ECLI:NL:RBMNE:2021:3078

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
C/16/506722 / HL ZA 20-233
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de voormalige echtelijke woning en verkoopvordering in het kader van huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, staat de verdeling van een voormalige echtelijke woning centraal. De partijen, [eiseres] en [gedaagde], zijn in 2012 gescheiden en hebben in hun echtscheidingsconvenant afspraken gemaakt over de toebedeling van de woning. [gedaagde] is na de scheiding in de woning blijven wonen, maar de toebedeling heeft nooit plaatsgevonden. [eiseres] vordert in deze procedure primair de toebedeling van de woning aan [gedaagde] tegen de actuele waarde, en subsidiair veroordeling van [gedaagde] tot medewerking aan de verkoop van de woning.

De rechtbank oordeelt dat de woning moet worden verkocht, waarbij beide partijen recht hebben op de helft van de overwaarde. De primaire vordering van [eiseres] wordt afgewezen omdat [gedaagde] heeft verklaard niet in staat te zijn het aandeel van [eiseres] tegen de actuele waarde over te nemen. De rechtbank concludeert dat de afspraak in het echtscheidingsconvenant over de toebedeling van de woning niet onvoorwaardelijk is geworden, omdat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in het convenant zijn opgenomen.

De rechtbank wijst de subsidiaire vordering van [eiseres] toe en verplicht [gedaagde] om mee te werken aan de verkoop van de woning. De rechtbank stelt dat de belangen van [eiseres] zwaarder wegen dan die van [gedaagde], die in de woning wil blijven wonen. De rechtbank bepaalt dat de woning moet worden verkocht en dat de opbrengst gelijkelijk verdeeld moet worden tussen de partijen. Tevens wordt [gedaagde] verplicht om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/506722 / HL ZA 20-233
Vonnis van 10 maart 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.J. de Raadt te Bussum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. I.R. Feddema te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 november 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Het gaat in deze procedure over een woning aan het [adres 1] te [woonplaats] die gemeenschappelijk eigendom is van [eiseres] en [gedaagde] . Partijen zijn in 2012 gescheiden en [gedaagde] is na de echtscheiding in de woning blijven wonen. [eiseres] en [gedaagde] hebben in het echtscheidingsconvenant afspraken gemaakt over toebedeling van de woning aan [gedaagde] . De toebedeling heeft nog niet plaatsgevonden.
2.2.
[eiseres] vordert in deze procedure primair toebedeling van de woning aan [gedaagde] tegen de actuele waarde, onder de voorwaarde dat [gedaagde] in staat is de woning tegen de actuele waarde over te nemen. [eiseres] vordert subsidiair veroordeling van [gedaagde] tot medewerking aan verkoop van de woning, op straffe van een dwangsom. [gedaagde] betwist dat hij gehouden is de woning tegen de actuele waarde over te nemen. Daarnaast vindt [gedaagde] dat [eiseres] geen recht heeft op de overwaarde van de woning.
Tot welk oordeel komt de rechtbank?
2.3.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat de woning moet worden verkocht, waarbij [eiseres] en [gedaagde] elk voor de helft recht hebben op de overwaarde. Dit betekent dat de rechtbank de subsidiaire vordering van [eiseres] zal toewijzen en [gedaagde] zal verplichtingen mee te werken aan verkoop van de woning. De primaire vordering van [eiseres] is niet toewijsbaar, omdat [gedaagde] heeft verklaard niet in staat te zijn het aandeel van [eiseres] in de woning tegen de huidige marktwaarde over te nemen. De rechtbank zal het oordeel hierna motiveren.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal hierna eerst de afspraak die partijen in het echtscheidingsconvenant maakten beoordelen. Daarna komt de uitleg van die afspraken aan de orde. Vervolgens licht de rechtbank de gevolgen van die uitleg toe en legt uit waarom de woning verkocht moet worden.
Het echtscheidingsconvenant en de wijze van uitvoering
3.2.
[eiseres] en [gedaagde] hebben met het oog op de ontbinding van hun huwelijk op [2012] een convenant opgesteld. In het convenant maakten zij onder meer afspraken over de verdeling van de echtelijke woning en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening. Artikel 5 van het convenant bepaalt hierover, voor zover van belang:
5.2
De in artikel 5.1 omschreven onroerende zaak wordt voor de waarde van € 249.000,-- toegedeeld aan de man onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire lening voor zijn rekening te houden en deze te voldoen als zijn eigen schuld met uitsluiting van de vrouw.
5.3
Toedeling van de onroerende zaak, zoals bepaald in artikel 5.2, vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer, de vrouw ontslaat uit de hoofdelijkheid van de verplichtingen met betrekking tot de hiervoor genoemde hypothecaire schuld.
5.4
Partijen komen overeen dat de vrouw haar aandeel in de voornoemde woning zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen zes maanden na ondertekening van het convenant, aan de man overdraagt. De daaraan verbonden kosten zijn voor rekening van de man.
3.3.
Partijen hebben de waarde van de woning in 2012 in goed overleg op € 249.000,- bepaald. Artikel 10.1 van het convenant bepaalt, samengevat, dat partijen de waarde van te verdelen vermogensbestanddelen “
naar beste weten” hebben vastgesteld. Partijen hebben in 2012 geen taxatie van de woning laten verrichten.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de opschortende voorwaarde uit artikel 5.3 van het convenant niet is ingetreden. [eiseres] is nog altijd hoofdelijk verbonden voor de verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldleningsovereenkomst. Partijen hebben vanaf 2012 de (stilzwijgende) afspraak dat [gedaagde] de volledige hypotheeklasten draagt en dat [eiseres] geen aanspraak maakt op een gebruiksvergoeding voor haar aandeel in de woning.
3.5.
[eiseres] heeft [gedaagde] vanaf 2012 meerdere keren (onder meer via Whatsapp-berichten) verzocht ervoor te zorgen dat de woning en de hypothecaire geldlening aan [gedaagde] worden toebedeeld. [gedaagde] heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zich inderdaad gehouden voelde om die afspraak na te komen. [gedaagde] heeft daarom meerdere keren geprobeerd het aandeel van [eiseres] in de woning en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening over te nemen, maar dat lukte niet vanwege financiële problemen en een BKR-registratie.
3.6.
[eiseres] heeft [gedaagde] per brief van 22 mei 2020 verzocht om mee te werken aan verkoop van de woning en verdeling van de opbrengst. [gedaagde] heeft in reactie daarop om uitstel verzocht tot 1 september 2020, zodat hij alsnog de financiële stukken voor de overname van de hypothecaire geldlening in orde kon maken. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling van 22 januari 2021 geen stukken laten zien waaruit volgt dat de toebedeling van de woning, al dan niet onder voorwaarden, was geregeld.
De uitleg van artikel 5 van het convenant
3.7.
Partijen twisten over de vraag hoe artikel 5 van het convenant moet worden uitgelegd. [eiseres] stelt dat de afspraak over de toebedeling van de woning voor de waarde van € 249.000,- slechts gold voor een periode van zes maanden na het sluiten van het convenant. Omdat [gedaagde] het aandeel van [eiseres] in de woning niet binnen die termijn heeft overgenomen (inclusief de bijbehorende schuld), en ondanks aandringen van [eiseres] ook niet in de jaren erna, kan [gedaagde] nu geen beroep meer doen op die afspraak. [eiseres] stelt in dat verband ook dat het niet redelijk zou zijn als [gedaagde] de woning negen jaar na het maken van de afspraak alsnog voor de destijds bepaalde waarde toebedeeld zou krijgen. [eiseres] is als gevolg van de hoofdelijke verbondenheid voor de hypothecaire geldlening niet in staat zelfstandig een andere woning te kopen. [gedaagde] betwist de stelling van [eiseres] en voert aan dat partijen geen termijn zijn overeengekomen. [gedaagde] dient om die reden het aandeel van [eiseres] in de woning toebedeeld te krijgen tegen de in 2012 afgesproken totaalwaarde van € 249.000,-. [gedaagde] onderbouwt dit door te verwijzen naar het stilzitten van [eiseres] en het feit dat zij voor de hypotheekschuld geen risico’s loopt.
3.8.
Bij de uitleg van het door partijen gesloten echtscheidingsconvenant komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen uit het convenant mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij is niet alleen de taalkundige betekenis van het convenant van belang, maar spelen ook andere omstandigheden een belangrijke rol, zoals de gedragingen van partijen.
3.9.
In dit geval oordeelt de rechtbank dat de afspraak tussen partijen uit artikel 5 van het convenant niet onvoorwaardelijk tot stand is gekomen. De afspraak houdt in dat de woning binnen zes maanden zal worden toebedeeld aan [gedaagde] tegen een waarde van € 249.000,-, onder de opschortende voorwaarde dat [eiseres] wordt ontslagen uit haar hoofdelijke verplichtingen voor de hypothecaire geldlening. [eiseres] is tot op heden niet uit de hoofdelijkheid ontslagen. Dat heeft tot gevolg dat de afspraak van artikel 5.2 niet onvoorwaardelijk is geworden. [gedaagde] kan in deze procedure daarom geen beroep doen op die afspraak. Overigens geldt dat [gedaagde] ook tijdens de mondelinge behandeling van 22 januari 2021, ondanks eerdere toezeggingen, nog altijd geen documenten heeft overgelegd waaruit kon volgen dat [eiseres] alsnog uit de hoofdelijkheid kan worden ontslagen.
3.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de afspraak over de waarde van € 249.000,- moet worden gezien in het licht van andere voordelen die [eiseres] in het kader van de echtscheiding genoot. [gedaagde] heeft dat echter niet onderbouwd. Evenmin heeft [gedaagde] concreet gemaakt waarom die omstandigheden relevant zouden zijn voor de door [gedaagde] beargumenteerde uitleg van artikel 5 van het convenant. Die uitleg zou bovendien betekenen dat [gedaagde] onbeperkt de tijd had voor het nakomen van de afspraak. In het algemeen geldt dat partijen met een convenant definitieve afspraken maken over de beëindiging van het huwelijk en de verdeling van in de gemeenschap vallende zaken. Met dat karakter is niet verenigbaar dat één van de partijen onbeperkt de tijd heeft om de verdeling van een gemeenschappelijke zaak te formaliseren. Daar komt bij dat partijen in artikel 5.4 van het convenant een termijn van zes maanden hebben opgenomen waarbinnen [eiseres] haar aandeel aan [gedaagde] diende over te dragen. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom die termijn voor hem niet bindend was. Bovendien heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij zich verplicht voelde om de afspraak na te komen. Verder heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat [eiseres] vanaf 2012 geen risico’s meer liep, maar dat is niet juist. [eiseres] is ten opzichte van de financier (de bank) nog altijd hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire geldlening. Een (interne) afspraak tussen [eiseres] en [gedaagde] ontslaat [eiseres] niet uit haar hoofdelijke aansprakelijk ten opzichte van de financier.
3.11.
Op basis van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] artikel 5 van het convenant redelijkerwijs zo mocht begrijpen dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] het aandeel van [eiseres] in de woning binnen een termijn van zes maanden moest overnemen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan en daarmee is de opschortende voorwaarde niet in vervulling gegaan. Dit betekent dat de afspraak van partijen over de toebedeling van de woning aan [gedaagde] tegen een waarde van € 249.000,- niet tot stand is gekomen. [gedaagde] mocht daarom redelijkerwijs niet verwachten dat de woning hem vele jaren later tegen die waarde zou worden toebedeeld.
Toedeling van de woning aan [gedaagde]
3.12.
[eiseres] heeft primair gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot overname van het aandeel van [eiseres] in de woning tegen de actuele marktwaarde van de woning mits [gedaagde] daartoe de financiële middelen beschikbaar heeft. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard niet in staat te zijn het aandeel van [eiseres] tegen de actuele marktwaarde over te nemen. Als gevolg daarvan is de primaire vordering van [eiseres] niet toewijsbaar. De rechtbank zal hierna daarom uitsluitend ingaan op de vraag of de woning moet worden verkocht.
Verkoop van de woning
3.13.
[eiseres] vordert subsidiair [gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan verkoop van de woning en onderbouwt die vordering als volgt. [eiseres] heeft recht op verkoop van de woning omdat [gedaagde] al sinds 2012 in gebreke blijft haar aandeel over te nemen. De oorzaak daarvan is gelegen in het nalaten van [gedaagde] . De situatie belemmert [eiseres] in het aankopen van een nieuwe woning, met name omdat zij nog hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening. [gedaagde] betwist dat de situatie voor [eiseres] belemmerend werkt en verwijst daarbij naar het stilzitten van [eiseres] in de periode vanaf 2012 tot en met 2020. [gedaagde] vindt het daarnaast, in het licht van de afspraken in het convenant, onredelijk dat [eiseres] zou meeprofiteren van de waardestijging. [gedaagde] beroept zich in dat verband op dezelfde omstandigheden zoals die hiervoor al aan de orde kwamen. [gedaagde] voert aan dat, in geval tot verkoop moet worden overgegaan, [eiseres] geen recht heeft op de helft van de overwaarde.
3.14.
De rechtbank heeft hiervoor onder 3.11 geoordeeld dat de afspraak als verwoord in artikel 5.2 van het convenant niet (onvoorwaardelijk) tot stand is gekomen. [gedaagde] kan daarom in het kader van zijn betwisting geen beroep doen op die afspraak. Partijen hebben geen andere afspraken gemaakt over verdeling of verkoop van de woning. De rechtbank moet daarom kijken naar alle (andere) omstandigheden van het geval, daarbij gaat het om een belangenafweging.
3.15.
Deze belangenafweging valt in het voordeel van [eiseres] uit. [eiseres] heeft belang bij een definitieve verdeling van de gemeenschappelijke zaak. Zij heeft [gedaagde] in dat kader meerdere keren in de gelegenheid gesteld om de toebedeling of verkoop van de woning te regelen. Dit heeft [gedaagde] vanaf 2012 wel geprobeerd, maar dat is niet gelukt, en evenmin is gebleken dat [gedaagde] naar andere oplossingen heeft aangedragen. Het belang van [gedaagde] is om in de woning te kunnen blijven, maar dat is van onvoldoende gewicht, afgezet tegen het belang van [eiseres] om verder te kunnen met haar leven en bijvoorbeeld een nieuwe woning te kopen. De rechtbank laat in dat verband meewegen dat partijen het erover eens zijn dat met verkoop een aanzienlijke overwaarde kan worden gerealiseerd, zodat ook [gedaagde] in staat moet worden geacht na verkoop een nieuwe woning te kopen.
Verdeling van de opbrengst van de woning
3.16.
Voor de verdeling van de opbrengst van de woning moet in beginsel worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Dit is het moment van levering van de woning bij de notaris. Partijen kunnen andere afspraken maken, maar de rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat artikel 5 van het convenant niet onvoorwaardelijk tot stand is gekomen. Dit betekent dat [gedaagde] geen beroep kan doen op die afspraak. Daarnaast geldt dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat van de hoofdregel moet worden afgeweken (Hoge Raad 22 maart 1996, ECLI:NL:PHR:1996:AD2515).
3.17.
De rechtbank ziet in dit geval geen grond om af te wijken van de hoofdregel. [eiseres] heeft vanaf 2012 tot en met 2020 [gedaagde] meerdere keren verzocht mee te werken aan toebedeling van haar aandeel dan wel aan verkoop van de woning. Dit is door financiële problemen aan de zijde van [gedaagde] telkens niet gelukt. [eiseres] heeft de kwestie dus niet op zijn beloop gelaten, zoals [gedaagde] ten onrechte heeft gesteld. Het feit dat [gedaagde] vanaf 2012 alle lasten heeft gedragen, is evenmin een grond voor afwijking van de hoofdregel. Tussen partijen staat namelijk vast dat [gedaagde] ook het volledige woongenot heeft gehad zonder dat hij daarvoor een gebruiksvergoeding aan [eiseres] verschuldigd was. Verder is van belang dat [eiseres] tot en met heden voor de helft eigenaar van de woning én hoofdelijk aansprakelijk was voor de hypothecaire geldlening. [gedaagde] heeft niet concreet gemaakt waarom [eiseres] onder die omstandigheden geen recht heeft op de helft van de overwaarde na verkoop van (haar aandeel in) de woning. [gedaagde] heeft evenmin aangevoerd waarom hij op dit moment in redelijkheid kan verwachten dat de woning tegen de waarde van 2012 aan hem moet worden toebedeeld. Het voorgaande betekent dat [eiseres] en [gedaagde] elk recht hebben op de overwaarde van hun eigen aandeel in de woning, tegen de waarde ten tijde van levering van de woning.
Slotsom
3.18.
[gedaagde] heeft verder geen verweren gevoerd tegen de inhoud van de subsidiaire vorderingen van [eiseres] . De rechtbank zal die vorderingen dan ook toewijzen. Omdat de vordering strekt tot verdeling van een gemeenschap op grond van art. 3:178 BW, zal de rechtbank de wijze van verdeling vaststellen zoals hierna in de beslissing is omschreven.
3.19.
Partijen zijn er tijdens de mondelinge behandeling niet in geslaagd gezamenlijk een makelaar aan te wijzen. De rechtbank zal daarom een makelaar aanwijzen en [gedaagde] veroordelen mee te werken aan het verstrekken van een standaard verkoopopdracht aan [naam makelaarskantoor] B.V. te [vestigingsplaats] ( [adres 2] , [postcode] , [vestigingsplaats] ). Partijen moet ieder de helft van de makelaar- en overige verkoopkosten dragen. [eiseres] heeft niet gevorderd om de makelaar de vraag- en laatprijs te laten vaststellen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen, in geval van discussie hierover, de makelaar verzoeken de vraag- en laatprijs in redelijkheid vast te stellen.
Dwangsommen
3.20.
[eiseres] heeft gevorderd om [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen tot medewerking aan verkoop van de woning. De rechtbank zal die vordering niet toewijzen omdat zij daarbij geen belang heeft, aangezien dit vonnis in de plaats kan worden gesteld van de wilsverklaring van [gedaagde] bij de koopovereenkomst en de notariële leveringsakte. [gedaagde] heeft voorts verklaard medewerking te zullen verlenen aan de verkoop.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.21.
Tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring is geen verweer gevoerd door [gedaagde] . De Rechtbank zal dit daarom toewijzen.
Proceskosten
3.22.
Aangezien partijen gehuwd zijn geweest en het geschil ziet op de afwikkeling van hun huwelijksgoederengemeenschap, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
stelt de wijze van verdeling van de woning aan het [adres 1] te [woonplaats] als volgt vast:
bepaalt dat de woning aan het [adres 1] te [woonplaats] moet worden verkocht, waarna aan elk van partijen zal worden toebedeeld de helft van de overwaarde die resteert na verkoop en levering van de woning en na volledige aflossing van de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening,
bepaalt dat [gedaagde] binnen acht dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking moet verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan [naam makelaarskantoor] B.V. te [vestigingsplaats] tot verkoop van de woning aan het [adres 1] te [woonplaats] , en al het nodige moet doen om tot verkoop van de woning te komen, waaronder het op gebruikelijke wijze en in opgeruimde staat openstellen van de woning voor het maken van foto’s en het uitvoeren van bezichtigingen,
bepaalt dat [gedaagde] zijn medewerking moet verlenen aan verkoop en levering van de woning aan het [adres 1] te [woonplaats] aan de koper(s),
machtigt [eiseres] om dit vonnis in de plaats te doen stellen van de wilsverklaring van [gedaagde] bij het verstrekken van de verkoopopdracht, het sluiten van de koopovereenkomst of de notariële levering van de woning aan het [adres 1] te [woonplaats] , indien [gedaagde] in gebreke blijft met het binnen een termijn van veertien dagen verlenen van zijn medewerking aan één van deze onderdelen van het verkooptraject,
bepaalt dat [eiseres] en [gedaagde] elk voor de helft gehouden zijn de kosten van makelaar, notaris en eventuele andere verkoop- en leveringskosten te dragen,
4.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt,
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Konings en in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Jaarsveld op 10 maart 2021.