ECLI:NL:RBMNE:2021:3088

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/1772
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuursdwangbesluit en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. T.D. Rijs, had bezwaar gemaakt tegen een bestuursdwangbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, dat op 18 december 2020 was genomen. Dit besluit hield in dat verzoekster de omgeving en het gebouw op een specifiek perceel moest saneren van asbest en de gemeente regelmatig moest informeren over de voortgang. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij het niet eens was met de opgelegde verzegeling van de liftschacht en de last onder bestuursdwang.

Op 5 mei 2021 heeft verzoekster verweerder verzocht om de verzegeling op te heffen, maar dit verzoek werd niet tijdig behandeld, wat leidde tot een beroep. Uiteindelijk heeft verweerder op 19 mei 2021 besloten om tegemoet te komen aan verzoekster, wat leidde tot de intrekking van de verzoeken om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de proceskosten van verzoekster toegewezen, vastgesteld op € 748,- voor rechtsbijstand, en het griffierecht van € 360,- vergoed. Echter, het verzoek om een veroordeling in de proceskosten werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoekster het griffierecht niet tijdig had voldaan.

De voorzieningenrechter heeft de uitspraak gedaan op basis van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/1772 en UTR 21/1907

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder(gemachtigde: A.J. Bakker).

Inleiding

UTR 21/1772
Bij besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd. Deze last houdt in dat verzoekster de omgeving en het gebouw op het perceel [adres] [nummer 1] t/m [nummer 2] te [plaats] overeenkomstig de asbestregelgeving te saneren van Asbest. Daarnaast moet verzoekster de gemeente regelmatig en adequaat informeren over de voortgang van dit traject. Ook de geconstateerde overtredingen inzake het Bouwbesluit moet verzoekster in afstemming met de gemeente ongedaan maken. Als verzoekster de last niet ten uitvoer brengt, overweegt verweerder om handhavingsmaatregelen te treffen, waarvan de kosten op verzoekster verhaald zullen worden.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
UTR 21/1907
Op 5 mei 2021 heeft verzoekster verweerder per brief verzocht om de opgelegde verzegeling uiterlijk maandag 10 mei 2021 op te heffen.
Op 13 mei 2021 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op het verzoek van 5 mei 2021. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
UTR 21/1772 & UTR 21/1907
Op 19 mei 2021 heeft verweerder besloten om:
1. Het bestuursdwangbesluit van 18 december 2020 in te trekken met uitzondering van de verzegeling van de liftschacht ruimte.
2. Op grond van artikel 1b onder lid 1 en 3, in samenhang met artikel 2, lid 1 en artikel 17 van de Woningwet de ruimte van de liftschacht gesloten te houden tot aan de eisen van asbestwetgeving en Bouwbesluit is voldaan, hetgeen vastgesteld dient te worden door de inspecteurs van de OFGV (asbest) en de gemeente (bouwbesluit).
3. De eigenaar van het gebouw over dit besluit schriftelijke te informeren.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster de verzoeken om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Deze kosten bestaan uit de kosten voor juridische rechtsbijstand alsook deskundigenkosten van de heer [A] van [ingenieursbureau] B.V..
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Bij brief van 11 juni 2021 heeft verweerder meegedeeld dat hij bereid is de kosten voor de verleende rechtsbijstand te vergoeden. Er is volgens verweerder geen aanleiding om andere kosten te vergoeden, omdat die aan de orde kunnen komen in de bezwaarprocedure.

Overwegingen

UTR 21/1772 & UTR 21/1907
1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
UTR 21/1772
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster beoogde immers opheffing van de verzegeling en daar heeft verweerder grotendeels aan voldaan.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe als kennelijk gegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (één punt voor het indienen van het verzoekschrift). Deze punten hebben een waarde van € 748,- met wegingsfactor 1. Voor wat betreft de door verzoekster aangevoerde deskundigenkosten overweegt de rechtbank dat verzoekster deze kosten niet nader heeft gespecificeerd. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat deze kosten in de bezwaarprocedure aan de orde kunnen komen. Wel moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- vergoeden.
UTR 21/1907
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit het systeem van de Awb dat het betalen van het griffierecht in het (ingetrokken) verzoek om voorlopige voorziening een voorwaarde is voor het inhoudelijk behandelen van een verzoek om het verwerende bestuursorgaan na intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:75a van de Awb te veroordelen in de kosten van de procedure. Deze ontvankelijkheidskwestie gaat vooraf aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
6. De voorzieningenrechter constateert dat op 19 mei 2021 een nota naar verzoekster is gestuurd en zij het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet zou moeten worden geoordeeld dat verzoekster in verzuim is geweest, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Om die reden moet het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
UTR 21/1772
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-;
- draagt verweerder op het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- aan haar te vergoeden;

UTR 21/1907

- verklaart het verzoek om een veroordeling in de proceskosten niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.