ECLI:NL:RBMNE:2021:3108

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
C/16/520910 / KG ZA 21-231
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming van huurwoning met betrekking tot de huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is een kort geding aan de orde waarin [eiser] een verbod vordert tegen de ontruiming van zijn huurwoning door de stichting Woongoed Zeist. De achtergrond van de zaak is een eerder vonnis van 17 maart 2021, waarin de huurovereenkomst tussen partijen werd ontbonden en [eiser] werd veroordeeld om de woning binnen twee weken te verlaten. Deze veroordeling was uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar [eiser] heeft hoger beroep ingesteld en is nog niet verhuisd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter de ingediende stukken besproken en de standpunten van beide partijen gehoord. [eiser] stelt dat zijn belang bij het behoud van de woning zwaarder weegt dan het belang van Woongoed Zeist bij de ontruiming. Hij verwijst naar artikel 7:272 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een beslissing tot beëindiging van de huurovereenkomst pas ten uitvoer kan worden gelegd als deze onherroepelijk is. Woongoed Zeist heeft verweer gevoerd en een pleitnota overgelegd.

De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Woongoed Zeist, begroot op € 1.323,00. De rechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de eerdere beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt herzien. De strenge maatstaf die geldt voor executiegeschillen is van toepassing, en er is geen sprake van een kennelijke misslag in het eerdere vonnis. De uitspraak is openbaar gedaan en het proces-verbaal is opgemaakt.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/520910 / KG ZA 21-231

Proces-verbaal van de mondelinge behandeling en uitspraak van 4 mei 2021,

in het kort geding van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. I.P.M. Boelens te Zeist,
tegen
de stichting
STICHTING WOONGOED ZEIST,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Jeths te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en Woongoed Zeist genoemd worden.
De zitting wordt gehouden ter behandeling van de door [eiser] gevorderde voorziening.
Aanwezig zijn mr. P. Dondorp, voorzieningenrechter en mr. A. Safi als griffier.
Na uitroep van de zaak verschijnen: [eiser] in persoon en mr. Boelens voornoemd en namens Woongoed Zeist mevrouw [A] en mr. Jeths voornoemd.

De mondelinge behandeling

De voorzieningenrechter heeft met partijen doorgenomen welke stukken zijn ingediend, te weten de dagvaarding en de op voorhand door [eiser] toegestuurde stukken van de procedure tussen partijen met nummer 335048 UC EXPL 20-1202. Vervolgens is kort samengevat waar de zaak over gaat.
Op 17 maart 2021 is een vonnis gewezen in een zaak van Woongoed Zeist tegen [eiser] . De huurovereenkomst die partijen sloten voor de woning aan de [straatnaam] in [woonplaats] werd ontbonden en [eiser] werd veroordeeld om die woning binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten. Die veroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
[eiser] is nog niet uit het huis vertrokken. Hij stelde hoger beroep in tegen het vonnis van 17 maart 2021 en wil in het huis kunnen blijven wonen totdat het hof over de zaak heeft beslist. [eiser] vordert dat het Woongoed Zeist wordt verboden om de ontruiming – die is gepland op 6 mei 2021 – door te zetten en voert daartoe kort gezegd aan dat zijn belang bij behoud van de bestaande toestand nu zwaarder weegt dan het belang van Woongoed Zeist bij de ontruiming. [eiser] benadrukt het belang van behoud van woonruimte, de uitzondering die in de wet in artikel 7:272 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is gemaakt voor de beslissing tot beëindiging van de huurovereenkomst vanwege slecht huurderschap (die pas ten uitvoer kan worden gelegd als de beslissing onherroepelijk is) en voert aan dat de gevolgen van ontruiming voor hem zeer ernstig zijn.
Woongoed Zeist heeft verweer gevoerd en daarbij is een pleitnota overgelegd.
Partijen hebben vervolgens over en weer hun standpunten toegelicht en vragen van de rechter beantwoord.
Toen partijen naar voren hadden gebracht wat voor de beoordeling van belang is en duidelijk was dat zij niet onderling tot een oplossing zouden komen, is de mondelinge behandeling gesloten. De voorzieningenrechter heeft aansluitend uitspraak gedaan als volgt.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vorderingen af,
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Woongoed Zeist, tot aan dit vonnis begroot op € 1.323,00.

De gronden van de beslissing

Het gaat in deze zaak om een executiegeschil in de zin van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [eiser] heeft terecht gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 over de maatstaf die daarbij moet worden gehanteerd. Kort gezegd moet eerst beoordeeld worden of de rechter die het vonnis dat ten uitvoer wordt gelegd wees, een oordeel heeft gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad. Als dat zo is, is er bij de beoordeling van het executiegeschil geen ruimte om die beoordeling over te doen en in feite opnieuw de belangen van partijen bij enerzijds behoud van de situatie en anderzijds uitvoering van de verkregen veroordeling. Dan geldt de strenge maatstaf dat – tenzij er sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis – er sprake moet zijn van feiten en omstandigheden die bij het nemen van de beslissing niet in aanmerking konden worden genomen omdat die zich pas na de uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgewezen.
In deze zaak is die strenge maatstaf aan de orde. In de procedure die leidde tot het vonnis van 17 maart 2021 heeft Woongoed Zeist gevorderd dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad zou worden verklaard en [eiser] heeft daartegen verweer gevoerd in zijn conclusie van antwoord. Daarbij zijn in grote lijnen dezelfde argumenten naar voren gebracht als bij de vordering die nu voorligt, namelijk zijn woonbelang en de bijzondere regeling in artikel 7:272 BW waarbij een in inhoudelijk vergelijkbare beslissing om de huurovereenkomst te beëindigen pas ten uitvoer kan worden gelegd als die onherroepelijk is. De kantonrechter heeft in (rechtsoverweging 3.12 van) het vonnis overwogen dat de huurovereenkomst wordt ontbonden op grond van wanprestatie en dat [eiser] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan de uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad zou kunnen worden verklaard. De kantonrechter heeft in deze zaak dus niet alleen een beslissing genomen over de uitvoerbaarheid bij voorraad (in 4.5 van het vonnis) maar die beslissing is ook gemotiveerd. In dit kort geding gaat het er niet om of de kantonrechter destijds de beslissing toereikend heeft gemotiveerd en/of de juiste maatstaf heeft gehanteerd. De destijds genomen beslissing wordt in deze procedure niet overgedaan.
Van een misslag in het vonnis is geen sprake, dat is door [eiser] ook niet aangevoerd. Het gaat er dus om of er nieuwe argumenten zijn op grond waarvan de uitkomst van het hoger beroep toch moet worden afgewacht. Nieuwe argumenten, feiten en omstandigheden van na de uitspraak die maken dat een andere beslissing gerechtvaardigd is, zijn in deze zaak niet aangevoerd. Daarom moet de vordering worden afgewezen.
[eiser] krijgt in deze zaak ongelijk en hij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van Woongoed Zeist. Die worden tot aan dit vonnis begroot op
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
656,00(1 punt x tarief € 656,00)
Totaal € 1.323,00
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. P. Dondorp, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, waarvan dit proces-verbaal is opgemaakt dat is verzonden op ………………….