ECLI:NL:RBMNE:2021:3097

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/1774
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake kapvergunning voor bomen op golfbaan De Haar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een kapvergunning voor 43 bomen op de golfbaan De Haar. De Utrechtse Bomenstichting, verzoekster in deze procedure, heeft bezwaar gemaakt tegen de kapvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht was verleend. De kapvergunning is onderdeel van een groter plan voor de uitbreiding van de golfbaan van 9 naar 18 holes, waarvoor eerder al een omgevingsvergunning was verleend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te oordelen dat de kapvergunning niet zorgvuldig tot stand was gekomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college bij de afweging van de belangen in redelijkheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning had kunnen komen. De voorzieningenrechter heeft daarbij gekeken naar de ecologische en milieuwaarden van de bomen, en concludeerde dat het college deze voldoende had onderkend en betrokken in zijn besluitvorming. Ook werd vastgesteld dat de bomen die gekapt zouden worden, niet van buitengewone waarde waren en dat de herplantplicht van 43 nieuwe bomen binnen drie jaar voldoende compensatie bood.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het kappen van de bomen noodzakelijk was voor de realisatie van de uitbreiding van de golfbaan en dat de belangen van de vergunninghoudster zwaarder wogen dan die van de verzoekster. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1774

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juli 2021 in de zaak tussen

Utrechtse Bomenstichting, uit Utrecht, verzoekster,

(gemachtigde: drs. C. van Oosten)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Hillenaar).
Als derde-partij heeft aan deze zaak deelgenomen:
De Haar Exploitatie B.V., vergunninghoudster, (gemachtigde: mr. H.W. Dekker).

Inleiding

1.1
Deze zaak gaat over een verleende omgevingsvergunning voor het kappen van 43 bomen op het park van Golfclub De Haar. Deze kapvergunning is onderdeel van een groter planologisch geheel, namelijk het uitbreiden van de golfbaan van 9 naar 18 holes. Om deze uitbreiding planologisch mogelijk te maken, heeft de gemeenteraad van Utrecht het bestemmingsplan ‘Haarzuilens’ vastgesteld. Voor de uitbreidingswerkzaamheden is op
3 december 2015 een omgevingsvergunning verleend door het college. Deze omgevingsvergunning is een uitwerking van wat het bestemmingsplan mogelijk maakt. Na de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018 is deze vergunning onherroepelijk geworden. [1]
1.2
Momenteel moeten er nog 43 bomen gekapt worden om de laatste hole (hole 15) te kunnen realiseren. De kap van deze bomen is eerder uitgesteld, onder andere vanwege ecologische redenen (aanwezigheid van kamsalamander en bosuil). Op 30 december 2020 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de kap van de 43 bomen.
1.3
Het college heeft op 2 april 2021 aan vergunninghoudster de omgevingsvergunning voor de activiteit kappen verleend (het bestreden besluit). Het college heeft aan de vergunning het voorschrift verbonden dat vergunninghoudster binnen drie jaar 43 bomen met een minimale aanplantmaat van 20 tot 25 centimeter stamomtrek moet herplanten.
1.4
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Namens vergunninghoudster is een schriftelijke reactie ingediend.
1.5
Het verzoek is behandeld op de zitting van 30 juni 2021. De gemachtigde van verzoekster was aanwezig. De gemachtigde van het college en [A] , boomtechnisch adviseur, waren aanwezig. Namens vergunninghoudster waren [B] en [C] aanwezig, zij werden bijgestaan door hun gemachtigde.

Het verzoek

2. Het college heeft de kapvergunning verleend, omdat het belang van vergunninghoudster bij de kap van deze bomen zwaarder weegt dan het belang om de waarden van de bomen te behouden. Verzoekster is het hier niet mee eens. Daarom heeft zij bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen tot twee weken na de beslissing op bezwaar.

Beoordeling van het verzoek

Wat beoordeelt de voorzieningenrechter?
3. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat deze in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of de omgevingsvergunning rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoekster om de omgevingsvergunning te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en vergunninghoudster om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoekster.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
De rechtmatigheid van het besluit
Het beoordelingskader
5. Het kappen van 43 bomen is een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. [2] Het college kan een vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van de ecologische, ruimtelijke, milieu, of cultuurhistorische waarde van de te kappen bomen. [3] Aan de omgevingsvergunning wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat er binnen 36 maanden bomen moeten worden herplant. [4]
6. Het verlenen van een kapvergunning is een bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft. De voorzieningenrechter toetst of het college bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft kunnen komen.
Verplaatsen hole 15
7. Verzoekster voert aan dat niet of onvoldoende is onderzocht of hole 15 verplaatst kan worden, waardoor er andere, minder waardevolle bomen, moeten worden gekapt. Meer waardevolle bomen kunnen dan behouden blijven.
8. De voorzieningenrechter volgt verzoekster hierin niet. Het college moet de aanvraag beoordelen zoals deze is ingediend. Dit is slechts anders als op voorhand duidelijk is dat een alternatieve locatie of plan tot een gelijkwaardig resultaat leidt met aanmerkelijk minder bezwaren. [5] Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verplaatsen van hole 15 tot een beter resultaat voor de te kappen bomen leidt. Uit de stukken blijkt dat bij de aanleg van hole 15 zorgvuldig is ingepast in de golffaciliteiten, het landschap en de natuur. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat het college en vergunninghoudster ter zitting hebben toegelicht dat het verplaatsen van het schootsveld van de bal bij hole 15 niet wenselijk is, omdat daarmee juist méér waardevolle bomen moeten worden gekapt. De bomen die nu worden gekapt, vormen juist het slechtste stukje van het bos. Het betoog van verzoekster slaagt niet.
De bomenbeoordeling
9. Verzoekster voert aan dat het onderzoek naar de waarden van de bomen niet zorgvuldig is geweest, omdat niet alle te kappen bomen individueel beoordeeld zijn. Uit de veldbeoordeling door boomtechnisch adviseur [A] van 12 februari 2021 blijkt deze individuele beoordeling in elk geval niet. Het college heeft daardoor het belang van de waarden van de bomen niet goed kunnen beoordelen en afwegen.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bomenbeoordeling door het college voldoende zorgvuldig is geweest. Hoewel verzoekster moet worden toegegeven dat de beoordeling niet per individuele boom op papier staat, volgt uit de veldbeoordeling van
12 februari 2021 en de toelichting die daarop is gegeven dat het college wel alle bomen op hun waarden heeft beoordeeld. De voorzieningenrechter licht dit hierna toe.
11. Ter zitting heeft het college toegelicht dat niet alleen de veldbeoordeling, maar ook de bijlagen bij de aanvraag zijn betrokken bij de bomenbeoordeling. Bij de aanvraag is door vergunninghoudster een toelichting op de kapaanvraag gevoegd, waarin een tabel is opgenomen van alle te kappen bomen. Daarnaast heeft vergunninghoudster het rapport ‘Actualisatie gebiedsdekkend onderzoek flora en fauna 2016-2018, gedateerd 9 november 2018, van adviesbureau [adviesbureau 1] meegestuurd. Vervolgens heeft boomtechnisch adviseur [A] een beoordeling ter plaatse gedaan, waarbij hij alle bomen heeft beoordeeld. De bomen die er vanwege hun waarde uitspringen, of waar iets bijzonders mee aan de hand is, zijn vervolgens specifiek genoemd in de schriftelijke veldboordeling en daarna ook in de kapvergunning. Dit zijn bijvoorbeeld boom 344, waarin de bosuil verblijft, bomen 344, 346, 350 en 687, die een geschatte leeftijd van boven de 80 jaar hebben, en een aantal bomen die conform de richtlijnen van het Utrechtse bomenbeleid beeldbepalend zijn (nummers 325, 327, 329, 332, 333, 343, 344, 350, 352 en 687). Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college de waarden van de bomen in voldoende mate in kaart heeft gebracht. Gelet op de toelichting op de zitting, de overige onderliggende stukken en het grotere geheel van de realisatie van het plangebied is de voorzieningenrechter van oordeel dat de bomenbeoordeling op zichzelf niet onzorgvuldig is geweest.
Ecologische en milieu waarde
12. Verzoekster voert aan dat de bomen vanwege hun ecologische en milieuwaarde moeten worden behouden. De bomen bieden namelijk schuil- en broedplaatsen aan dieren, zoals de bosuil en de kamsalamander. Het college heeft dit onvoldoende onderzocht en onderkend, aldus verzoekster.
13. De voorzieningenrechter is het niet met verzoekster eens. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de kapvergunning dat het college het belang van de ecologische en milieu waarde van de bomen heeft onderkend en heeft betrokken in zijn afweging om de kapvergunning te verlenen. Ten aanzien van een aantal specifieke diersoorten zijn beschermende maatregelen genomen en kan de ecologische functie van de bomen voor het overige worden opgevangen door bomen in de omgeving. De voorzieningenrechter kan deze toelichting volgen. Dit wordt hierna verder uitgelegd.
14. Uit de bijlagen bij de aanvraag, de veldbeoordeling en de kapvergunning blijkt dat zowel vergunninghoudster als het college de ecologische en milieu-functie van de bomen onderkennen. In dit kader is door vergunninghoudster toegelicht dat het gehele project, vanwege de ecologische functie van de bomen, sinds 2007 wordt begeleid door [adviesbureau 1] . Ter zitting is toegelicht dat dit een continue proces van monitoring is dat intensief wordt begeleid door [adviesbureau 1] . Later is ook [adviesbureau 2] betrokken geraakt. Om de ecologische waarde en functie te beschermen is er door [adviesbureau 2] een ecologisch werkprotocol opgesteld. Naar aanleiding hiervan zijn er verschillende maatregelen genomen. De monitoring en maatregelen lopen ook nu nog door. Dit zal zo blijven totdat het gehele project is afgerond. De voorzieningenrechter acht het voorgaande voldoende zorgvuldig om aan de onderbouwing van de kapvergunning ten grondslag te kunnen leggen. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat de Afdeling in 2018 heeft geoordeeld dat de ecologische onderzoeken door [adviesbureau 1] actueel en volledig waren [6] en dat vergunninghoudster heeft toegelicht dat na de Actualisatie van 9 november 2018 deze onderzoeken ook nu nog voortdurend doorlopen en geactualiseerd worden. Ook acht de voorzieningenrechter van belang dat juist vanwege de ecologische waarde/functie (onder andere de aanwezigheid van bosuil en kamsalamander) de realisatie van de omgevingsvergunning uit 2015 - waarbij hole 15 al was toegestaan - vertraging heeft opgelopen en dat naar aanleiding hiervan het ecologisch werkprotocol is opgesteld en maatregelen zijn genomen.
15. Ter zitting heeft verzoekster specifiek haar zorgen geuit ten aanzien van de deskundigheid van het vaststellen dat de kamsalamander niet langer aanwezig is in het te kappen bos. Verzoekster heeft niet betwist dat er maatregelen zijn genomen, namelijk het plaatsen van een plastic scherm en emmers om de dieren af te vangen. Ter zitting heeft vergunninghoudster toegelicht dat deze maatregelen in afstemming met en onder begeleiding van [adviesbureau 1] en [adviesbureau 2] zijn opgezet. De emmers die langs het plastic scherm staan, worden regelmatig gecontroleerd, maar de kamsalamander is daarin niet (meer) gevangen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat door het volgen van de door [adviesbureau 1] en [adviesbureau 2] voorgeschreven maatregelen geen kamsalamanders meer in het gebied zitten. Verzoekster heeft ook niet concreet onderbouwd dat er wél nog kamsalamanders aanwezig zijn. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de gemachtigde van verzoekster zelf ter plaatse is geweest en foto’s heeft gemaakt van het plastic scherm en (lege) emmers.
16. Ten aanzien van de verblijfplaats van de bosuil in boom 344 overweegt de voorzieningenrechter dat hiervoor op grond van de Wet natuurbescherming een ontheffing is verleend door Gedeputeerde Staten van Utrecht. Bovendien is ter zitting toegelicht dat is gebleken dat de bosuil niet meer in boom 344 verblijft.
17. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college de ecologische en milieu waarde van de bomen voldoende heeft onderzocht, onderkend en betrokken bij de afweging om de kapvergunning te verlenen.
Ruimtelijke en cultuurhistorische waarde
18. Ten aanzien van de ruimtelijke en cultuurhistorische waarde van de bomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college voldoende heeft onderbouwd dat deze waarden niet aan de kapvergunning in de weg staan. Uit de veldbeoordeling door [A] blijkt dat een deel van de te kappen bomen ruimtelijke en cultuurhistorische waarde hebben, maar dat er niet één specifieke boom is aan te wijzen die een buitengewoon aandeel levert aan deze waarden. Het belang van behoud van deze bomen weegt daarom niet op tegen het belang om de bomen te kappen. De voorzieningenrechter kan deze toelichting volgen.
Belangenafweging en compensatie
19. Verzoekster heeft tot slot aangevoerd dat het belang van het behoud van de bomen zwaarder moet wegen dan het belang van vergunninghoudster om de bomen te kappen. Het college heeft dit miskend. Daarnaast voert verzoekster aan dat met het herplanten van 43 bomen met een omtrek van 20-25 centimeter geen serieuze compensatie wordt geboden voor de te kappen bomen.
20. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college redelijkerwijs het belang van vergunninghoudster kunnen laten prevaleren boven het belang van het behoud van de bomen. Het college overweegt dat de bomen plaats moeten maken voor de realisatie van de uitbreiding van de golfbaan en dat alle vergunningen daarvoor al verleend zijn. Verder blijkt volgens het college uit alle onderzoeken en de veldbeoordeling dat de functies van de bomen kunnen worden opgevangen door bomen in de directe omgeving. Ook zullen er 43 bomen worden herplant binnen het plangebied. Deze nieuwe bomen zijn weliswaar kleiner dan de bestaande bomen, maar deze nieuwe bomen zijn gezond, krijgen ten opzichte van elkaar de ruimte om zich goed te ontwikkelen en zullen de eerste jaren intensief verzorgd worden door vergunninghoudster. De voorzieningenrechter kan deze toelichting volgen. Het college heeft gelet daarop deze belangenafweging in redelijkheid kunnen maken.
Conclusie
22. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de verleende kapvergunning niet op voorhand onrechtmatig te achten. Er is dus geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4:7 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2010 van de gemeente Utrecht (APV).
3.Op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de APV.
4.Op grond van artikel 4:9, eerste lid, van de APV.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2707.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1121.