Nu de fatale schietpartij een aantal uur later heeft plaatsgevonden, heeft verdachte zich ruimschoots kunnen beraden op zijn ‘voorwaardelijk’ genomen besluit en heeft hij kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap kunnen geven. Van een gemoedstoestand die het hem onmogelijk heeft gemaakt dit te doen, is niet gebleken. Verdachte heeft bij de buren in de tuin rustig zitten praten en wat gedronken. Er is hen niets bijzonders opgevallen. Verdachte is vervolgens ingegaan op het verzoek van [slachtoffer ] om nog even met haar mee te gaan om wat te bespreken en met haar meegegaan, maar ook daar is sprake van een aanwijsbaar keuzemoment. Volgens verdachte was geen sprake van een vaste afspraak die nagekomen moest worden. Verdachte had eenvoudigweg ook naar zijn eigen huis kunnen gaan.
Bij haar oordeel heeft de rechtbank acht geslagen op de uiterlijke verschijningsvorm van het fatale handelen van verdachte, mede in het licht van zijn verklaring. Verdachte heeft in een tijdsbestek van vijf seconden op [slachtoffer ] geschoten, waarbij het eerste schot niet fataal was omdat hij haar in haar zij had geraakt. Vervolgens heeft verdachte het na het eerste schot, in zijn eigen woorden, ‘ uit genade afgemaakt’. Dit heeft bijgedragen aan het oordeel van de rechtbank dat verdachte [slachtoffer ] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. In de bij de politie afgelegde verklaring legt verdachte sterk de nadruk op één doorlopende beweging, waarbij het pistool snel achter elkaar vuurde. “Het schieten ging achter elkaar door, er was geen pauze.” Dat past niet bij het gedocumenteerde tijdsverloop tussen de schoten. Juist de (weliswaar beperkte) pauzes tussen de schoten wijst op uitvoering van een voornemen. Dat tijdsverloop sluit aan bij wat verdachte ook heeft verklaard: “Ik heb daarna waarschijnlijk nog twee keer raak geschoten in haar hoofd vanaf de achterkant. Want ik wou het snel afhebben. Genade.”
Bespreking opgeworpen contra-indicaties
De rechtbank stelt voorop dat – anders dan door verdachte en de raadsman is gesteld – er in deze geen contra-indicaties zijn voor het aannemen van de voorbedachte raad, dan wel geen indicaties van een gewicht die zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet met [slachtoffer ] had afgesproken op 13 juni 2020. Hij was daar alleen in de buurt om koffie te drinken met haar buren. Pas toen zij thuiskwam heeft [slachtoffer ] aan hem gevraagd om te gaan praten, aldus verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit echter onverlet dat verdachte er die dag rekening mee hield dat het kon komen tot een confrontatie met [slachtoffer ] , waarbij hij haar zou doden indien zij ‘de foute keuze’ zou maken. Er is geen enkele verklaring voor het meenemen van een geladen pistool naar alleen een afspraak met de buren. Dát het zou kunnen komen tot een confrontatie was te verwachten, omdat de afspraak met de buren in de directe nabijheid van de woning van [slachtoffer ] was en er een afspraak was na een aantal weken over de resterende spullen in gesprek te gaan. Verdachte heeft haar door zo te handelen bewust opgezocht. Dat verdachte de uitvoering van zijn ‘voorwaardelijk’ genomen besluit afhankelijk heeft gesteld van een daadwerkelijke confrontatie met [slachtoffer ] doet daaraan – hoewel het thuiskomen van [slachtoffer ] voor verdachte niet geheel onverwacht was of kon zijn – niet af. Immers, voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad is niet vereist dat vast komt te staan dat verdachte vooraf heeft besloten om het slachtoffer op een precies moment en exacte plaats om het leven te brengen. Dat verdachte op verzoek van [slachtoffer ] met haar mee naar binnen is gegaan, beschouwt de rechtbank daarom niet als een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij het vuurwapen bij zich had omdat hij suïcidale gedachten had. Nog daargelaten dat dat de mogelijkheid van een plan om (ook) [slachtoffer ] te doden onverlet laat, is de rechtbank van oordeel dat die verklaring van verdachte niet aannemelijk is geworden, nu die verklaring op geen enkele manier wordt ondersteund door het dossier. In tegendeel zelfs. Verdachte had met Irina een nieuwe vriendin met wie hij mogelijkheden zag een toekomst op te bouwen. Hierbij overweegt de rechtbank ook dat verdachte pas ruim een maand na zijn arrestatie met dit scenario is gekomen.
De raadsman heeft bij pleidooi verder nog een aantal contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad naar voren gebracht. Dit zijn, voor zover het aangevoerde ook als zodanig is te classificeren en in het voorgaande niet is besproken:
er ontbreekt een kenbaar motief;
er was sprake van een enorme geweldsexplosie;
de lange duur van het gesprek voorafgaand aan het doodschieten van het slachtoffer en de inhoud van dat gesprek, waaruit volgt dat verdachte en het slachtoffer meermalen over de toekomst hebben gesproken;
e inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC-rapport), met name de passage waarin cruciale betekenis wordt toegekend aan het beëindigen van het gesprek door het slachtoffer. Nu dat moment vlak voor het moment ligt waarop verdachte heeft geschoten, is dat een doorslaggevende contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad.
Ad a:
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de relatie tussen verdachte en [slachtoffer ] rustig was verlopen en dat [slachtoffer ] zeer conflictvermijdend was. Toen [slachtoffer ] tijdens het gesprek op 13 juni 2020 (voor het eerst) haar keuzes maakte, het gesprek afkapte en verdachte confronteerde met zijn tekorten, heeft verdachte, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, uitvoering gegeven aan zijn eerder genomen besluit [slachtoffer ] te doden. In zijn ogen maakte zij immers op dat moment ‘de verkeerde keuze’. Dat niet ondubbelzinnig vast is komen te staan wat moeten worden verstaan onder ‘de verkeerde keuze’ doet daar niet aan af. Anders dan de raadsman, is de rechtbank dus van oordeel dat het motief van verdachte wel kenbaar is geworden.
Ad b:
De raadsman heeft aangevoerd dat de ruzie tussen verdachte en [slachtoffer ] zodanig uit de hand was gelopen dat sprake was van een enorme geweldsexplosie en dat daarmee – zo begrijpt de rechtbank – sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank leidt echter uit de geluidsopname af dat het gesprek tussen verdachte en [slachtoffer ] , niet alleen lang heeft geduurd, maar ook qua inhoud en toonzetting rustig is verlopen.
Ad c:
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de duur en de inhoud van het gesprek juist steun geven aan het oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Immers, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft verdachte al eerder het besluit genomen [slachtoffer ] van het leven te beroven indien [slachtoffer ] ‘de foute keuze’ zou maken, namelijk in ieder geval vanaf het moment dat hij met een geladen vuurwapen in zijn broek naar de woning van [slachtoffer ] is gereden. Hetgeen de raadsman heeft gesteld over de duur en de inhoud van de geluidsopname beschouwt de rechtbank dus niet als een indicatie van enig gewicht die in de weg staat aan het aannemen van voorbedachte raad.
Ad d:
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het PBC-rapport juist past bij de aanwezigheid van voorbedachte raad bij verdachte. Uit het rapport, dat hieronder uitgebreid wordt weergegeven (onder het kopje 8 ‘Oplegging van straf en maatregel’), volgt dat het feit dat verdachte (ogenschijnlijk) kalm was voorafgaand aan de schietpartij verklaard kan worden doordat verdachte integreert wanneer hij haat: “Hiervan was naar alle waarschijnlijkheid al sprake toen hij bewapend in Duits uniform naar het slachtoffer ging en ook ogenschijnlijk kalm was”, aldus de gedragsdeskundigen. Hieruit kan worden afgeleid dat, zoals hiervoor ook is overwogen, verdachte uitvoering heeft gegeven aan zijn eerder genomen besluit [slachtoffer ] te doden indien zij ‘de verkeerde keuze’ zou maken. Dat het volgens de gedragsdeskundigen de druppel lijkt te zijn geweest dat [slachtoffer ] het gesprek heeft beëindigd, doet daaraan dan ook niet af en levert naar het oordeel van de rechtbank geen contra-indicatie op voor het aannemen van voorbedachte raad bij verdachte. Voor het aannemen van voorbedachte raad is het niet per se noodzakelijk dat het moment van handelen vaststaat, maar het gaat om de omstandigheden waaronder tot het doden is besloten.
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek plaats delict [adres] [woonplaats] van 18 juni 2020;
- het proces-verbaal vooronderzoek lab van 18 augustus 2020
- het proces-verbaal categorisering van 17 juni 2021;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 juli 2021;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek [adres] [woonplaats] van 17 juni 2020
- het proces-verbaal categorisering van 17 juni 2021;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 juli 2021.