ECLI:NL:RBMNE:2021:3109

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
C/16/521439 / KG ZA 21-258
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van BKR-registratie in kort geding

In deze zaak heeft eiser, die in mei 2016 een aflopend krediet bij Santander Consumer Finance Benelux B.V. heeft afgesloten, een kort geding aangespannen om de verwijdering van zijn BKR-registratie te vorderen. Eiser heeft in het verleden betalingsachterstanden gehad, wat heeft geleid tot een negatieve registratie bij het Bureau Kredietregistratie (BKR). Eiser stelt dat deze registratie hem belemmert in het verkrijgen van een woning, aangezien verhuurders een overzicht van BKR-registraties verlangen. Hij heeft zijn situatie uiteengezet, waarbij hij aangeeft dat hij momenteel bij zijn broer woont en dat hij in september 2021 gaat trouwen. Eiser heeft een woning gekocht, maar kan deze niet financieren vanwege de BKR-registratie.

Santander heeft verweer gevoerd en betwist dat eiser niet in staat is om een woning te huren of kopen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. De rechter heeft vastgesteld dat de registratie terecht is en dat het belang van Santander en andere kredietverstrekkers om te worden gewaarschuwd tegen personen met een problematisch kredietverleden zwaarder weegt dan de belangen van eiser bij verwijdering van de registratie. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van kredietregistratie en de bescherming van financiële instellingen tegen risico's van wanbetaling. De rechter heeft geconcludeerd dat de inbreuk op de belangen van eiser niet onevenredig is in verhouding tot het doel van de registratie, en dat er geen andere, minder nadelige manieren zijn om dit doel te bereiken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/521439 / KG ZA 21-258
Vonnis in kort geding van 12 mei 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.B.G.M. Foolen te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SANTANDER CONSUMER FINANCE BENELUX B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [A] ( [functie] bij Santander), bijgestaan door
mr. H.J.M. Hofman, verbonden aan Jongejan Wisseborn – Gerechtsdeurwaarders.
Partijen zullen hierna [eiser] en Santander genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 mei 2021 met 13 producties,
  • de door [eiser] nagezonden productie 14,
  • de door Santander overgelegde producties 1 tot en met 10,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van Santander,
  • de mondelinge behandeling van 11 mei 2021, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 12 mei 2021 het vonnis uitgesproken. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking en is op 2 juni 2021 vastgesteld.

2.Waar gaat dit kort geding over

2.1.
[eiser] heeft in mei 2016 bij Santander een aflopend krediet afgesloten ter hoogte van € 822,00. Hij kocht daarmee een koelkast en een iPad bij de [onderneming 1] . Dit krediet is door Santander op 13 mei 2016 geregistreerd in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Kredietregistratie (BKR).
2.2.
In de periode september 2016 tot en met mei 2017 heeft [eiser] diverse achterstanden laten ontstaan. Op enig moment bedroeg die achterstand meer dan drie maanden waardoor Santander de betalingsachterstand (A-codering) in het CKI heeft geregistreerd. [eiser] heeft die achterstand ingelopen, daarom heeft Santander op 19 mei 2017 in het CKI een herstelmelding (H-code) verwerkt. Vervolgens heeft [eiser] in juni 2017 opnieuw een achterstand laten ontstaan. Die achterstand is door hem niet ingelopen waardoor Santander een nieuwe A-codering in het CKI heeft geregistreerd en de volledige lening opeisbaar gesteld (bijzonderheidscodering 2). Dit is op 19 oktober 2017 verwerkt. Uiteindelijk heeft [eiser] in de incassoperiode een betalingsregeling getroffen. In november 2018 heeft [eiser] de vordering van Santander volledig betaald. Op dat moment heeft Santander de einddatum van 13 november 2018 in het CKI geregistreerd. Dit betekent dat voornoemde coderingen (A en 2) tot november 2023 in het CKI vermeld blijven. Deze coderingen wordt hierna ook wel ‘de BKR-registratie’ genoemd.
2.3.
[eiser] vordert in dit kort geding verwijdering van de BKR-registratie door Santander, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Santander in de proceskosten. Aan die vordering legt [eiser] ten grondslag dat hij een woning nodig heeft, maar door de BKR-registratie belemmerd wordt in het verkrijgen daarvan. [eiser] heeft Santander gevraagd om de BKR-registratie te verwijderen omdat zijn belangen bij het verkrijgen van een woning zwaarder wegen dan het belang van Santander bij de handhaving van de registratie. Santander heeft dat geweigerd.
2.4.
Santander voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering en veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter

Heeft [eiser] spoedeisend belang? Ja

3.1.
[eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van zijn vordering in een kortgedingprocedure. Hij heeft namelijk een woning gekocht en het is hem nog niet gelukt deze gefinancierd te krijgen. Het overeengekomen financieringsvoorbehoud kan tot 14 mei 2021 worden ingeroepen.
Moet Santander de BKR-registratie van [eiser] verwijderen? Nee
3.2.
Als uitgangspunt geldt dat Santander op grond van artikel 4:32 Wet financieel toezicht (Wft) verplicht is om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Deze kredietregistratie wordt uitgevoerd door het BKR. Partijen zijn het er in deze procedure over eens dat de BKR-registratie terecht is gedaan en verder ook correct is.
3.3.
Ook een op zichzelf gerechtvaardigde registratie kan worden verwijderd, wanneer het doel dat de registratie dient, niet langer opweegt tegen de belangen van de betrokkene bij het verwijderen ervan. Daarbij spelen de beginselen van proportionaliteit (is het middel van registratie in verhouding met het doel dat ermee gediend wordt?) en subsidiariteit (kan dit doel in redelijkheid niet op een andere voor de betrokkene minder nadelige manier worden bereikt?). Er moet in die zin een belangenafweging plaatsvinden.
3.4.
Het doel voor de BKR-registratie is gelegen in het belang van Santander en andere kredietverstrekkers (en daarmee van de samenleving als geheel) om te worden gewaarschuwd tegen personen die een problematisch kredietverleden hebben en in het belang van een betrokkene (als [eiser] ) zelf om te worden beschermd tegen lichtvaardige nieuwe schulden. Dat belang moet worden afgewogen tegen de belangen van [eiser] bij verwijdering van de registratie.
3.5.
[eiser] heeft in dat kader het volgende gesteld. Hij is op dit moment inwonend bij zijn broer en zijn gezin (vrouw en twee kinderen). De vrouw van zijn broer is in verwachting en het kind zal medio augustus geboren worden. Dit betekent dat de kamer die hij tot zijn beschikking heeft als kinderkamer zal gaan dienen. Er is geen andere kamer beschikbaar. In september 2021 gaat hij trouwen met zijn verloofde en wil dan ook met haar samenwonen. Hij heeft de mogelijkheden voor een huurwoning onderzocht door meerdere verhuurders te benaderen, maar hij ontving telkens dezelfde reactie; het is niet mogelijk om met een BKR-registratie een woning te huren. De verhuurders verlangen een overzicht van de BKR-registraties. Hij was daarom genoodzaakt een woning te kopen. Hij heeft nu samen met zijn verloofde een woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) gekocht, maar vanwege de BKR-registratie krijgt ook geen hypothecaire lening. [eiser] stelt daarom belang te hebben bij vroegtijdige verwijdering van zijn BKR-registratie.
3.6.
Santander heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen woning kan huren dan wel kopen. Volgens Santander blijkt uit de overgelegde stukken niet dat [eiser] een serieuze poging daartoe heeft gedaan. Zo is [eiser] nooit bij een bank geweest en heeft hij ook niet om maatwerk gevraagd bij grote banken, die daartoe onder voorwaarden vaak wel bereid zijn. Verder stelt Santander te twijfelen of [eiser] wel in staat is de woning voor een bedrag van € 450.000,00 te kunnen financieren, alleen al omdat het eigen vermogen van [eiser] (ongeveer € 12.000,00) amper voldoende zal zijn om de overdrachtsbelasting en de notariskosten te voldoen en daarnaast is het maandelijkse inkomen van [eiser] aan de lage kant gelet op de benodigde financiering. Ten slotte stelt Santander dat zij de juiste belangafweging heeft gemaakt, waarbij het algemeen belang zwaarder weegt. In dat kader heeft Santander verwezen aar de volgende omstandigheden:
  • het krediet was relatief laag, maar [eiser] was niet in staat om de termijnen van € 24,50 per maand te voldoen,
  • de wanbetaling was langdurig. Binnen een jaar werden 12 automatische incasso’s gestorneerd en het heeft meer dan twee jaar geduurd voordat [eiser] alles heeft afbetaald,
  • de schuld is pas twee en half jaar geleden afbetaald,
  • [eiser] heeft ook bij een ander krediet bij een andere financier een betalingsachterstand laten ontstaan.
3.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van [eiser] uitvalt. Er zijn nog steeds voldoende redenen om financiële instellingen, de maatschappij en [eiser] zelf te beschermen tegen het risico dat [eiser] opnieuw schulden maakt. Dit is gebaseerd op de volgende omstandigheden.
3.8.
Het belang van [eiser] is het verkrijgen van een woning. Hij zegt niet te kunnen huren of kopen. Dat [eiser] niet kan huren, is door hem op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eiser] slechts naar een chatbericht met ‘ [.] .nl’ verwezen. [eiser] geeft in dat bericht aan dat hij een woning wil huren in de vrije sector, dat hij twee BKR-registraties heeft en vraagt of in zijn situatie mogelijk is om een woning te huren. Daarop komt als reactie:
´(…) Ik verwacht met 100% zekerheid dat u geenhypotheekkan krijgen zoals de situatie bij u is.’(onderstreping voorzieningenrechter).
3.9.
Met betrekking tot de koop van een woning verwijst [eiser] eveneens naar een aantal chatberichten en een verklaring van een tussenpersoon, waaruit volgens hem moet blijken dat hij alleen vanwege deze BKR-registratie niet kan kopen.
De voorzieningenrechter twijfelt echter ernstig of [eiser] daadwerkelijk in staat is een bedrag van € 450.000,00 te kunnen lenen. Met een bruto maandsalaris van € 3.845,00, wat neerkomt op ongeveer € 49.831,20 bruto jaarinkomen, is het onwaarschijnlijk dat [eiser] in staat is voornoemd bedrag af te lossen. [eiser] heeft wel gesteld de woning samen met zijn verloofde te kopen en te financieren, maar (financiële) gegevens van zijn verloofde heeft hij vervolgens niet overgelegd. Die gegevens waren in dit geval wel relevant, omdat [eiser] zeker ook haar inkomsten nodig heeft om deze woning te kunnen financieren. De gegevens die [eiser] over zijn eigen inkomen en vermogen heeft overgelegd zijn verder ook zeer summier. Er is alleen een arbeidsovereenkomst overgelegd, maar niet ook een salarisstrook of een bankafschrift waaruit blijkt dat [eiser] ook daadwerkelijk dat salaris ontvangen heeft. Bovendien bestaat de arbeidsovereenkomst nog maar een korte tijd (september 2020), zodat van een langdurige stabiele financiële situatie niet kan worden gesproken.
3.10.
Daar komt bij dat [eiser] meerdere kredieten heeft uitstaan. Hij is niet alleen door Santander, maar ook door [onderneming 2] negatief geregistreerd. Blijkens de door Santander overgelegde overzicht is die schuld (€ 298,00) in december 2016 aangegaan. In februari 2017 heeft [eiser] al een achterstand laten ontstaan waardoor de vordering in april 2017 volledig opeisbaar is gesteld. [eiser] heeft die schuld pas in augustus 2020 afbetaald. Dat [onderneming 2] om haar moverende redenen die registratie inmiddels heeft verwijderd, is niet relevant voor deze procedure. Wat de voorzieningenrechter hieruit opmaakt is dat [eiser] een turbulente betaalmoraal heeft. Het gaat niet om kleine vergissingen, maar het heeft eerder karakter van een terugkerend patroon. [eiser] is immers in de periode dat hij een schuld bij Santander had openstaan, die hij niet in staat was te betalen, ook andere schulden aangegaan. Ondanks het feit dat het om kleine schulden (€ 882,00 en € 298,00) ging, heeft [eiser] jarenlang nodig gehad om die af te lossen, terwijl hij géén vaste lasten had omdat hij bij zijn broer inwoonde.
3.11.
Al het voorgaande maakt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de inbreuk die de registratie op de belangen van [eiser] maakt, niet onevenredig is in verhouding tot het doel daarvan. Dat doel kan in redelijkheid ook niet op een andere, voor [eiser] minder nadelige, wijze worden verwezenlijkt. De vordering van [eiser] wordt dus afgewezen.
3.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Santander worden begroot op € 667,00 aan griffierecht en € 508,00 (factor 0,5 x tarief € 1.016,00) aan salaris gemachtigde.
3.13.
Als Santander nog kosten moet maken om de beslissing uit te voeren, moet [eiser] die ook betalen. Die eventuele kosten worden, zoals gevorderd, hieronder vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Santander tot op heden begroot op € 1.175,00,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. The-Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021. [1]

Voetnoten

1.type: