ECLI:NL:RBMNE:2021:3113

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
C/16/494817 / HA ZA 20-26
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit van zuivelcoöperatie over vaststelling individueel vergelijkingsvolume voor melkveehouderijbedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouder, eiser, en de coöperatie FrieslandCampina U.A. Eiser, die lid is van FrieslandCampina, heeft een vordering ingesteld om zijn individueel vergelijkingsvolume voor melkproductie te verhogen. Eiser stelt dat FrieslandCampina bij de vaststelling van dit volume onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedeeltelijke overname van het bedrijf van een voorganger, de heer A. Eiser heeft in 2017 twee percelen landbouwgrond en referentiefosfaat overgenomen van A, en stelt dat dit moet worden meegenomen in de berekening van zijn vergelijkingsvolume.

De rechtbank heeft vastgesteld dat FrieslandCampina een regeling hanteert, de regeling Gebalanceerde Groei, waarbij jaarlijks een maximum volume voor de totale melkproductie wordt vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn vergelijkingsvolume te laag is vastgesteld en dat FrieslandCampina de gegevens van A had moeten optellen bij zijn eigen gegevens. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat FrieslandCampina de juiste berekeningsmethode heeft toegepast en dat de vaststelling van het vergelijkingsvolume niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

De rechtbank concludeert dat de regeling die FrieslandCampina hanteert, in overeenstemming is met de eisen van redelijkheid en billijkheid, en dat de belangen van eiser voldoende zijn gewaarborgd door de toepassing van de regeling. Eiser kan zijn extra fosfaatrechten niet volledig benutten, maar dit is het gevolg van de regels die voor alle leden van de coöperatie gelden. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/494817 / HA ZA 20-26
Vonnis van 14 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. N.S. Commijs te Zwolle,
tegen
de coöperatie
ZUIVELCOÖPERATIE FRIESLANDCAMPINA U.A.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. M.W.E. Evers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en FrieslandCampina worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 december 2019 met producties 1 tot en met 10
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8
  • de conclusie van repliek met productie 11
  • de conclusie van dupliek met productie 9
  • de akte wijziging van eis van [eiser]
  • de akte overleggen productie 10 van FrieslandCampina
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021. Van wat is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

Achtergrond van het geschil

2.1.
[eiser] is melkveehouder en lid van FrieslandCampina. FrieslandCampina is een coöperatie met 17.413 leden. [eiser] levert melk aan FrieslandCampina en heeft in dat verband een leveringsovereenkomst met haar gesloten.
2.2.
Bij akte van levering van 30 maart 2017 heeft [eiser] twee percelen landbouwgrond en 2142 kg referentiefosfaat overgenomen van de heer [A] en mevrouw [B] (hierna samen: [A] ). Op 1 januari 2018 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: de RVO) aan iedere melkveehouder fosfaatrechten toegekend. Het aantal fosfaatrechten wordt vastgesteld aan de hand van referentiegegevens van de melkveehouder. De rechtbank begrijpt dat [eiser] deze referentiegegevens (de hiervoor genoemde 2142 kg referentiefosfaat) van [A] heeft gekocht. [A] heeft ook 51 volwassen melkkoeien en de zogenaamde brongegevens die in het kader van de Meststoffenwet aan deze koeien zijn verbonden aan [eiser] geleverd. Daarnaast is [eiser] stalruimte van [A] gaan huren.
2.3.
In 2017 heeft de ledenvergadering van FrieslandCampina goedkeuring verleend aan maatregelen die de groei in de zuivelproductie van haar leden beogen te beperken, om sterke prijsdalingen in verband met overproductie te voorkomen. Op 1 januari 2018 is een voorlopige regeling in werking getreden: de “Tijdelijke standstillregeling” (hierna: de TSS-regeling). Deze regeling had een duur van zes maanden. Op 1 januari 2019 is de regeling die in deze zaak centraal staat in werking getreden: de regeling Gebalanceerde Groei. Over deze regeling zijn de leden van FrieslandCampina op 16 april 2018 geïnformeerd.
2.4.
De regeling Gebalanceerde Groei komt kort gezegd op het volgende neer. Jaarlijks wordt een maximum volume voor de totale melkproductie van alle aangesloten bedrijven bepaald. Dat is het “collectief vergelijkingsvolume”. Voor ieder aangesloten bedrijf afzonderlijk geldt daarnaast een jaarlijks individueel vergelijkingsvolume voor de melkproductie. Om het individuele vergelijkingsvolume te kunnen vaststellen, wordt gekeken naar het door die melkveehouder totaal aan geleverde kilogrammen eiwit, vet en lactose in een referentieperiode. Hiervoor worden vijf verschillende periodes in het verleden gehanteerd (periode 1, bijvoorbeeld, beslaat de periode 17 april 2016 tot en met 16 april 2017, periode 2 betreft het gemiddelde van 17 april 2015 tot en met 16 april 2018 en periode 3 het kalenderjaar 2017). FrieslandCampina heeft voor ieder lid vastgesteld welke periode voor hem of haar het gunstigst was, dus het hoogste volume opleverde.
2.5.
FrieslandCampina hanteert ook een alternatieve berekeningsmethode: de zogenoemde periode 6 berekening. Deze kan worden toegepast in het geval een lid voor 16 april 2018 extra fosfaatrechten heeft gekregen van de RVO. Bij toepassing van deze regeling wordt de som van het door de melkveehouder geleverde aantal kilogrammen eiwit, vet en lactose in het jaar 2015 gebruikt, vermeerderd met de aangekochte fosfaatrechten omgerekend naar aantal kilogrammen eiwit, vet en lactose. Daarmee komt FrieslandCampina leden tegemoet die extra fosfaatrechten hebben aangekocht voordat zij met de regeling Gebalanceerde Groei bekend waren. Het individuele vergelijkingsvolume van een lid wordt verhoogd met het markconforme groeipercentage dat tweejaarlijks wordt vastgesteld. Het individuele vergelijkingsvolume dat in 2018 is vastgesteld, geldt voor de kalenderjaren 2019 tot en met 2022. Hierna zal een nieuw individueel vergelijkingsvolume worden bepaald.
2.6.
Wanneer bedrijven minder produceren dan hun individuele vergelijksvolume, bijvoorbeeld wegens bedrijfsbeëindiging, ontstaat zogenoemde “latente ruimte”. Als de totale melkproductie van alle leden tezamen het collectieve vergelijkingsvolume overschrijdt, wordt op de totale productie eerst de opgebouwde latente ruimte in mindering gebracht. Als een lid meer melk produceert dan zijn individuele vergelijkingsvolume, geldt een strafkorting van € 0,10 op de melkprijs voor iedere kg te veel geleverde melk. Dat gebeurt echter alleen als ook het collectief vergelijkingsvolume is overschreden. Dat is in de jaren 2019 en 2021 niet het geval geweest.
2.7.
FrieslandCampina heeft het individuele vergelijkingsvolume van [eiser] op 24 september 2018 vastgesteld op 1.424.335 kg per jaar. Zij heeft dit gedaan op basis van referentieperiode 3: het kalenderjaar 2017. Nadat [eiser] een verzoek had ingediend om dit te wijzigen, heeft FrieslandCampina het vergelijkingsvolume op 28 februari 2019 verhoogd naar 1.462.782 kg melk per jaar. Zij heeft dit gedaan op basis van de hiervoor genoemde alternatieve periode 6 berekening. De reden hiervoor was dat [eiser] in januari 2017 referentiefosfaat van [A] had overgenomen en van de RVO in dat verband extra fosfaatrechten toegewezen heeft gekregen.
Het verwijt van [eiser] en de vordering
2.8.
[eiser] verwijt FrieslandCampina dat dit vergelijkingsvolume te laag is. Volgens hem heeft zij te weinig rekening gehouden met de gedeeltelijke overname van het bedrijf van [A] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat de overname 38% van het bedrijf van [A] betrof. Volgens hem moet 38% van het totaal aan kilogrammen eiwit, vet en lactose dat [A] in een referentieperiode heeft geleverd, bij zijn gegevens (aan geleverde kilogrammen eiwit, vet en lactose) worden opgeteld. Dat leidt volgens [eiser] tot een veel hoger individueel vergelijkingsvolume. Bij de vaststelling van zijn individuele vergelijkingsvolume moeten de gegevens van [A] dus in die zin in aanmerking worden genomen. FrieslandCampina heeft dit echter niet gedaan. Zoals vermeld, heeft zij de periode 6 berekening gehanteerd, waarbij de som van het door de melkveehouder geleverde aantal kilogrammen eiwit, vet en lactose in het jaar 2015 wordt vermeerderd met de aangekochte (in het geval van [eiser] : vanwege de koop van referentiefosfaat van [A] extra toegekende) fosfaatrechten omgerekend naar aantal kilogrammen eiwit, vet en lactose. Volgens [eiser] is zijn individuele vergelijkingsvolume hierdoor veel lager uitgevallen. [eiser] heeft erop gewezen dat FrieslandCampina eerder wel in voldoende mate rekening heeft gehouden met de gedeeltelijke overname van het bedrijf van [A] . Onder de TSS-regeling was [eiser] namelijk een vergelijkingsvolume van 1.769.885 kg melk per jaar toegekend voor de periode januari 2018 tot en met 31 maart 2018 en een volume van 1.724.990 kg melk per jaar voor de periode 1 april 2018 tot en met 30 juni 2018.
2.9.
Volgens [eiser] is daarnaast van belang dat de RVO met de overname van [A] (uiteindelijk) wél volledig heeft rekening gehouden; na bezwaar van [eiser] heeft de RVO de gegevens van het bedrijf van [A] (de door [eiser] overgenomen kg aan referentiefosfaat) in aanmerking genomen en extra fosfaatrechten aan hem toegekend. Hij beschikt nu over 8.901 kg aan fosfaatrechten, waar deze aanvankelijk op 6.776 kg waren vastgesteld. Doordat FrieslandCampina het individuele vergelijkingsvolume te laag heeft bepaald, kan [eiser] deze extra fosfaatrechten niet (althans niet volledig) benutten. Volgens [eiser] zou zijn individuele vergelijkingsvolume ten minste 1.700.000 kg per jaar moeten bedragen.
2.10.
[eiser] vordert daarom, na wijziging van eis, primair dat de rechtbank het individuele vergelijkingsvolume van zijn bedrijf verhoogt naar 1.700.000 kg, althans, FrieslandCampina veroordeelt om dat te doen. Subsidiair vordert hij dat de rechtbank het besluit van FrieslandCampina tot vaststelling van het te lage individuele vergelijkingsvolume vernietigt en FrieslandCampina veroordeelt om het individuele vergelijkingsvolume vast te stellen op 1.700.000 kg. Daarnaast vordert [eiser] dat FrieslandCampina wordt veroordeeld om zijn schade te vergoeden, nader op te maken bij staat.
2.11.
FrieslandCampina voert verweer en meent dat de vorderingen moeten worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de vorderingen afwijzen. Hierna zal worden uitgelegd waarom.
3.2.
[eiser] heeft in het kader van zijn primaire vordering aangevoerd dat partijen zich niet alleen tot elkaar verhouden als lid en coöperatie, maar ook – en hoofdzakelijk – als leverancier van melk en afnemer. Hij heeft immers een leveringsovereenkomst met FrieslandCampina gesloten. Volgens hem moet de vaststelling van het individuele vergelijkingsvolume door FrieslandCampina om de in 2.7. genoemde redenen en op grond van artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) buiten toepassing blijven en moet dit worden verhoogd. Daarnaast heeft FrieslandCampina vanwege de leveringsovereenkomst een verplichting om de melk die [eiser] produceert af te nemen en hiervoor de overeengekomen melkprijs (zonder de genoemde korting) te betalen. Door dit niet te doen (de rechtbank begrijpt: door te bepalen dat zij dat bij overschrijding van het collectieve en individuele vergelijkingsvolume niet hoeft te doen), handelt zij in strijd met de leveringsovereenkomst, aldus [eiser] .
3.3.
[eiser] kan hierin niet worden gevolgd. Het is juist dat [eiser] en FrieslandCampina zich vanwege hun contractuele relatie tegenover elkaar moeten gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 BW) en dat een tussen hen als gevolg van de overeenkomst geldende regel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn (artikel 6:248 BW). Dezelfde redelijkheid en billijkheid speelt een rol in hun verhouding van lid en coöperatie (artikel 2:8 BW). Deze verhouding wordt geregeld in de statuten en regelingen die daaruit voortvloeien, zoals het zogeheten Melkgeldreglement. Dit reglement is aan de leveringsovereenkomst gehecht en maakt daarvan deel uit. De regeling Gebalanceerde Groei, waarop het individuele vergelijkingsvolume is gebaseerd, is opgenomen in het Melkgeldreglement. De contractuele relatie is dus sterk met de lidmaatschapsverhouding verweven en kan daarvan, anders dan [eiser] lijkt te betogen, niet los worden gezien. De rechtbank ziet geen reden om de (regeling inzake) de vaststelling van het individuele vergelijkingsvolume op grond van artikel 6:248 BW buiten toepassing te laten. Dat vloeit voort uit dat wat hierna over de gevorderde vernietiging van het besluit tot vaststelling van het individuele vergelijkingsvolume wordt overwogen. Omdat dit besluit niet zal worden vernietigd, is het vastgestelde individuele vergelijkingsvolume geldend. Toepassing daarvan (en van de regeling die daaraan ten grondslag ligt) is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Dit betekent dat wanneer zowel het individuele vergelijkingsvolume als het collectieve vergelijkingsvolume wordt overschreden FrieslandCampina een korting kan toepassen op de melk die [eiser] te veel (boven zijn individuele vergelijkingsvolume) heeft geleverd. Door dit dan te doen, handelt zij niet in strijd met de leveringsovereenkomst. Integendeel: deze bevoegdheid vloeit hier juist uit voort.
3.4.
Er bestaat gezien het voorgaande geen grond om het individuele vergelijksvolume van [eiser] vast te stellen op 1.700.000 kg, of om FrieslandCampina te veroordelen om dat te doen. Dit betekent dat de primaire vordering zal worden afgewezen.
3.5.
Zoals vermeld, heeft [eiser] subsidiair gevorderd dat de rechtbank het besluit vernietigt, omdat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist (artikel 2:15 lid 1 sub b BW).
3.6.
De rechtbank verwerpt het beroep van FrieslandCampina op de vervaltermijn van artikel 2:15 lid 5 BW. Het desbetreffende besluit is genomen op 28 februari 2019, zodat [eiser] tijdig, binnen de vervaltermijn van één jaar, in rechte vernietiging heeft gevorderd.
3.7.
Bij de beantwoording van de vraag of een besluit in strijd is met artikel 2:8 BW gaat het erom of het orgaan bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen van de in dat artikel genoemde personen, in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. De rechter past terughoudendheid bij de beoordeling of dit het geval is geweest en of het orgaan daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen.
3.8.
Het belang van FrieslandCampina is gelegen in de uniforme toepassing van de regels die in het kader van de regeling Gebalanceerde Groei zijn opgesteld en het voorkomen van precedentwerking. Het belang van [eiser] bij de vernietiging van het besluit (en vaststelling van een hoger individueel vergelijkingsvolume) is dat hij de extra fosfaatrechten die hij heeft verkregen door de transactie met [A] volledig kan gebruiken. Dit belang is invoelbaar, maar kan om de volgende redenen niet de doorslag geven.
3.9.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat FrieslandCampina niet in redelijkheid en naar billijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen, heeft [eiser] aangevoerd dat FrieslandCampina (kort gezegd) het individuele vergelijkingsvolume van het overgenomen deel van het bedrijf van [A] had moeten optellen bij dat van hem en dus had moeten afwijken van de periode 6 berekening die zij heeft toegepast. Volgens [eiser] had FrieslandCampina een vergelijkbare systematiek moeten hanteren als de RVO. De RVO heeft voor de vaststelling van het aantal fosfaatrechten de dieraantallen van het overgenomen (deel van het) bedrijf van [A] namelijk bij zijn dieraantallen opgeteld. Dat is gebeurd op grond van artikel 23 lid 4 van de Meststoffenwet. Dit artikel luidt:
Indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat tussen 2 juli 2015 en 1 januari 2018 een beëindigd bedrijf is overgenomen, wordt het fosfaatrecht, bedoeld in het derde lid, verhoogd, met het fosfaatrecht dat voor dit beëindigde bedrijf bij continuering, krachtens het derde lid zou zijn vastgesteld. Bij een gedeeltelijke overname vindt de verhoging naar rato plaats.
3.10.
FrieslandCampina heeft aangevoerd dat ook zij rekening houdt met bedrijfsovernames. Als het een overname van het gehele melkveebedrijf betreft, worden de volumes aan geleverde kilogrammen eiwit, vet en lactose van het overgenomen bedrijf bij die van het overnemende bedrijf opgeteld en wordt vervolgens vastgesteld welke referentieperiode het hoogste volume oplevert. Betreft het een gedeeltelijke bedrijfsovername, en dat is volgens FrieslandCampina bij [eiser] het geval geweest, dan kan het individuele vergelijkingsvolume worden vastgesteld aan de hand van de eerder genoemde periode 6 berekening. Bij [eiser] leverde toepassing van die berekening het hoogste volume op. FrieslandCampina heeft aangevoerd dat [A] nog steeds lid is van de coöperatie en in theorie dus zelf ook weer melk zou kunnen gaan leveren. Dat kan hij ook in de praktijk, want hij heeft niet zijn gehele bedrijf aan [eiser] overgedragen. Om die reden kan het individuele vergelijkingsvolume dat aan de hand van een van de vijf referentieperiodes voor het overgenomen deel van het bedrijf van [A] kan worden vastgesteld, niet aan [eiser] worden “weggegeven”, zo begrijpt de rechtbank de stelling van FrieslandCampina. Als dat wel zou gebeuren, zou dat in strijd zijn met het doel van de regeling Gebalanceerde Groei.
3.11.
[eiser] heeft niet betwist dat hij het bedrijf van [A] niet in zijn geheel heeft overgenomen. Dat betekent dat het op grond van de regelgeving die FrieslandCampina hanteert niet juist zou zijn om het volume van [A] (de door hem in een van de vijf referentieperiodes geleverde kilogrammen aan eiwit, vet en lactose) bij dat van [eiser] op te tellen. Dat staat ook niet ter discussie. [eiser] meent echter dat FrieslandCampina wél 38% van dat volume bij het door hem geleverde volume gedurende de meest gunstige referentieperiode zou moeten optellen. Maar de regeling Gebalanceerde Groei, waaraan [eiser] als lid van FrieslandCampina is gebonden, biedt daarvoor geen grondslag. Het stond FrieslandCampina vrij om de periode 6 berekening toe te passen, waarin deze regeling wel voorziet. Door toepassing van deze regeling, heeft zij rekening gehouden met de overname van een deel van het bedrijf van [A] , namelijk met het overgenomen aantal kilogram aan referentiefosfaat. Op basis van dit overgenomen referentiefosfaat heeft de RVO zoals vermeld extra fosfaatrechten aan [eiser] toegekend en deze extra toekenning heeft FrieslandCampina in de periode 6 berekening betrokken. Dat FrieslandCampina dit heeft gedaan, is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. FrieslandCampina heeft hiermee immers gehandeld overeenkomstig de regeling die voor alle leden van de coöperatie geldt en daarmee ook voldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [eiser] , namelijk om gebruik te kunnen maken van de extra toegekende fosfaatrechten. De omstandigheid dat een andere berekening van het individuele vergelijkingsvolume zou leiden tot een voor hem gunstiger resultaat, maakt niet dat FrieslandCampina heeft gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid die zij tegenover [eiser] in acht moet nemen. Dat de RVO de gegevens van [A] (het aantal kilogram referentiefosfaat) wel bij die van [eiser] heeft opgeteld, staat hier los van.
3.12.
Dat FrieslandCampina in het kader van de TSS-regeling kennelijk wél rekening heeft gehouden met het aantal kilogrammen aan eiwit, vet en lactose van [A] (althans dat in ruimere mate heeft gedaan dan in verband met de regeling Gebalanceerde Groei), maakt het voorgaande niet anders. FrieslandCampina heeft erop gewezen dat dit een tijdelijke regeling betrof (met een duur van slechts zes maanden) en dat haar leden dit ook wisten. De referentieperiodes waren ook anders en het waren er slechts drie. [eiser] heeft dit niet betwist. Voor zover hij meent dat hij rechten kon ontlenen aan het individuele vergelijkingsvolume dat op grond van een tijdelijke regeling is vastgesteld, is dat gezien het voorgaande onterecht.
3.13.
Dit alles brengt mee dat het besluit niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Ook de vordering om dit besluit te vernietigen, zal daarom worden afgewezen. Voor een veroordeling van FrieslandCampina om de schade van [eiser] te vergoeden, bestaat gezien het voorgaande geen grond.
Proceskostenveroordeling
3.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van FrieslandCampina worden begroot op
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat €
1.689,00(3,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.328,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van FrieslandCampina tot vandaag begroot op € 2.328,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 131,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling
en
€ 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
4.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021.