ECLI:NL:RBMNE:2021:3079

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
C/16/492824 / HL ZA 19-100
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van uitgaven en teruggave van spullen na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.T.P. Tielemans, vorderde vergoeding voor uitgaven die hij tijdens de relatie had gedaan, alsook teruggave van bepaalde spullen. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Giljam, betwistte de vorderingen en stelde dat er geen afspraken waren gemaakt over de vergoeding van uitgaven die tijdens de relatie waren gedaan. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen recht had op vergoeding van de uitgaven, omdat deze grotendeels via vennootschappen waren gedaan en niet door de eiser zelf in privé. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de gedaagde ongerechtvaardigd was verrijkt door de investeringen van de eiser. De rechtbank wees zowel de primaire als subsidiaire vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van de gedaagde. In reconventie, waar de gedaagde teruggave van spullen vorderde, werd deze vordering ingetrokken, maar de gedaagde bleef aanspraak maken op vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de eiser ook in reconventie de proceskosten moest vergoeden, omdat hij de spullen na het instellen van de eis had teruggegeven. De totale proceskosten werden begroot op € 4.256,00 voor de gedaagde in conventie en € 844,50 in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/492824 / HL ZA 19-100
Vonnis van 24 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.T.P. Tielemans te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C. Giljam te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 oktober 2020.
  • de akte met producties van [eiser] van 25 januari 2021,
  • de mondelinge behandeling van 5 februari 2021 waarvan aantekening is bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad. De relatie is medio 2019 verslechterd. [gedaagde] kwam er toen achter dat [eiser] voor haar steeds had verzwegen dat hij gehuwd was. In dezelfde periode heeft [eiser] een ernstig ongeluk gehad. Partijen hebben de relatie na deze gebeurtenissen nog enkele maanden voortgezet, maar in november 2019 is de relatie geëindigd.
2.2.
[eiser] heeft tijdens de relatie verschillende uitgaven gedaan en kluswerkzaamheden verricht. [eiser] vindt dat [gedaagde] daarvoor aan hem een vergoeding verschuldigd is. [gedaagde] betwist dit. Verder gaat het in deze procedure in conventie en in reconventie om de vraag of partijen over en weer recht hebben op teruggave van bepaalde spullen.
Wat vorderen partijen?
2.3.
[eiser] vordert in conventie, na vermindering van zijn eis, en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 35.022,11, op grond van ongerechtvaardigde verrijking, wegens betalingen die [eiser] aan of ten behoeve van [gedaagde] heeft verricht, en
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 12.192,-, op grond van ongerechtvaardigde verrijking, wegens werkzaamheden die [eiser] voor [gedaagde] heeft verricht,
subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 20.565,71, op grond van onverschuldigde betaling, wegens bedragen die [eiser] onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald, en
[gedaagde] te veroordelen tot afgifte van spullen die [eiser] heeft gekocht en waarvan [eiser] eigenaar is gebleven,
[eiser] vordert ten slotte zowel primair als subsidiair [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.512,- exclusief btw, en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
2.4.
[eiser] legt, samengevat, de volgende feiten aan zijn primaire en subsidiaire vorderingen ten grondslag. [eiser] heeft verschillende uitgaven gedaan voor appartementen van [gedaagde] in Portugal en Nederland, voor een auto van [gedaagde] en voor andere huishoudkosten van [gedaagde] . Verder heeft [eiser] veel tijd gestoken in kluswerkzaamheden voor [gedaagde] . [eiser] heeft om die reden primair, op grond van ongerechtvaardigde verrijking, recht op een vergoeding van door hem betaalde spullen en de door hem gewerkte uren. [gedaagde] is ongerechtvaardigd verrijkt omdat haar appartementen meer waard zijn geworden en hij is verarmd, omdat hij niet profiteert van de uitgaven en hij tijdens de kluswerkzaamheden geen andere inkomsten kon verwerven. Subsidiair heeft [eiser] op grond van onverschuldigde betaling recht op terugbetaling van bedragen die hij rechtstreeks aan [gedaagde] heeft betaald en op teruggave van bepaalde spullen die zijn eigendom zijn.
2.5.
[gedaagde] voert verweer en onderbouwt dat als volgt. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over het achteraf verrekenen van uitgaven die gedaan zijn tijdens de relatie, behoudens een afspraak over een bijdrage in de huishoudkosten. Alle overige uitgaven heeft [eiser] gemaakt in het kader van een normale affectieve relatie, zoals [gedaagde] ook bepaalde uitgaven heeft gehad. De beëindiging van een affectieve relatie leidt voor voormalig partners niet tot vergoedingsrechten over en weer. Daarnaast heeft [eiser] nauwelijks werkzaamheden verricht aan de woningen, en hebben zijn werkzaamheden niet tot een waardevermeerdering en dus niet tot verrijking van [gedaagde] geleid. [gedaagde] beschikt verder niet meer over spullen die eigendom van [eiser] zijn. Ten slotte geldt dat [eiser] niet de partij is die de vorderingen kan instellen, omdat alle uitgaven via vennootschappen zijn gedaan.
2.6.
In de procedure in reconventie vorderde [gedaagde] teruggave van bepaalde spullen, maar zij heeft die vordering tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken omdat [eiser] die spullen na het instellen van de eis in reconventie heeft teruggegeven. [gedaagde] heeft de vordering die strekt tot vergoeding van haar proceskosten niet ingetrokken.
Tot welk oordeel komt de rechtbank?
2.7.
De rechtbank komt in conventie tot het oordeel dat [eiser] tegenover [gedaagde] geen recht heeft op de een vergoeding voor uitgaven die hij tijdens de relatie heeft gedaan. Ten eerste geldt dat [eiser] grotendeels geen vorderingsrecht heeft omdat veel uitgaven via vennootschappen zijn verricht, en niet door [eiser] zelf (in privé). Verder is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt door zijn investeringen in meubilair en bouwmaterialen en door hem gewerkte uren. Evenmin heeft [eiser] , op grond van dezelfde feiten, onverschuldigd betaald aan [gedaagde] . Ten slotte geldt dat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] spullen van [eiser] onder zich houdt. Dit betekent dat zowel de primaire als subsidiaire vorderingen zullen worden afgewezen. [eiser] moet de proceskosten van [gedaagde] vergoeden.
2.8.
In reconventie oordeelt de rechtbank dat [eiser] gehouden is de proceskosten aan [gedaagde] te vergoeden, omdat vast is komen te staan dat [eiser] de spullen na het instellen van de vordering in reconventie aan [gedaagde] heeft afgegeven.
2.9.
De rechtbank zal deze oordelen hierna motiveren.
3. De motivering van het oordeel in conventie
3.1.
[eiser] heeft aan zijn primaire en subsidiaire vorderingen hetzelfde feitencomplex ten grondslag gelegd. De rechtbank zal de grondslagen ongerechtvaardigde verrijking (primair) en onverschuldigde betaling (subsidiair) daarom niet afzonderlijk behandelen, maar hierna per paragraaf beide grondslagen bespreken. De rechtbank zal eerst ingaan op de verhouding tussen partijen. Daarna komt de positie van [eiser] als eiser aan bod. Vervolgens gaat de rechtbank achtereenvolgens in op de contante betalingen van [eiser] , de werkzaamheden van [eiser] en de vordering die strekt tot afgifte van spullen.
De verhouding tussen partijen
3.2.
[eiser] en [gedaagde] hebben van november 2017 tot en met november 2019 een affectieve relatie gehad. Zij verbleven in die periode veel in Portugal. [gedaagde] had in Portugal een appartement in eigendom, maar heeft dat in maart 2019 verkocht. Daarna heeft [gedaagde] , op verzoek van [eiser] , in Portugal een appartement gehuurd voor de duur van zes maanden. Gedurende de relatie verbleven [eiser] en [gedaagde] eveneens een aantal keer in het Nederlandse appartement van [gedaagde] in [woonplaats 2] en in Nederlandse hotels. [gedaagde] is in de zomer van 2019 definitief naar Nederland verhuisd. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over het delen van de woningen van [gedaagde] en de daaraan verbonden lasten, behoudens de afspraak over een maandelijkse bijdrage in de huishoudkosten die [eiser] aan [gedaagde] betaalde.
3.3.
[eiser] heeft tijdens de relatie met [gedaagde] uiteenlopende uitgaven gedaan aan bouwmaterialen, meubilair, een auto die op naam van [gedaagde] is gezet en verschillende huishoudkosten. Verder heeft [eiser] in de appartementen van [gedaagde] in Portugal en Nederland bepaalde werkzaamheden verricht aan onder meer de keukens en een vloer. Partijen hebben ook over al deze uitgaven geen afspraken gemaakt.
3.4.
De relatie tussen partijen is in november 2019 geëindigd.
De positie van [eiser] als eiser
3.5.
De rechtbank gaat eerst in op de positie van [eiser] als eiser. [eiser] onderbouwt zijn primaire en subsidiaire vorderingen grotendeels met bankafschriften. Voor de primaire vordering gaat het om een bedrag van € 24.370,40, subsidiair gaat het om € 9.905,-. Op de bankafschriften staan de namen van verschillende vennootschappen vermeld, en niet (uitsluitend) de naam van [eiser] . [eiser] heeft daarover tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij óók namens de vennootschappen een vordering in had kunnen stellen. Hij heeft dat niet gedaan omdat de meeste betalingen door of namens [eiser] zijn gedaan, en de betalingen van de rekening van ABN AMRO Bank N.V. volgens hem sowieso vanaf een privérekening zijn gedaan. [gedaagde] heeft betwist dat [eiser] voor de hiervoor genoemde bedragen van € 24.370,40 en € 9.905,- een vordering heeft.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] geen vordering heeft op [gedaagde] voor het totaal aan betalingen dat is vermeld op de bankafschriften. [eiser] heeft de naam van de rekeninghouder op het grootste deel van de afschriften zonder nadere toelichting weggelakt. Op een aantal afschriften van Commerzbank is de tenaamstelling wel zichtbaar en daarop staat de naam van een vennootschap vermeld, genaamd [bedrijfsnaam] B.V. Verder blijkt uit de afschriften van ABN AMRO Bank, waarvan evenmin de naam van de rekeninghouder zichtbaar is, dat het om een ondernemingsrekening gaat. Onduidelijk is wie gerechtigd is tot de rekeningen van Commerzbank en ABN AMRO Bank en gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] lag het op de weg van [eiser] om aan te tonen dat het gaat om rekeningen op naam van hemzelf in privé. Dat heeft [eiser] niet gedaan.
3.7.
[eiser] heeft over de tenaamstelling verder nog gesteld dat het gaat om zijn ondernemingen en dat hij een rekening-courantverhouding heeft met zijn ondernemingen. Die omstandigheden zijn echter niet relevant voor de vraag of [eiser] in privé een vorderingsrecht heeft. [eiser] kan niet vereenzelvigd worden met één of meerdere vennootschappen. [eiser] heeft verder ook niet gesteld dat een vorderingsrecht van die vennootschappen op hem is overgegaan. Dit betekent dat niet is gebleken dat [eiser] in privé schade heeft geleden of is verarmd door de betalingen die vanaf de verschillende rekeningen zijn gedaan. Het beroep van [eiser] op ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling slaagt dus niet. De rechtbank zal de primaire en subsidiaire vorderingen, voor zover het gaat om de girale betalingen zoals die volgen uit de rekeningafschriften, daarom afwijzen.
De vordering die samenhangt met contante betalingen door [eiser]
3.8.
[eiser] vordert in deze procedure ook terugbetaling van contante uitgaven. Het gaat voor zowel de primaire als de subsidiaire vordering om een totaalbedrag van € 10.651,71. [eiser] heeft dit bedrag uitgesplitst naar betaald huur in Portugal (€ 5000), contante uitgaven in Nederland voor het [woonplaats 2(-se)] appartement (€ 5.151,71) en een contante huishoudbijdrage (€ 500).
3.9.
De rechtbank gaat eerst in op de betaling van € 5.000,-. [eiser] heeft voor de huur van het appartement in Portugal in de periode maart 2019 tot september 2019 een bedrag van € 5.000,- contant aan [gedaagde] gegeven. [eiser] heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [gedaagde] het appartement namens hem huurde omdat hij geen Portugees fiscaal nummer had, en dat [gedaagde] daarom voor hem de huurovereenkomst moest aangaan en de huur moest betalen. [eiser] heeft het appartement als gevolg van zijn ongeval niet gebruikt. [gedaagde] gebruikte het appartement wel en is ongerechtvaardigd verrijkt, aldus [eiser] . [gedaagde] betwist dat zij veel van het appartement gebruik heeft gemaakt en heeft verklaard dat zij het voor [eiser] huurde, en niet voor zichzelf. Dat [eiser] weinig gebruik van het appartement kon maken, komt voor zijn rekening en risico, aldus [gedaagde] .
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende concreet heeft gemaakt waar de verrijking van [gedaagde] uit bestaat, en voor zover van verrijking sprake is, op welke grond die ongerechtvaardigd is. Dat oordeel baseert de rechtbank op de verklaring van [eiser] dat het appartement op zijn verzoek is gehuurd. Dit heeft tot gevolg dat het in beginsel [eiser] is die de huur moet voldoen, dat de huur niet onverschuldigd is betaald en [eiser] door de betaling niet is verarmd. Dat kan onder bijzondere omstandigheden anders zijn, maar die omstandigheden heeft [eiser] niet aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Het enkele feit dat [eiser] geen gebruik van het appartement kon maken en [gedaagde] wel, is op zichzelf niet voldoende om te spreken van een ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] en een verarming van [eiser] . [gedaagde] heeft [eiser] immers niet gevraagd het appartement voor haar ter beschikking te stellen en heeft verklaard dat zij ook bij haar ouders in Portugal kon verblijven. [eiser] heeft dit niet weersproken. [eiser] heeft daarmee niet aangetoond dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] . Op dezelfde gronden is evenmin sprake van onverschuldigde betaling. De rechtbank zal deze (zowel primaire als subsidiaire) vordering van [eiser] dan ook afwijzen.
3.11.
Ten tweede vordert [eiser] vergoeding van € 5.151,71 aan contante betalingen die hij - zo stelt hij - deed voor het appartement van [gedaagde] in [woonplaats 2] . [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat [eiser] zijn vordering niet heeft onderbouwd met stukken of een nadere toelichting. De rechtbank oordeelt dat het gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] op de weg van [eiser] lag om zijn vordering nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met facturen van spullen die met het contante geld zijn gekocht. Dit heeft [eiser] niet gedaan. [eiser] heeft verklaard niet over facturen te beschikken, maar dat komt voor zijn risico als eiser. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook afwijzen omdat het onvoldoende is onderbouwd.
3.12.
Ten derde vordert [eiser] terugbetaling van een contante betaling van € 500,-. Tijdens de mondelinge behandeling is echter vast komen te staan dat deze betaling berust op de afspraak die inhoudt dat [eiser] een maandelijkse bijdrage van € 500 aan het huishouden levert. Dat bedrag kan niet worden teruggevorderd. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom eveneens afwijzen.
De vordering die samenhangt met de werkzaamheden van [eiser]
3.13.
[eiser] vordert voorts een vergoeding voor werkzaamheden die hij tijdens de relatie met [gedaagde] in haar appartementen heeft verricht. Het gaat om klussen aan de keuken, badkamer en andere hand- en spandiensten. [eiser] onderbouwt zijn vordering met een urenlijst waarop 381 uur staan vermeld tegen een uurtarief van € 32,-, wat resulteert in een vordering van € 12.192,-. [eiser] stelt dat de appartementen van [gedaagde] door zijn kluswerkzaamheden meer waard zijn geworden, zodat [gedaagde] met de waarde van die kluswerkzaamheden ongerechtvaardigd is verrijkt. [eiser] is verarmd omdat hij tijdens het klussen geen andere inkomsten kon genereren, zo stelt [eiser] .
3.14.
[gedaagde] erkent dat [eiser] een aantal kluswerkzaamheden voor haar heeft verricht, maar betwist de inhoud van de urenlijst zoals die door [eiser] in het geding is gebracht. [gedaagde] voert aan dat [eiser] slechts in het kader van de affectieve relatie wat klussen voor haar deed en dat partijen nooit afspraken hebben gemaakt over enige vergoeding. [gedaagde] weerspreekt dat haar appartementen meer waard zijn geworden als gevolg van de kluswerkzaamheden van [eiser] .
3.15.
De rechtbank oordeelt als volgt over deze vordering van [eiser] . In een affectieve relatie is het niet ongebruikelijk dat partners bepaalde (klus)werkzaamheden voor elkaar verrichten. Dat leidt na het verbreken van die relatie niet tot een vergoedingsrecht op grond van ongerechtvaardigde verrijking, behoudens bijzondere omstandigheden. Voor zover er sprake van verrijking is, wordt deze immers gerechtvaardigd door hetgeen partijen in het kader van hun affectieve relatie over en weer voor elkaar plegen te doen.
3.16.
In dit geval hebben [eiser] en [gedaagde] geen afspraken gemaakt over de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht. Het ligt daarom op de weg van [eiser] om feiten en omstandigheden te stellen die meebrengen dat een vergoedingsrecht bestaat.
[eiser] heeft uitsluitend gesteld dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt als gevolg van zijn kluswerkzaamheden in de appartementen van [gedaagde] . [eiser] heeft niet onderbouwd dat de appartementen daardoor substantieel in waarde zijn gestegen of dat er andere omstandigheden zijn die moeten leiden tot een vergoedingsrecht. Daar komt bij dat [eiser] ook niet heeft onderbouwd waarom hij als gevolg van de kluswerkzaamheden voor [gedaagde] zijn normale, dagelijkse werkzaamheden niet kon uitvoeren, zodat evenmin vast is komen te staan dat [eiser] is verarmd. Het voorgaande betekent dat de vordering van [eiser] niet toewijsbaar is.
De afgifte van spullen
3.17.
[eiser] vordert ten slotte ook afgifte van bepaalde spullen en legt het volgende aan die vordering ten grondslag. [eiser] heeft voor de inrichting van de appartementen in Portugal en [woonplaats 2] verschillende bouwmaterialen en meubels betaald. Daarnaast heeft [eiser] gedeeltelijk meebetaald aan de auto. [eiser] is eigenaar van de spullen die hij heeft betaald en heeft daarom recht op afgifte. [gedaagde] betwist dat zij spullen van [eiser] onder zich houdt. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat partijen nooit afspraken hebben gemaakt over aankopen die ten behoeve van het appartement van [gedaagde] in [woonplaats 2] zijn gedaan. Verder brengt [gedaagde] naar voren dat [eiser] niet heeft aangetoond welke betalingen voor welke spullen zijn gedaan. [eiser] had bijvoorbeeld facturen in het geding kunnen brengen, maar heeft dat ten onrechte nagelaten, aldus [gedaagde] .
3.18.
De rechtbank komt over de vordering tot afgifte van spullen tot het volgende oordeel. [eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn vordering naar de bankafschriften die hiervoor onder alinea 3.6 ook aan de orde kwamen. Die rekeningen staan niet op naam van [eiser] en hij heeft niet onderbouwd waarom de met die bedragen gekochte spullen (geheel of gedeeltelijk) zijn eigendom zijn geworden. Verder geldt dat [eiser] , gelet op de betwisting van [gedaagde] , onvoldoende concreet heeft gemaakt welke spullen [gedaagde] onder zich houdt. [eiser] heeft bijvoorbeeld geen facturen overgelegd van meubels of bouwmaterialen die mogelijk door hem gekocht en betaald zijn. [eiser] heeft alleen een factuur van Ikea overgelegd waaruit zou volgen dat hij spullen voor de keuken voor [gedaagde] heeft betaald, maar op die factuur staan alleen een bed, een bank en een tafel voor buiten. Over die spullen heeft [gedaagde] verklaard dat zij daarvoor een vergoeding aan [eiser] heeft betaald, wat door [eiser] niet is weersproken. Het lag op de weg van [eiser] om te onderbouwen waarom de spullen dan alsnog zijn eigendom zijn (gebleven) en aan hem moeten worden afgegeven. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiser] die strekt tot teruggave van spullen ook niet toewijsbaar is.
Conclusie en proceskosten
3.19.
De rechtbank zal de primaire en subsidiaire vorderingen van [eiser] afwijzen.
3.20.
[eiser] zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van [gedaagde] op:
- griffierecht € 914,00
- salaris gemachtigde €
3.342,00(3 punten x tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.256,00

4.De motivering van het oordeel in reconventie

4.1.
[gedaagde] vorderde in reconventie teruggave van bepaalde spullen, maar zij heeft die vordering tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken omdat [eiser] die spullen tijdens de procedure heeft teruggegeven. [gedaagde] heeft de vordering die strekt tot vergoeding van haar proceskosten niet ingetrokken.
4.2.
De vordering van [gedaagde] is niet nodeloos ingesteld. [eiser] heeft namelijk na het instellen van de eis in reconventie de spullen van [gedaagde] teruggegeven. De rechtbank zal [eiser] daarom in de proceskosten veroordelen.
4.3.
De vordering in reconventie hangt samen met de vordering in conventie, zodat bij de berekening van de toe te wijzen vergoeding met de helft van de punten in conventie wordt gerekend. De rechtbank begroot in reconventie de kosten aan de zijde van [gedaagde] op € 844,50 (1,5 punt x tarief van € 563,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 4.256,00,
in reconventie:
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 844,50,
in zowel conventie als reconventie:
5.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Konings en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2021.