ECLI:NL:RBMNE:2021:3080

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
NL18.13455 en NL18.13453 (KEI)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake rekening-courantvorderingen en bewijsopdracht in faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in twee gevoegde zaken met betrekking tot rekening-courantvorderingen van [eiseres] B.V. op [verweerster I (NL18.13455)] B.V. en [verweerster II (NL18.13453)] B.V. De rechtbank oordeelde dat [verweerster I en II] niet hebben bewezen dat [eiseres] afstand heeft gedaan van haar vorderingen. De rechtbank constateerde dat er geen afwijkende afspraken zijn gemaakt tussen partijen over de rekening-courantvorderingen en dat [verweerster I en II] niet hebben gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft [verweerster I en II] veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 75.646,- en € 249.065,- aan [eiseres]. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van [eiseres] toegewezen.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Vonnis in gevoegde zaken van 4 mei 2021
in de zaak met zaaknummer: NL18.13455
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat J.S. Ort te Alblasserdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster I (NL18.13455)] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verweerster, hierna te noemen: [verweerster I (NL18.13455)] ,
advocaat C.W.J. Okkerse te Almere,
en in de zaak met zaaknummer NL18.13453 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] B.V.,
advocaat J.S. Ort te Alblasserdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster II (NL18.13453)] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verweerster, hierna te noemen: [verweerster II (NL18.13453)] ,
advocaat C.W.J. Okkerse te Almere.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleidingen van [eiseres] met producties.
  • de verweerschriften van [verweerster I (NL18.13455)] en [verweerster II (NL18.13453)] met producties.
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 april 2019, met mondeling tussenvonnis.
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 november 2019.
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 november 2020.
  • de conclusies na getuigenverhoor van 16 december 2020 van [verweerster I (NL18.13455)] en [verweerster II (NL18.13453)] met producties.
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor van 27 januari 2021 van [eiseres] .
1.2.
De rechtbank constateert dat het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 4 november 2020 uitsluitend zaaknummer NL18.13455 en [verweerster I (NL18.13455)] als verweerder vermeldt. Uit de stukken en uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat partijen in deze procedures hebben beoogd het getuigenverhoor ook plaats te laten vinden in de verwante zaak met nummer NL18.13453. Het gaat dus om een kennelijke verschrijving. Dat betekent dat het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 4 november 2020 onderdeel uitmaakt van beide procedures.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat de rechtbank vonnis zal wijzen.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] en de curator in het faillissement [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) hebben op 9 juni 2017 een activaovereenkomst gesloten. [eiseres] heeft op grond van de activaovereenkomst (onder meer) rekening-courantvorderingen gekocht die [bedrijfsnaam 1] B.V. had op [verweerster II (NL18.13453)] en [verweerster I (NL18.13455)] . [eiseres] vordert in deze procedures betaling van de rekening-courantschulden door [verweerster II (NL18.13453)] en [verweerster I (NL18.13455)] .
2.2.
[verweerster II (NL18.13453)] en [verweerster I (NL18.13455)] (hierna gezamenlijk: [verweerster I en II] ) weerspreken niet dat zij de genoemde rekening-courantschulden hadden, maar zij betwisten dat [eiseres] recht heeft op betaling. Partijen hebben volgens [verweerster I en II] een afwijkende afspraak gemaakt. Daarnaast voeren [verweerster I en II] het verweer dat zij hebben gedwaald tijdens het maken van afspraken met [eiseres] en dat het incasseren van de vordering door [eiseres] in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
2.3.
De rechtbank heeft in het mondeling tussenvonnis van 9 april 2019 in beide zaken geoordeeld dat [verweerster I en II] de bewijslast dragen van het (bevrijdend) verweer dat partijen een afwijkende afspraak hebben gemaakt. De rechtbank heeft hen opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat zij met [eiseres] hebben afgesproken dat de rekening-courantvorderingen zijn vervallen, dan wel dat [eiseres] toezeggingen heeft gedaan dat die vorderingen zouden worden kwijtgescholden. Na het mondeling tussenvonnis heeft de rechtbank op 5 november 2019 en 4 november 2020 in beide procedures in totaal zeven getuigen gehoord.

3.De verdere beoordeling na het tussenvonnis

Tot welk oordeel komt de rechtbank?

3.1.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel [verweerster I en II] niet zijn geslaagd in het leveren van het bewijs dat [eiseres] afstand heeft gedaan van haar rekening-courantvorderingen, of dat [eiseres] zich daartoe heeft verplicht. De rechtbank oordeelt verder dat [verweerster I en II] niet hebben gedwaald bij een overeenkomst tussen hen en [eiseres] , en ook dat [eiseres] niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door nakoming van haar vorderingen te eisen. Dit betekent dat [verweerster I en II] de rekening-courantschulden aan [eiseres] moeten betalen. Zij zijn daarover de wettelijke rente verschuldigd vanaf 5 juli 2018 en zij moeten ook de buitengerechtelijke incassokosten en de beslagkosten van [eiseres] vergoeden.
3.2.
De rechtbank zal het oordeel hierna toelichten en bespreekt eerst de gang van zaken rondom het faillissement van [bedrijfsnaam 1] . Daarna gaat de rechtbank in op het oordeel dat geen afwijkende afspraak tussen enerzijds [eiseres] en anderzijds [verweerster I en II] is gemaakt. Vervolgens behandelt de rechtbank de overige verweren van [verweerster I en II] , waaronder het beroep op dwaling en het beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Ten slotte legt de rechtbank uit waarom [verweerster I en II] de wettelijke rente over de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn.
Het faillissement van [bedrijfsnaam 1] en de overname door [eiseres]
3.3.
[bedrijfsnaam 1] was een familiebedrijf dat zich richtte op de productie en verkoop van metalen constructies. De heer [A] en zijn zoon [B] waren via hun vennootschappen [verweerster II (NL18.13453)] en [verweerster I (NL18.13455)] de middellijk bestuurders en aandeelhouders van [bedrijfsnaam 1] . Op 1 januari 2017 had [bedrijfsnaam 1] vorderingen in rekening-courant op de beide holdingvennootschappen van respectievelijk € 249.065,- ( [verweerster II (NL18.13453)] ) en € 75.646,- ( [verweerster I (NL18.13455)] ). Tussen partijen staat het bestaan en de omvang van deze rekening-courantverhoudingen niet ter discussie.
3.4.
De rechtbank Midden-Nederland heeft [bedrijfsnaam 1] op 23 mei 2017 op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard. De heer [A] heeft voorafgaand aan het faillissement gesproken met een eerste potentiële overnamekandidaat ( [bedrijfsnaam 2] ), maar uiteindelijk is [eiseres] op 9 juni 2017 een activaovereenkomst met de curator van [bedrijfsnaam 1] aangegaan. [eiseres] heeft op grond van die overeenkomst de activa van [bedrijfsnaam 1] gekocht en verschillende werknemers een nieuw dienstverband aangeboden. [eiseres] heeft ook de hiervoor genoemde vorderingen in rekening-courant van de curator gekocht. De overname door [eiseres] van de vorderingen op [verweerster I en II] staat tussen partijen evenmin ter discussie.
3.5.
[verweerster I en II] en [eiseres] hebben eind mei en begin juni 2017 meerdere keren overleg gevoerd over de gevolgen van de overname en over de toekomstige rol van [verweerster I en II] na de doorstart. [verweerster I en II] werden tijdens die gesprekken bijgestaan door hun financieel adviseurs en door een advocaat. De heer [A] heeft in een e-mail van 31 mei 2017 aan de heer [C] , bestuurder van [eiseres] (hierna: [C] ), voor zo van belang in deze procedure, het volgende geschreven:

Daarnaast zal [eiseres] de managers [B] , [D] en [A] , alsmede het ondersteunend personeel [E] en [F] in dienst nemen, danwel aan hen een managementovereenkomst aanbieden.
En:

Daarnaast zal [eiseres] de vorderingen van [achternaam van A, B en F] op de aandeelhouders uit hoofde van de rekening courant, welke vorderingen aan de bank zijn verpand, overnemen van de bank met toestemming van de curator en wel zodanig dat noch de curator noch de bank een vordering zal hebben op de aandeelhouders. De regeling zal voorts als zodanig zijn dat de borgstellingen van de privé personen [achternaam van A, B en F] ( [A (voornaam)] , [B (voornaam)] en [D (voornaam)] ) zullen vervallen. [A (voornaam)] , [B (voornaam)] en [D (voornaam)] zeggen toe minimaal drie jaar aan de onderneming verbonden te zullen blijven om de voortgang zoveel als mogelijk te waarborgen.
3.6.
Voor [verweerster I en II] was het, kort samengevat, belangrijk dat [eiseres] de bankschuld van [bedrijfsnaam 1] zou aflossen en dat [verweerster I en II] en hun familieleden (waaronder dochter [E] , schoonzoon [D] en schoondochter [F] ) voor ten minste drie jaar een plek binnen de nieuwe onderneming zouden krijgen. Uit de correspondentie blijkt verder dat partijen tijdens het overnameproces ook hebben gesproken over de rekening-courantschulden die [verweerster I en II] aan [bedrijfsnaam 1] hadden. Partijen hebben over de afbetaling of kwijtschelding van die schulden geen schriftelijke afspraken gemaakt.
3.7.
De heer [B] is na de overname op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [eiseres] (althans een dochtervennootschap van [eiseres] ). De heer [A] is voor diezelfde vennootschap werkzaamheden gaan verrichten op grond van een managementovereenkomst. De relatie tussen [eiseres] enerzijds en [A] , [B] en andere familieleden is op een later moment verslechterd. Geen van de betrokkenen van de zijde van [verweerster I en II] is tot het einde van de periode van drie jaar aan [eiseres] verbonden gebleven.
De afwijkende afspraak tussen [eiseres] en [verweerster I en II]
3.8.
[verweerster I en II] hebben in deze procedure gesteld dat zij tijdens de overname met [eiseres] een afwijkende, mondelinge afspraak hebben gemaakt over de rekening-courantvorderingen. Die afspraak houdt volgens [verweerster I en II] in dat [eiseres] de vorderingen heeft gekocht om [verweerster I en II] te vrijwaren van incasso van die vorderingen door de curator of de bank, die een pandrecht op die vorderingen had. Verder hield de afspraak volgens [verweerster I en II] in dat de rekening-courantvorderingen zouden worden kwijtgescholden, althans dat de vorderingen zouden worden verdisconteerd in een nog te sluiten overeenkomst over de overname van aandelen in [bedrijfsnaam 3] B.V. en [bedrijfsnaam 4] B.V., twee vennootschappen waarin [verweerster I en II] ook een belang hielden. [eiseres] heeft betwist dat partijen tijdens de overname een afspraak hebben gemaakt over de rekening-courantvorderingen.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat [verweerster I en II] niet hebben bewezen dat [eiseres] afstand heeft gedaan van de rekening-courantvorderingen of zich daartoe heeft verplicht. De rechtbank baseert dit oordeel op de getuigenverklaringen, maar ook op de feitelijke gang van zaken nadat [eiseres] de activaovereenkomst met de curator had gesloten. De rechtbank gaat hierna puntsgewijs in op de verschillende omstandigheden die leiden tot het oordeel.
a. de getuigenverklaringen
3.10.
De rechtbank gaat hierna eerst in op de relevante onderdelen van de getuigenverklaringen.
3.11.
De heren [A] , [B] en [D] hebben verklaard dat met [eiseres] de afspraak is gemaakt dat de schulden zouden worden kwijtgescholden of “onder de mat geveegd” of “opgelost”. Daar staat tegenover dat zij alle drie ook hebben verklaard dat daarvoor een nadere termijn van drie jaar gold, althans dat [verweerster I en II] een bepaalde tegenprestatie moesten leveren. Verder hebben zij verklaard dat de fiscaalvriendelijke verrekening van de rekening-courantschulden met de nog te bepalen prijs van aandelen in een andere vennootschap ook nog met [eiseres] moest worden besproken.
3.12.
De heer [G] (hierna: [G] ) en de heer [H] (hierna: [H] ), adviseurs van [verweerster I en II] , hebben beiden verklaard dat partijen op een later tijdstip nog met elkaar in overleg zouden treden over de rekening-courantvorderingen. [G] en [H] hebben verder verklaard dat de koopprijs voor aandelen in [bedrijfsnaam 3] B.V. gebruikt kon worden om de rekening-courantschulden van [verweerster I en II] af te lossen. Het was volgens hen de bedoeling om in de toekomst een nader vorm te geven oplossing te vinden voor de rekening-courantschulden van [verweerster I en II] [H] heeft verder verklaard dat ook is besproken dat de managementvergoeding voor [verweerster II (NL18.13453)] gebruikt zou kunnen worden ter delging van de schuld aan [eiseres] .
3.13.
[C] en de heer [I] (hierna: [I] ), bestuurders van [eiseres] , hebben eveneens verklaard dat tijdens de overname over de overdracht van de aandelen van een andere vennootschap is gesproken als tegenprestatie voor de rekening-courantschulden van [verweerster I en II] [C] en [I] hebben verder verklaard dat tijdens de overname niet is gesproken over het kwijtschelden of laten vervallen van de schulden van [verweerster I en II]
3.14.
De rechtbank leidt uit de getuigenverklaringen af dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over het kwijtschelden van de rekening-courantschulden. Weliswaar verklaren [A] en [B] dat [eiseres] afstand zou doen van de rekening-courantvorderingen, maar uit hun eigen verklaringen volgt ook dat partijen daarvoor nog nadere afspraken moesten maken. Die verklaringen sluiten aan bij de verklaringen van de andere getuigen, waaronder de twee adviseurs van [verweerster I en II] die bij de gesprekken aanwezig waren. Partijen hebben nog geen afspraken gemaakt over de betrokkenheid van [verweerster I en II] bij de doorstartende partij, de verrekening van de schulden en de daaraan gerelateerde inbreng van aandelen in een andere entiteit. Dit waren gelet op de getuigenverklaringen kernelementen voor een overeenkomst tussen [eiseres] en [verweerster I en II] Uit de getuigenverklaringen kan dus niet worden afgeleid dat partijen een onvoorwaardelijke, concrete afspraak hebben gemaakt over het kwijtschelden van de rekening-courantvorderingen. [verweerster I en II] hebben daarmee met de getuigenverklaringen niet het bewijs geleverd dat [eiseres] afstand zou doen van haar vorderingen op [verweerster I en II]
b. de e-mails van [A]
3.15.
De rechtbank heeft in het oordeel, naast de getuigenverklaringen, ook de beschikbare correspondentie meegewogen. De heer [A] heeft [C] per e-mail van 31 mei 2017 (weergegeven onder 3.5 van dit vonnis) geïnformeerd over de uitgangspunten voor de overname. Uit de e-mail volgt dat voor [verweerster I en II] belangrijk was dat de verschillende familieleden gedurende een periode van ten minste drie jaar een nieuwe rol binnen de doorstartende partij zouden krijgen. Daarnaast ging de heer [A] namens [verweerster I en II] in op de bankschulden, de daaraan verbonden borgstellingen en de rekening-courantvorderingen. De heer [A] vermeldde uitdrukkelijk dat [eiseres] de vorderingen op [verweerster I en II] moest overnemen, zodat de curator en de bank geen vorderingen op [verweerster I en II] geldend konden maken. In de e-mails heeft de heer [A] niets vermeld over de kwijtschelding van die vorderingen door [eiseres] . Als partijen daarover al een afspraak zouden hebben gemaakt of als dat een essentieel onderdeel was voor overeenstemming, dan had het voor de hand gelegen dat [A] het onderwerp kwijtschelding in die e-mail aan de orde had gesteld. Nu [A] niets heeft vastgelegd over kwijtschelding, kan de correspondentie uit de periode eind mei, begin juni 2017 niet dienen als bewijs van overeenstemming over kwijtschelding.
c. de concept raamovereenkomst van juli 2017
3.16.
De advocaat van [verweerster I en II] heeft op 12 juli 2017 een concept raamovereenkomst aan [eiseres] verzonden. Dat concept is door zowel [eiseres] als [verweerster I en II] betiteld als voorstel om tot een oplossing te komen voor de rekening-courantvorderingen. Uit het voorstel blijkt dat partijen ruim een maand ná de overname nog geen overeenstemming hadden over de rekening-courantverhoudingen. Zo is in het voorstel opgenomen dat [verweerster I en II] de schulden in rekening-courant aan [eiseres] voor een evenredig deel zullen terugbetalen als zij binnen drie jaar op eigen initiatief de arbeids- of managementovereenkomsten met [eiseres] zouden opzeggen. [verweerster I en II] zou een dergelijk voorstel niet hebben gedaan als zij van mening was dat [eiseres] de vorderingen al zou hebben kwijtgescholden. Het toezenden van het voorstel voor vereffening van de schulden in juli 2017 is daarmee een contra-indicatie van de stelling dat [eiseres] en [verweerster I en II] in mei of juni 2017 een afspraak hebben gemaakt over kwijtschelding.
d. de betrokkenheid van adviseurs
3.17.
Het faillissement van [bedrijfsnaam 1] had forse (financiële) gevolgen voor [verweerster I en II] Daarover is in verhouding tot [eiseres] tijdens de overname niets schriftelijk vastgelegd. [verweerster I en II] lieten zich echter bijstaan door financieel adviseurs en door een advocaat. Als [verweerster I en II] met [eiseres] een onvoorwaardelijke afspraak over kwijtschelding zou hebben gemaakt, dan had het gelet op de betrokkenheid van die adviseurs voor de hand gelegen dat die afspraak schriftelijk zou zijn geformaliseerd. Dat is niet gebeurd.
e. overige relevante omstandigheden
3.18.
[verweerster I en II] verwijzen meerdere keren naar de (voorlopige) afspraken die zij met een andere overnamekandidaat hebben gemaakt. De rechtbank vindt die afspraken niet relevant voor de beoordeling van afspraken met [eiseres] . [eiseres] is een andere partij en heeft geen inzage gehad in de gestelde andere afspraken. Bovendien heeft [verweerster I en II] geen stukken overgelegd waaruit kan volgen dat de andere overnamekandidaat onvoorwaardelijk afstand zou doen van de rekening-courantvorderingen op [verweerster I en II] Uit de e-mail die [verweerster I en II] als productie 1 bij verweerschrift in het geding hebben gebracht, blijkt juist dat met [bedrijfsnaam 2] nog nadere afspraken moesten worden gemaakt. Het is onduidelijk waar die afspraken toe zouden hebben geleid. De potentiële interesse van de andere partij is daarom niet van belang voor de beoordeling van de vraag of [verweerster I en II] en [eiseres] een afspraak hebben gemaakt over kwijtschelding.
3.19.
Ten slotte verwijzen [verweerster I en II] naar de koopprijs die [eiseres] aan de curator heeft betaald voor de rekening-courantvorderingen. [verweerster I en II] heeft echter niet onderbouwd waarom een lage koopprijs van invloed is op afspraken tussen [verweerster I en II] en [eiseres] . Verder wijst [eiseres] er terecht op dat, naast de activaovereenkomst met de curator, ook afspraken met onder meer de bank zijn gemaakt. Die afspraken hebben ertoe geleid dat de borgstellingen van (de aandeelhouders van) [verweerster I en II] zijn vervallen. [eiseres] heeft in totaal dus meer betaald dan enkel de koopprijs die aan de curator van [bedrijfsnaam 1] is voldaan. [verweerster I en II] hebben dit niet weersproken. De omvang van de koopprijs voor de vorderingen vormt daarom evenmin het bewijs dat [eiseres] en [verweerster I en II] een afspraak over kwijtschelding hebben gemaakt.
Tussenconclusie
3.20.
[verweerster I en II] zijn niet geslaagd in het leveren van het bewijs dat zij met [eiseres] hebben afgesproken dat [eiseres] afstand zou doen van de rekening-courantvorderingen. De rechtbank bespreekt hierna de andere verweren van [verweerster I en II]
Het beroep op dwaling
3.21.
[verweerster I en II] hebben aangevoerd dat zij hebben gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst met [eiseres] . [verweerster I en II] onderbouwen dat verweer met dezelfde feiten als hiervoor aan de orde zijn gekomen. [eiseres] heeft betwist dat [verweerster I en II] een beroep op dwaling kunnen doen.
3.22.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat [verweerster I en II] en [eiseres] geen overeenkomst zijn aangegaan die inhoudt dat [eiseres] afstand doet van de rekening-courantvorderingen. [verweerster I en II] konden in verhouding tot [eiseres] dan ook niet dwalen over de inhoud van een overeenkomst. Verder geldt dat [verweerster I en II] geen partij is bij de overeenkomst tussen [eiseres] en de curator, op grond waarvan de curator de rekening-courantvorderingen aan [eiseres] heeft overgedragen. Ook in die verhouding hebben [verweerster I en II] dus niet gedwaald. Dit heeft tot gevolg dat er geen overeenkomst is die [verweerster I en II] op grond van dwaling kunnen vernietigen. Het verzoek aan de rechtbank om de gevolgen van de vernietiging van een overeenkomst te wijzigen of op te heffen, is op dezelfde grond tevergeefs.
Belangen van [verweerster I en II] en redelijkheid en billijkheid
3.23.
De rechtbank gaat ten slotte in op de verweren van [verweerster I en II] die (samengevat) inhouden dat [eiseres] gelet op de belangen van [verweerster I en II] niet gerechtigd is de rekening-courantschulden te incasseren. [verweerster I en II] onderbouwen dit verweer door te verwijzen naar de gemaakte afspraken over kwijtschelding. De rechtbank heeft daarover al geoordeeld dat tussen [eiseres] en [verweerster I en II] geen overeenkomst tot stand is gekomen die inhield dat [eiseres] afstand zou doen van haar vorderingsrecht.
3.24.
[verweerster I en II] voeren verder aan dat zij geen toestemming zou hebben gegeven voor de activaovereenkomst, als zij zouden hebben geweten dat [eiseres] betaling van de rekening-courantschulden zou vorderen. Het is daarom in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [eiseres] betaling van de rekening-courantvordering verlangt, aldus [verweerster I en II] Die feitelijke stellingen die [verweerster I en II] aanvoeren, zijn voor de beoordeling van het verweer echter niet relevant. [verweerster I en II] waren namelijk geen partij waren bij de activaovereenkomst en konden die overeenkomst ook niet tegenhouden. De curator van [bedrijfsnaam 1] had voor het aangaan van de activaovereenkomst met [eiseres] namelijk geen toestemming van [verweerster I en II] nodig.
3.25.
Ten slotte stellen [verweerster I en II] dat de koopprijs voor de rekening-courantvorderingen niet in verhouding staat tot de omvang ervan. Het vorderen van betaling door [eiseres] is volgens [verweerster I en II] om die reden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank verwijst in dat verband naar het hiervoor onder 3.19 gegeven oordeel. [eiseres] had, naast de koopprijs aan de curator, ook andere kosten in het kader van de overname van de activiteiten. Daar komt bij dat de koopprijs van een vordering in beginsel niet van invloed is op het recht om betaling van het gehele verschuldigde bedrag te vorderen. [verweerster I en II] hebben niet onderbouwd welke omstandigheden die nakomingsvordering van [eiseres] in dit geval beknotten. De disbalans tussen koopprijs en hoogte van de vordering is dan ook niet van invloed op de vraag of [eiseres] in redelijkheid nakoming van de betalingsverplichtingen van [verweerster I en II] kan vorderen.
Conclusie rekening-courantvorderingen
3.26.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [eiseres] recht heeft op betaling door [verweerster I en II] van de rekening-courantschulden. [eiseres] heeft [verweerster I en II] voor het eerst op 26 juni 2018 gesommeerd om de rekening-courantschulden uiterlijk op 4 juli 2018 te voldoen. [verweerster I en II] hebben dat nagelaten en verkeren daardoor vanaf 5 juli 2018 in verzuim. Het verzuim is in dit geval niet eerder ingetreden omdat [eiseres] voor [verweerster I en II] een nieuwe schuldeiser was en op 26 juni 2018 voor het eerst een sommatie heeft verstuurd.
3.27.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vorderingen in hoofdsom zal toewijzen. De rechtbank zal [verweerster II (NL18.13453)] veroordelen tot betaling van in hoofdsom € 249.065,- aan [eiseres] en [verweerster I (NL18.13455)] tot betaling van in hoofdsom € 75.646,- aan [eiseres] .
Rente en incassokosten
3.28.
[eiseres] heeft gesteld dat [bedrijfsnaam 1] enerzijds en [verweerster I en II] anderzijds ten tijde van het aangaan van de rekening-courantverhouding een rente van vijf procent overeen zijn gekomen. [verweerster I en II] hebben dit onder verwijzing naar de kopjes in de jaarrekening betwist.
3.29.
De rechtbank is van oordeel dat uit de jaarrekening niet volgt dat een rente van vijf procent is afgesproken. De vermelding van de rente van vijf procent is namelijk niet opgenomen onder hetzelfde kopje als de rekening-courantvorderingen op [verweerster I en II] Evenmin zijn er aanknopingspunten om aan te sluiten bij een andere fiscale rente van drie of vier procent, zoals [eiseres] wel heeft gesteld, maar niet heeft onderbouwd. De rechtbank zal [verweerster I en II] daarom veroordelen de wettelijke rente over de hoofdsom te vergoeden, te rekenen vanaf de dag waarop [verweerster I en II] in verzuim verkeren (5 juli 2018).
3.30.
[eiseres] maakt tevens aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. De gevorderde bedragen aan buitengerechtelijke incassokosten komen overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zullen worden toegewezen.
Slotsom in de zaak met nummer NL18.13453:
3.31.
[verweerster II (NL18.13453)] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op:
- griffierecht € 3.946,00
- salaris gemachtigde €
6.227,50(2,5 punten x tarief € 2.491,00)
Totaal € 10.173,50
3.32.
De rechtbank kent één punt toe aan de procesinleiding, een half punt aan de comparitie, een half punt aan de getuigenverhoren en een half punt aan de conclusie na enquête. De halve punten worden toegekend omdat de betreffende proceshandelingen voor beide procedures gelden. Het griffierecht voor het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag is verdisconteerd in het griffierecht in deze procedure.
3.33.
De beslagkosten die op grond van art. 706 Rv voor vergoeding in aanmerking komen bedragen € 1.040,80 (productie 10 bij de procesinleiding). Daarnaast kent de rechtbank één punt toe voor het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag (€ 2.491,-). De totale beslagkosten die voor vergoeding in aanmerking komen bedragen € 3.531,80.
3.34.
De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten zal worden toegewezen. De gevorderde nakosten zullen op de hierna omschreven wijze worden toegewezen.
Slotsom in de zaak met nummer NL18.13455:
3.35.
[verweerster I (NL18.13455)] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op:
- griffierecht € 1.950,00
- salaris gemachtigde €
2.785,00(2,5 punten x tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.735,00
3.36.
De rechtbank kent één punt toe aan de procesinleiding, een half punt aan de comparitie, een half punt aan de getuigenverhoren en een half punt aan de conclusie na enquête. De halve punten worden toegekend omdat de betreffende proceshandelingen voor beide procedures gelden. Het griffierecht voor het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag is verdisconteerd in het griffierecht in deze procedure.
3.37.
De beslagkosten die op grond van art. 706 Rv voor vergoeding in aanmerking komen bedragen € 1.040,80 (productie 10 bij de procesinleiding). Daarnaast kent de rechtbank één punt toe voor het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag (€ 1.114,-). De totale beslagkosten die voor vergoeding in aanmerking komen bedragen € 2.154,80.
3.38.
De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten zal worden toegewezen. De gevorderde nakosten zullen op de hierna omschreven wijze worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
in de zaak met nummer NL18.13453:
4.1.
veroordeelt [verweerster II (NL18.13453)] B.V. tot betaling aan [eiseres] van de rekening-courantschuld ter hoogte van € 249.065,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 5 juli 2018 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [verweerster II (NL18.13453)] B.V. tot betaling aan [eiseres] van de beslagkosten van € 3.531,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [verweerster II (NL18.13453)] B.V. tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.020,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [verweerster II (NL18.13453)] B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 10.173,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.5.
veroordeelt [verweerster II (NL18.13453)] B.V. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verweerster II (NL18.13453)] B.V. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
in de zaak met nummer NL18.13455:
4.6.
veroordeelt [verweerster I (NL18.13455)] B.V. tot betaling aan [eiseres] van de rekening-courantschuld ter hoogte van € 75.646,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 5 juli 2018 tot de dag van volledige betaling,
4.7.
veroordeelt [verweerster I (NL18.13455)] B.V. tot betaling aan [eiseres] van de beslagkosten van € 2.154,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.8.
veroordeelt [verweerster I (NL18.13455)] B.V. tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.531,46, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.9.
veroordeelt [verweerster I (NL18.13455)] B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 4.735,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.10.
veroordeelt [verweerster I (NL18.13455)] B.V. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verweerster I (NL18.13455)] B.V. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
in beide zaken:
4.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Konings en in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Jaarsveld op 4 mei 2021.