ECLI:NL:RBMNE:2021:3154

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/824
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van belanghebbenden in een wijzigingsaanvraag voor dierproeven en de bevoegdheid van de Centrale Commissie Dierproeven

In deze zaak hebben drie eiseressen beroep ingesteld tegen een besluit van de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) met betrekking tot een wijzigingsaanvraag voor het verrichten van dierproeven. Het bestreden besluit verklaarde het bezwaar van eiseres 1 en eiseres 3 niet-ontvankelijk, omdat zij geen belanghebbenden zouden zijn bij het primaire besluit. Eiseres 2 werd wel ontvankelijk verklaard en haar bezwaar werd deels gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiseres 1 wel degelijk een eigen en rechtsreeks belang heeft bij de bezwaar- en beroepsprocedure, in tegenstelling tot de CCD die dit niet erkende. De rechtbank stelt vast dat de CCD onbevoegd was om te oordelen over het transport van hoogdrachtige runderen, maar dat zij wel bevoegd was om te toetsen of deze runderen onder de uitzondering van het transportverbod vielen. De rechtbank concludeert dat de CCD in haar besluitvorming een gebrek heeft vertoond door zich onbevoegd te verklaren en niet te toetsen aan de drie V's (vervanging, vermindering, verfijning) zoals vereist door de Wet op de Dierproeven. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres 1 en eiseres 2 gegrond, herstelt de ontvankelijkheid van eiseres 1 en vernietigt het bestreden besluit voor zover het bezwaar van eiseres 1 niet-ontvankelijk werd verklaard. De overige rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. De rechtbank veroordeelt de CCD tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres 1 en eiseres 2.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/824

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres 1] B.V.,

[eiseres 2] B.V., en
[eiseres 3] B.V., allen gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseressen
(gemachtigden: mr. K. van Lessen Kloeke en mr. W. van der Wel),
en

de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), verweerder

(gemachtigde: mr. D.M. Tangali).

Procesverloop

In het besluit van 19 juni 2019 (primaire besluit) heeft verweerder de wijzigingsaanvraag van [eiseres 3] B.V. ( [eiseres 3] ) voor een projectvergunning dierproeven voor het project “Verkrijgen van serum en overige bloedproducten” afgewezen.
In het besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [eiseres 1] B.V. ( [eiseres 1] ) en [eiseres 3] tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen belanghebbenden zijn bij het besluit. Het bezwaar van [eiseres 2] B.V. ( [eiseres 2] ) is ontvankelijk en deels gegrond verklaard. Verweerder verklaart zich onbevoegd om een oordeel te vormen over het transport van de hoogdrachtige runderen en laat dit oordeel over aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteiten (NVWA).
[eiseres 1] , [eiseres 3] en [eiseres 2] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde mr. K. van Lessen Kloeke en drs. [A] , dierenarts bij [naam 1] ( [naam 1] ). Namens [eiseres 1] zijn tevens verschenen ir. [B] en drs. [C] . Namens [eiseres 2] zijn tevens verschenen drs. [D] en dr. [E] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [F] .

Overwegingen

Achtergrond
1. [eiseres 3] is sinds 5 maart 2018 in het bezit van een projectvergunning dierproeven voor onder meer het verkrijgen van serum en overige bloedproducten uit runderen (Specific Pathogen Free (SPF)-kalveren). De biotechnische handelingen met de benodigde SPF-kalveren worden uitgevoerd bij het [naam 2] ( [naam 2] ) op het terrein van [eiseres 2] waar ook [eiseres 1] gevestigd is.
2. [eiseres 3] heeft op 16 januari 2019 een wijzigingsaanvraag van deze projectvergunning (de aanvraag) ingediend, zodat het project ook het gebruik van drachtige runderen en het verkrijgen en aanleveren van de SPF-kalveren zal omvatten, met als doel het verkrijgen van runderserum en overige bloedproducten. De SPF-kalveren en het runderserum kunnen alleen worden verkregen door middel van twee dierproeven: een dierproef op hoogdrachtige runderen in verband met de geboorte van de SPF-kalveren en een dierproef op de SPF-kalveren in verband met het verkrijgen van het runderserum.
3. De biotechnische handelingen met hoogdrachtige runderen vinden plaats in het [naam 1] in [vestigingsplaats] . [eiseres 1] , als gebruiker in de zin van de Wet op de dierproeven (Wod), heeft het runderserum nodig voor de wettelijke verplichte kwaliteitscontrole van door [eiseres 1] geproduceerde poliovaccins. Voor de wettelijk verplicht gestelde vrijgifte test voor poliovaccins moet gebruik worden gemaakt van bloedproducten van runderen (runderserum). Dit runderserum wordt verkregen van speciale SPF-kalveren. Dit zijn kalveren die zijn gecontroleerd en vrij zijn van ziektekiemen en antistoffen daartegen.
4. De instellingsvergunning van [eiseres 3] voor het verrichten van dierproeven is ingetrokken bij besluit van 6 juni 2019 door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (de minister van LNV). Bij besluit van diezelfde datum heeft de minister van LNV een instellingsvergunning voor het verrichten van deze dierproeven verleend aan [eiseres 2] .

Besluitvorming

5. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van [eiseres 3] afgewezen, tegen welke afwijzing [eiseres 3] , [eiseres 1] en [eiseres 2] gezamenlijk een bezwaarschrift hebben ingediend.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van [eiseres 3] en [eiseres 1] niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit. [eiseres 2] is wel als belanghebbende aangemerkt en het bezwaar van [eiseres 2] is deels gegrond verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit het primaire besluit als volgt gewijzigd. Verweerder staat aan [eiseres 2] toe dat aan het project elf runderen worden toegevoegd en dat biotechnische handelingen worden uitgevoerd aan deze hoogdrachtige runderen. Verweerder verklaart zich onbevoegd om een oordeel te vormen over transport van de hoogdrachtige runderen en laat dit oordeel over aan de NVWA.
7. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Verweerder heeft bij brief van 26 mei 2020 vertrouwelijke versies van e-mailberichten tussen verweerder en de NVWA overgelegd waarin geen informatie is weggelaten. De vertrouwelijke versies heeft verweerder ingediend met het verzoek dat alleen de rechtbank deze versies mag inzien (artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen in de beslissing van 8 september 2020. Eiseressen hebben de rechtbank toestemming verleend mede op grondslag van die documenten uitspraak te doen.
8. Bij het verweerschrift van 21 januari 2021 heeft verweerder de vertrouwelijke versies overgelegd van een zevental documenten (bijlagen 2, 3, 5, 8, 10, 11, 12), waarbij verweerder de rechtbank op grond van artikel 8:29 van de Awb heeft verzocht dat alleen de rechtbank deze versies mag inzien. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen in de beslissing van 16 maart 2021. Eiseressen hebben de rechtbank toestemming verleend mede op grondslag van die documenten uitspraak te doen.
9. Bij brief van 7 april 2021 heeft verweerder een aanvullend document gestuurd, bijlage 15, waarbij verweerder heeft verzocht om op bepaalde passages geheimhouding voor eiseressen toe te passen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen in de beslissing van 12 april 2021. Eiseressen hebben de rechtbank toestemming verleend mede op grondslag van dit document uitspraak te doen.
10. Eiseressen hebben verzocht om de behandeling ter zitting met gesloten deuren te laten plaatsvinden. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:62, tweede lid, onder d, van de Awb bepaald dat het onderzoek ter zitting achter gesloten deuren plaatsvindt, omdat de mogelijkheid bestond dat de goede rechtspleging ernstig geschaad zou worden.
Over de ontvankelijkheid van [eiseres 1] en [eiseres 3]
11. Omdat [eiseres 1] en [eiseres 3] niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaar tegen het primaire besluit en beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit, dient de rechtbank allereerst een oordeel te geven over de ontvankelijkheid van deze twee partijen in de onderhavige beroepsprocedure. Daartoe zal de rechtbank de belangen van deze partijen bespreken.
Belang [eiseres 3]
12. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat [eiseres 3] geen belanghebbende is. De instellingsvergunning van [eiseres 3] voor het verrichten van dierproeven is door de minister van LNV ingetrokken bij besluit van 6 juni 2019 en op diezelfde datum is aan [eiseres 2] een instellingsvergunning verleend voor het verrichten van dierproeven. Het primaire besluit is op 19 juni 2019 genomen en is per abuis nog gericht aan [eiseres 3] . Het primaire besluit wordt geacht te zijn gericht aan [eiseres 2] , omdat vanaf 6 juni 2019 het belang dat de vergunninghouder heeft bij een besluit op de aanvraag niet meer bij [eiseres 3] ligt, maar bij [eiseres 2] . Als voormalig vergunninghouder ondervindt [eiseres 3] van het primaire besluit geen gevolgen die haar onderscheiden van willekeurige derden. [eiseres 3] heeft dan ook geen objectief bepaalbaar, persoonlijk, eigen en actueel belang dat rechtsreeks betrokken is bij het primaire besluit. Daarom is [eiseres 3] geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [eiseres 3] geen belanghebbende is bij het primaire en het bestreden besluit. Hierbij overweegt de rechtbank dat [eiseres 3] sinds 6 juni 2019 geen instellingsvergunning meer heeft en dat deze instellingvergunning is overgegaan naar [eiseres 2] . Dit wordt door [eiseres 2] , [eiseres 1] en [eiseres 3] ook niet betwist. Daarnaast heeft [eiseres 3] enkel gesteld dat zij belanghebbende is, maar is niets aangevoerd waarom dit het geval zou moeten zijn. Dit betekent dat verweerder het bezwaar van [eiseres 3] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep, voor zover dat is ingediend namens [eiseres 3] , is daarom ongegrond
Belang [eiseres 1]
14. Verweerder heeft zich wat betreft [eiseres 1] op het standpunt gesteld dat zij geen eigen en rechtstreeks belang heeft, omdat het belang van [eiseres 1] juridisch niet geraakt wordt door het primaire besluit. In het bestreden besluit is namelijk alleen aan [eiseres 2] kenbaar gemaakt dat het project niet op de aangevraagde wijze kan worden uitgevoerd. Als gevolg daarvan verwacht [eiseres 1] dat zij haar plan voor productie van vaccins niet zal kunnen uitvoeren. Dit is een verstrekkend, maar geen rechtsreeks gevolg van het bestreden besluit. Dit gevolg doet zich namelijk voor omdat [eiseres 2] en [eiseres 1] in een privaatrechtelijke verhouding hebben afgesproken dat [eiseres 1] een poliovaccin zal produceren nadat [eiseres 2] het runderserum heeft verkregen dat voor de vrijgifte van dat vaccin benodigd is. Het gaat bij de vergunningverlening om de vraag of [eiseres 2] dierproeven mag uitvoeren om runderserum te verkrijgen en niet om toestemming te verkrijgen om met het runderserum vaccins vrij te geven. Omdat het belang van [eiseres 1] op deze manier niet rechtstreeks wordt geraakt door het primaire besluit, kan [eiseres 1] niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dat er in deze procedure voor [eiseres 1] veel op het spel staat, doet daar niet aan af. Het indirecte belang van [eiseres 1] wordt voldoende vertegenwoordigd door [eiseres 2] .
Daarnaast meent verweerder dus ook dat [eiseres 1] ook geen eigen belang heeft. De omstandigheid dat de dierproeven in de praktijk niet door [eiseres 2] maar door [eiseres 1] worden uitgevoerd, maakt dit niet anders volgens verweerder. Dit volgt ook niet uit het projectvoorstel. Bovendien worden de dierproeven ten behoeve van het runderserum voor [eiseres 1] verricht bij het [naam 2] en [naam 2] maakt onderdeel uit van de [eiseres 2] . Het staat [eiseres 1] vrij om opdracht te geven aan een ander instituut om runderserum te produceren of te kopen om de vrijgifte tests mee te verrichten. De omstandigheid dat [eiseres 1] geraakt zou kunnen worden in haar vermogensrechtelijke positie is dus niet te wijten aan het besluit van verweerder. Evenmin ziet verweerder dat [eiseres 1] door het bestreden besluit in een, aan de vrijheid van ondernemerschap en fundamenteel recht op eigendom rakend belang zal worden geschaad.
15. [eiseres 1] ziet dit anders en stelt zich op het standpunt dat zij wel een eigen en rechtstreeks belang heeft bij het bezwaar en beroep. Verweerder miskent dat de aanvraag is ingediend door [eiseres 3] en [eiseres 1] samen en dat het onderzoek feitelijk door en voor [eiseres 1] wordt verricht. Daar komt bij dat een medewerker van [eiseres 1] de projectleider is van het project. Daarnaast baseert verweerder haar onjuiste standpunt op de veronderstelling dat [eiseres 2] het runderserum verkrijgt en [eiseres 1] het poliovaccin produceert. Dit is onjuist, omdat de taak van [eiseres 2] / [naam 2] is beperkt tot het uitvoeren van de biotechnische handelingen met de SPF-kalveren. [eiseres 1] voert de tussentijdse controles uit en het is aan [eiseres 1] om akkoord aan het [naam 2] te geven om over te gaan tot de laatste handeling. Vervolgens draagt het [naam 2] het bloedproduct van de SPF-kalveren over aan [eiseres 1] en [eiseres 1] verwerkt dit bloedproduct tot runderserum.
Daarnaast heeft [eiseres 1] een ander zelfstandig, eigen belang dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Door het besluit van verweerder wordt [eiseres 1] gedwongen het project uit te voeren op een naar haar oordeel onethische wijze door middel van de inzet van meer proefdieren dan noodzakelijk en met onnodig ongerief voor de proefdieren. Het is [eiseres 1] die hierdoor de nodige financiële en publicitaire risico’s loopt. Dit raakt [eiseres 1] rechtstreeks in haar vermogensrechtelijke positie.
Ook bestaat een reële mogelijkheid dat [eiseres 1] als gevolg van het bestreden besluit geraakt wordt in haar vrijheid van ondernemerschap en het fundamentele recht op eigendom.
16. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat [eiseres 1] wel een eigen en rechtsreeks belang heeft bij de bezwaar- en beroepsprocedure en dus belanghebbende is. Door deze vaststelling is [eiseres 1] dan ook ontvankelijk in haar beroep. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder miskent dat de aanvraag op 16 januari 2019 is ingediend door zowel [eiseres 3] als [eiseres 1] . Dit blijkt ook uit de begeleidende brief bij de aanvraag die is opgesteld door en ondertekend namens [eiseres 1] en waarin ook het belang van [eiseres 1] bij het project wordt toegelicht. Uit de aanvraag blijkt dat het project wordt uitgevoerd voor de doelstelling ‘ontwikkeling, vervaardiging of beproeving van de kwaliteit, doeltreffendheid en veiligheid van geneesmiddelen’, te weten de vaccins die [eiseres 1] produceert. Hieruit blijkt dat het project feitelijk onder supervisie van en voor [eiseres 1] wordt verricht, wat wordt bevestigd doordat een medewerker van [eiseres 1] de leider is van dit project. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voorbij gaat aan de doelstelling van het project, namelijk het verkrijgen van runderserum in verband met de vrijgifte van de door [eiseres 1] geproduceerde poliovaccins. Indien het project niet kan worden uitgevoerd volgens de opzet zoals aangevraagd, heeft dat rechtstreekse en verstrekkende gevolgen voor de productie van poliovaccins door [eiseres 1] . Het primaire en het bestreden besluit hebben rechtstreekse gevolgen voor de wijze waarop het project door [eiseres 1] mag worden uitgevoerd en dus op de bedrijfsuitoefening van [eiseres 1] , omdat het produceren van poliovaccins tot de kernactiviteit van [eiseres 1] behoort. Als gevolg van het bestreden besluit bestaat aldus de reële mogelijkheid dat [eiseres 1] in een aan de vrijheid van ondernemerschap en het fundamentele recht op eigendom ontleend belang zal worden geschaad. Dat betekent dat de rechtbank doet wat verweerder had moeten doen, namelijk [eiseres 1] ontvankelijk in haar bezwaar achten. Dit betekent dat verweerder het bezwaar ten aanzien van [eiseres 1] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en het beroep reeds hierom gegrond is.
17. De rechtbank constateert dat de bezwaargronden van [eiseres 1] gelijkluidend zijn aan die van [eiseres 2] . Op grond hiervan zou het bezwaar van [eiseres 1] , als zij daarin wel ontvankelijk was verklaard, niet tot een andere uitkomst hebben geleid. Het beroep wordt door de rechtbank daarom verder behandeld als een beroep van [eiseres 1] en [eiseres 2] samen.
Over het actueel procesbelang van [eiseres 1] en [eiseres 2] bij het beroep
18. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat zij zich afvraagt of er nog sprake is van een actueel belang ten aanzien van [eiseres 2] bij het beroep. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder alle handelingen heeft vergund om de dierproeven te verrichten. Hierdoor kan het runderserum worden geproduceerd. Als de door [eiseres 2] in juni 2020 genoemde nieuwbouw/verbouwing van de faciliteiten is afgerond, is het aannemelijk dat de runderen op een op grond van de Wod conforme wijze gestald kunnen worden en de dierproeven succesvol kunnen worden verricht waardoor het runderserum kan worden verkregen volgens de afgegeven vergunning.
19. [eiseres 2] en [eiseres 1] bestrijden dat [eiseres 2] geen actueel belang meer heeft bij het beroep. Ter zitting hebben zij toegelicht dat de huisvesting van de runderen bij het [naam 1] na een verbouwing weliswaar is gewijzigd (de runderen hebben nu een loopstal), maar dat heeft niet tot de meest gewenste wijze van handelen geleid. Door de verleende projectvergunning hebben [eiseres 2] en [eiseres 1] hun werkwijze om het runderserum te verkrijgen moeten aanpassen (alternatieve werkwijze), omdat volgens verweerder het transport van hoogdrachtige runderen verboden is. Door de alternatieve werkwijze worden drachtige moederdieren vier weken eerder, voordat zij hoogdrachtig zijn, vervoerd en gestald bij het [naam 1] . Dit blijkt verstrekkende consequenties te hebben voor het dierenwelzijn en resulteert in een situatie die in strijd is met de uitgangspunten van de richtlijn 2010/63/EU (de Dierproevenrichtlijn) en de Wod, in het bijzonder met de ethische beginselen van vervanging, vermindering en verfijning (drie V’s). Met betrekking tot de alternatieve werkwijze heeft [eiseres 1] toegelicht dat minimaal twaalf in plaats van de voor die tijd benodigde drie moederdieren nodig zijn om op de dag van de keizersnede gegarandeerd drie SPF-kalveren te verkrijgen. Dit omdat rekening moet worden gehouden met vroeggeboorten en sectio’s verspreid over meerdere dagen, omdat de dieren zelden bevallen op de uitgerekende dag. Bovendien leidt het weghalen van de drachtige dieren uit hun vertrouwde omgeving van hun stal en kudde bij de boer en de vierweekse huisvesting elders tot aanzienlijke stress bij deze dieren. Verder hebben eiseressen toegelicht dat met deze alternatieve werkwijze het projectdoel om voldoende runderserum te verkrijgen niet haalbaar is. Het is volgens eiseressen noodzakelijk om gelijktijdig over drie SPF-kalveren te kunnen beschikken (en niet elke keer één kalf) vanwege het besmettingsgevaar bij het niet gelijktijdig insluizen van de klaveren en ook vanwege de grote hoeveelheid runderserum die noodzakelijk is voor de vrijgifte van testen.
20. De rechtbank neemt, anders dan verweerder, aan dat sprake is van een actueel belang van [eiseres 1] en [eiseres 2] bij deze beroepsprocedure. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat de alternatieve werkwijze een lagere slagingskans heeft om het doel van het project, te weten het verkrijgen van voldoende runderserum en andere bloedproducten ten behoeve van de vaccinproductie, te bereiken. Daarmee is het belang van [eiseres 2] aangetoond.
Conclusie ten aanzien van de belanghebbendheid en procesbelang van [eiseres 1] en [eiseres 2]
21. De rechtbank overweegt aldus dat er wel sprake is van procesbelang bij [eiseres 2] en daarmee ook bij [eiseres 1] bij deze procedure. Voorts overweegt de rechtbank aldus dat zowel [eiseres 1] als [eiseres 2] belanghebbende zijn bij het bestreden besluit en daarmee ook belanghebbende zijn bij de beroepsprocedure. De rechtbank zal overgaan tot een bespreking van de inhoudelijke beroepsgronden van [eiseres 1] en [eiseres 2] .
22. De rechtbank stelt vast dat [eiseres 1] en [eiseres 2] de beroepsgrond die ziet op de stelling dat in de bezwaarprocedure niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn verstrekt ter zitting hebben ingetrokken.
Is de CCD bevoegd om over het transport van hoogdrachtige runderen te oordelen?
23. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte onbevoegd heeft geacht om een oordeel te geven over het transport van hoogdrachtige runderen vanaf de boer naar de proefdierfaciliteit bij [naam 1] . Volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] maakt het transport van hoogdrachtige runderen onderdeel uit van het project (want er kan geen SPF-kalf worden verkregen zonder hoogdrachtig rund) en dus van de aanvraag. De reikwijdte van de projectbeoordeling door verweerder wordt immers bepaald door de reikwijdte van de Wod, de daarin gegeven definitie van een dierproef, artikel 3 van de Richtlijn van 22 september 2010, 2010/63/EU, (de Dierproevenrichtlijn) en door de inhoud van het projectvoorstel. De beoordeling van de toelaatbaarheid van het transport moet daarom eveneens onderdeel uitmaken van de projectbeoordeling door verweerder. [eiseres 1] en [eiseres 2] stellen zich derhalve op het standpunt dat verweerder zich wel bevoegd had moeten achten om over het transport te oordelen, zoals zij in eerste instantie in het primaire besluit heeft gedaan.
24. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onbevoegd is over het transport van hoogdrachtige runderen te oordelen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
25. Verweerder dient de aanvraag te beoordelen aan de hand van de eisen die in de
Wod worden gesteld aan het verrichten van proeven op dieren. Ook bestaan er algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren, zoals neergelegd in artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 (de Transportverordening). Deze voorwaarden voor het vervoer van dieren uit de Transportverordening gelden naast de eisen uit de Wod en niet in de plaats van die eisen, zoals [eiseres 1] en [eiseres 2] betogen.
Het toezicht houden op het transport van dieren is vervolgens in Nederland voorbehouden aan de toezichthouder in kwestie en dat is de NVWA. Het is daardoor de taak van de NVWA, en niet die van verweerder, om te beoordelen of de dieren worden vervoerd conform de eisen van de Transportverordening. Dit volgt onder meer uit de tekst van het Interventiebeleid Diertransport (IB01 SPEC17) van de NVWA. Uit een brief van
27 november 2017 van de NVWA volgt dat de NVWA onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden van het vervoer van hoogdrachtige en pasgeboren runderen in relatie tot het gebruik van deze dieren in dierproeven. Dit onderzoek heeft geleid tot een NVWA-handhavingslijn waaruit volgt dat het transport van hoogdrachtige en pasgeboren runderen op grond van de Transportverordening in principe niet is toegestaan, maar dat de NVWA in de huidige tekst van bijlage I, hoofdstuk I, artikel 3, onder b, van de Transportverordening ruimte ziet om één uitzondering op dit transportverbod te maken. Dit betreft een situatie waarin aan de volgende voorwaarden voldaan moet worden. A) het gaat om het vervoer van dieren die een essentieel onderdeel uitmaken van de dierproef en waarvan de specifieke eigenschappen noodzakelijk zijn voor de dierproef en; B) het vervoer van die dieren kan niet uitgesteld worden gelet op de specifieke eigenschappen die de dieren hebben of het verkrijgen van deze dieren in de proefdierlocatie is niet mogelijk zonder het transport van deze dieren. De beoordeling of aan de voorwaarden van deze ene uitzondering wordt voldaan, wordt volgens de NVWA door de CCD betrokken in de projectevaluatie.
26. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat het transport van hoogdrachtige runderen ten behoeve van het project geen noodzakelijk onderdeel uitmaakt van de dierproef, zoals die wordt omschreven in artikel 1, onder a, van de Wod. Het vervoer van hoogdrachtige runderen is immers niet noodzakelijk om een SPF-kalf door een keizersnede geboren te laten worden. De drachtige runderen kunnen ook worden opgehaald voordat ze hoogdrachtig zijn, zodat ze de resterende periode van hun dracht bij [naam 1] verblijven tot aan het moment dat het SPF-kalf wordt geboren. Dat dit kan blijkt uit de alternatieve werkwijze van [eiseres 1] en [eiseres 2] , zoals omschreven door [eiseres 1] en [eiseres 2] in de beroepsgronden en toegelicht ter zitting. De rechtbank ziet derhalve wat betreft deze zaak maar één uitzondering op het verbod van het transport van hoogdrachtige en pasgeboren runderen, en dat is het transport van de SPF-kalveren.
27. Alleen ten aanzien van de voorwaarden die zien op deze uitzondering op het transportverbod van de SPF-kalveren, stelt de rechtbank vast dat onder meer uit de NVWA-handhavingslijn volgt dat de beoordeling daarvan kan worden uitgevoerd door verweerder. Aan de genoemde voorwaarden voor het maken van een uitzondering op het transportverbod is echter niet voldaan ten aanzien van het transport van hoogdrachtige runderen.
Dit betekent dat verweerder onbevoegd is om te oordelen over het vervoer van hoogdrachtige runderen.
28. Omdat verweerder wel bevoegd was te oordelen of de hoogdrachtige runderen onder de uitzondering van het transportverbod vielen, maar in het bestreden besluit heeft aangegeven zich onbevoegd te verklaren om hierover een oordeel te vormen en daarbij het inhoudelijke oordeel over te laten aan de NVWA, is sprake van een gebrek in de besluitvorming. De door verweerder in het verweerschrift weergegeven inhoudelijke beoordeling van het vervoer van hoogdrachtige runderen ziet de rechtbank echter als een herstel van dit geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel
29. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben aangevoerd dat het vervoer van hoogdrachtige dieren op de dag van de keizersnede kan bijdragen aan het principe van vermindering en verfijning [1] van de proefdieren en de dierproeven. Volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] is het voor het project essentieel om drie SPF-kalveren op dezelfde dag bij het [naam 1] te verkrijgen, zodat de dieren tegelijkertijd kunnen worden vervoerd en ingesluisd bij het [naam 2] . Daarvoor zijn drie hoogdrachtige runderen nodig. Op deze manier wordt de SPF-status van de dieren gegarandeerd omdat het risico op besmetting is geminimaliseerd. Bij de alternatieve werkwijze, waarbij de drachtige runderen vier weken voor de bevalling naar de proefdierlocatie worden gebracht, zijn er minimaal twaalf dieren benodigd om voldoende kans te hebben dat er op dezelfde dag drie SPF-kalveren beschikbaar komen. Er zijn in dit geval dus meer proefdieren nodig en ook hebben de dieren gedurende een langere periode stress door verblijf op een voor hen onbekende locatie in een onbekende groep dieren. Verweerder dient deze aspecten met het oog op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel te betrekken bij de beoordeling van de aanvraag.
30. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege het Europese transportverbod van hoogdrachtige dieren, zij niet toekomt aan verdere toetsing aan de Transportverordening of de beleidslijn van de NVWA. Om die reden komt zij in dit kader ook niet toe aan de beoordeling van de drie V’s, aldus verweerder.
31. De rechtbank overweegt allereerst dat zij op basis van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel gelet op dat wat door [eiseres 1] en [eiseres 2] is aangevoerd geen reden ziet om een uitzondering te maken op het transportverbod zoals opgenomen in de Transportverordening.
32. Wat verweerder wel had moeten doen is beoordelen of het benodigd zijn van drie versus twaalf runderen als ook het welzijn van de drie dan wel de twaalf runderen voldoen aan de drie V’s in het kader van de gewijzigde projectaanvraag. Op grond van de Wod maakt toetsing aan de drie V’s immers onderdeel uit van de projectbeoordeling. Verweerder heeft dit nagelaten en dit levert een gebrek op in de besluitvorming omdat als gevolg hiervan geen sprake is van een zorgvuldig en gemotiveerd besluit.

Conclusie rechtbank

33. Het beroep is gegrond gelet op dat wat onder rechtsoverweging 16, 28 en 32 is overwogen ten aanzien van het bezwaar van [eiseres 1] dat ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, het nalaten van verweerder van het verrichten van een inhoudelijke beoordeling van het vervoer van hoogdrachtige runderen en ten aanzien van het nalaten van verweerder om te toetsen aan de drie Vs . Het besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
34. De rechtbank zal het bestreden besluit op basis van rechtsoverweging 16 vernietigen voor zover het bezwaar van [eiseres 1] niet-ontvankelijk is verklaard.
35. Met de aanvullende motivering van verweerder in het verweerschrift over het vervoer van hoogdrachtige runderen heeft verweerder het geconstateerde gebrek, zoals genoemd in rechtsoverweging 28, hersteld, zodat de rechtbank aanleiding ziet om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op dit punt in stand te laten.
36. Wat betreft het niet toetsen aan de drie V’s ziet de rechtbank eveneens aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank beoordeelt, naar aanleiding van hetgeen daarover door partijen ter zitting naar voren is gebracht, in de volgende aanvullende motivering, datgene wat verweerder had moeten beoordelen..
37. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het welbevinden van de aantallen runderen die vier weken voor de keizersnede naar de proefdierlocatie worden vervoerd (de alternatieve werkwijze) zich minder goed tot de vermindering en verfijning in het kader van de drie V’s verhoudt dan het welbevinden van de aantallen hoogdrachtige runderen die op de dag van de keizersnede worden vervoerd zoals beschreven in de aanvraag. De enkele omstandigheid dat er bij de voorgestelde werkwijze minder hoogdrachtige runderen nodig zijn vindt de rechtbank onvoldoende. Dit omdat er ook andere mogelijkheden denkbaar zijn om te kunnen bereiken dat er minder dieren voor de proef nodig zijn. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
38. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan [eiseres 1] en [eiseres 2] het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
39. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door [eiseres 1] en [eiseres 2] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover ingediend door [eiseres 3] ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover ingediend door [eiseres 1] en [eiseres 2] gegrond;
- bepaalt dat [eiseres 1] ontvankelijk is in haar bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover daarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard;
- bepaalt dat de overige rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiseres 1] en [eiseres 2] tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzitter, mr. L.A. Banga en
mr. M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid vanmr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 15 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie rechtsoverweging 18 voor de context waarin deze begrippen een rol spelen.