In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, staat de verdeling van een voormalige echtelijke woning centraal. De partijen, [eiseres] en [gedaagde], zijn in 2012 gescheiden en hebben in hun echtscheidingsconvenant afspraken gemaakt over de toebedeling van de woning. [gedaagde] is na de scheiding in de woning blijven wonen, maar de toebedeling heeft nooit plaatsgevonden. [eiseres] vordert in deze procedure primair de toebedeling van de woning aan [gedaagde] tegen de actuele waarde, en subsidiair veroordeling van [gedaagde] tot medewerking aan de verkoop van de woning.
De rechtbank oordeelt dat de woning moet worden verkocht, waarbij beide partijen recht hebben op de helft van de overwaarde. De primaire vordering van [eiseres] wordt afgewezen omdat [gedaagde] heeft verklaard niet in staat te zijn het aandeel van [eiseres] tegen de actuele waarde over te nemen. De rechtbank concludeert dat de afspraak in het echtscheidingsconvenant over de toebedeling van de woning niet onvoorwaardelijk is geworden, omdat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in het convenant zijn opgenomen.
De rechtbank wijst de subsidiaire vordering van [eiseres] toe en verplicht [gedaagde] om mee te werken aan de verkoop van de woning. De rechtbank stelt dat de belangen van [eiseres] zwaarder wegen dan die van [gedaagde], die in de woning wil blijven wonen. De rechtbank bepaalt dat de woning moet worden verkocht en dat de opbrengst gelijkelijk verdeeld moet worden tussen de partijen. Tevens wordt [gedaagde] verplicht om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop.