ECLI:NL:RBMNE:2021:309
Rechtbank Midden-Nederland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vastgestelde waarde van een woning in het kader van de Wet WOZ
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente Woerden. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van de woning voor het belastingjaar 2020, welke door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 549.000,- op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 12 mei 2020. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 22 januari 2021, die via Skype for Business plaatsvond, hebben partijen een compromis bereikt over de waarde van de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde in het economisch verkeer, zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, op de waardepeildatum 1 januari 2019 moet worden vastgesteld op € 411.000,-. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en de waarde van de woning verlaagd. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verminderd.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 126,40 en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.