Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling en uitspraak van 4 mei 2021,
[eiser] ,
De mondelinge behandeling
De beslissing
De gronden van de beslissing
656,00(1 punt x tarief € 656,00)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is een kort geding aan de orde waarin [eiser] een verbod vordert tegen de ontruiming van zijn huurwoning door de stichting Woongoed Zeist. De achtergrond van de zaak is een eerder vonnis van 17 maart 2021, waarin de huurovereenkomst tussen partijen werd ontbonden en [eiser] werd veroordeeld om de woning binnen twee weken te verlaten. Deze veroordeling was uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar [eiser] heeft hoger beroep ingesteld en is nog niet verhuisd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter de ingediende stukken besproken en de standpunten van beide partijen gehoord. [eiser] stelt dat zijn belang bij het behoud van de woning zwaarder weegt dan het belang van Woongoed Zeist bij de ontruiming. Hij verwijst naar artikel 7:272 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een beslissing tot beëindiging van de huurovereenkomst pas ten uitvoer kan worden gelegd als deze onherroepelijk is. Woongoed Zeist heeft verweer gevoerd en een pleitnota overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Woongoed Zeist, begroot op € 1.323,00. De rechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de eerdere beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt herzien. De strenge maatstaf die geldt voor executiegeschillen is van toepassing, en er is geen sprake van een kennelijke misslag in het eerdere vonnis. De uitspraak is openbaar gedaan en het proces-verbaal is opgemaakt.